ECLI:NL:GHARL:2015:1908

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
200.124.016
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor schade aan leaseauto door verkeerd tanken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de aansprakelijkheid van de werkgever, Rivix ICT B.V., voor schade aan een leaseauto die was ontstaan door verkeerd tanken. De appellante, Rivix, stelde dat de schade niet onder de aansprakelijkheid van artikel 7:661 BW viel, omdat de schade niet tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst was ontstaan. De geïntimeerde, die als accountmanager werkte, had op 10 februari 2012 per ongeluk normale benzine in een dieselauto getankt. Het hof oordeelde dat de schade aan de leaseauto wel degelijk tijdens de uitvoering van de overeenkomst was ontstaan, omdat de werknemer op weg was naar een vergadering en de auto ter beschikking was gesteld voor de uitoefening van zijn functie. Het hof corrigeerde een eerdere datum die in het tussenarrest was genoemd en concludeerde dat het tanken op die datum onderdeel uitmaakte van de werkzaamheden van de werknemer.

Rivix voerde aan dat er sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet en dat het verkeerd tanken een vergissing was. De werkgever had onvoldoende aangetoond dat de werknemer zich bewust was van het roekeloze karakter van zijn handelen. Het hof verwierp ook het beroep van Rivix op de leaseregeling, omdat de bepalingen daarin niet voldoende waren om de aansprakelijkheid van de werknemer te onderbouwen. Uiteindelijk werd de wettelijke verhoging van het loon van de werknemer toegewezen, omdat Rivix onterecht inhoudingen had gedaan op het loon van de werknemer. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van de hoogte van de wettelijke verhoging, die werd verlaagd naar € 837,77.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.016
(zaaknummer rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht 826344)
arrest van de derde kamer van 17 maart 2015
in de zaak van
Rivix ICT B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
appellante,
hierna: Rivix,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. G.A. van Gorcum.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 augustus 2014 hier over.
1.2
Ingevolge voormeld tussenarrest heeft op 14 oktober 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan het procesverbaal zich bij de stukken bevindt.
1.3
Vervolgens heeft het hof wederom arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

Schade aan de lease auto (grieven II tot en met V)
2.1
Beide partijen hebben tijdens de comparitie van partijen op 14 oktober 2014 verklaard dat de in rechtsoverweging 3.4 van het tussenarrest van 5 augustus 2014 vermelde datum
2 februari 2014 (deze datum heeft ook de kantonrechter in rechtsoverweging 1.4 van het bestreden vonnis als vaststaand feit vermeld) onjuist is en dat deze datum 10 februari 2012 moet zijn. In zoverre corrigeert het hof rechtsoverweging 3.4 van het tussenarrest.
2.2
Zoals het hof in rechtsoverweging 4.3 van het tussenarrest heeft overwogen zijn partijen allereerst verdeeld over de vraag of artikel 7:661 lid 1 eerste volzin BW van toepassing is, te weten of de schade aan de leaseauto op 10 februari 2012 tijdens de uitvoering van de overeenkomst is ontstaan. Rivix heeft primair aangevoerd dat artikel 7:661 BW niet van toepassing is, omdat de schade niet tijdens de uitvoering van de overeenkomst is ontstaan. Volgens Rivix kan zij dan ook vergoeding van de schade aan de leaseauto van [geïntimeerde] vorderen, ongeacht of sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Kern van zijn standpunt is dat de schade aan de leaseauto tijdens de uitvoering van de overeenkomst is ontstaan, zodat artikel 7:661 BW van toepassing is.
2.3
Met betrekking tot de vraag of de schade aan de leaseauto al dan niet tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is ontstaan, acht het hof, de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- Rivix is een ICT bedrijf, gespecialiseerd in detachering van ICT personeel op projectbasis; - het hoofdkantoor van Rivix was aanvankelijk gevestigd in Amsterdam, later in Diemen. Op deze kantoorlocaties waren geen vaste werkplekken, in die zin dat medewerkers niet een eigen kamer hadden voorzien van hun naambordje;
- Rivix was werkzaam als accountmanager bij Rivix en was in die functie voornamelijk verantwoordelijk voor het onderhouden van contacten met klanten;
- [geïntimeerde] was ongeveer 40% van zijn werktijd werkzaam op het kantoor van Rivix en ongeveer 60% van zijn werktijd bij klanten op verschillende locaties;
- [geïntimeerde] had de beschikking over een laptop, waarmee hij thuis, bij klanten en op het kantoor van Rivix kon werken;
- als accountmanager had [geïntimeerde] instructie van Rivix om iedere ochtend per e-mail een update naar het kantoor van Rivix te verzenden om verslag te doen van zijn werkzaamheden van de dag ervoor;
- [geïntimeerde] was op 10 februari 2012 op weg naar een vergadering die plaatsvond in Amsterdam;
- in artikel 9 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is vermeld dat ten aanzien van het gebruik van een bedrijfsauto de leaseregeling van Rivix van toepassing is en voorts dat privégebruik van de leaseauto binnen Nederland is toegestaan tot een maximum van 15.000 kilometer per jaar;
- in artikel 7 van de leaseregeling van Rivix is bepaald dat een bedrijfsauto aan een medewerker primair ter beschikking wordt gesteld voor de uitoefening van zijn of haar functie;
- in artikel 11 van de leaseregeling is bepaald dat het recht op een leaseauto wordt onderbroken bij langdurig ziek zijn, te weten een ziektegeval van minimaal zes maanden van de medewerker.
2.4
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen bij het hof heeft [geïntimeerde] gedetailleerd beschreven op welke wijze hij in de praktijk invulling gaf aan zijn functie als accountmanager, ook op de bewuste 10 februari 2012. Daarbij is een beeld ontstaan van een werknemer die veel op pad was, die geen vaste werkplek had en die op verschillende locaties (bij klanten, op kantoor en thuis), werkzaam was, met als “gereedschap” zijn laptop. Deze beschrijving sluit aan bij hetgeen Rivix tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard, waarbij het hof in het bijzonder belang hecht aan de instructie die Rivix aan [geïntimeerde] had verstrekt om iedere ochtend een update van zijn werkzaamheden van de dag ervoor aan Rivix te mailen. Gelet hierop heeft Rivix naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] op 10 februari 2012 thuis heeft gewerkt. Rivix heeft aangevoerd dat zij [geïntimeerde] geen opdracht heeft verstrekt om thuis te werken en dat [geïntimeerde] geacht werd zijn werkzaamheden hetzij op kantoor hetzij bij de klant te verrichten. Met deze stellingen heeft Rivix onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] in de praktijk ook thuis werkte. Gesteld noch gebleken is dat Rivix [geïntimeerde] hierop heeft aangesproken, zodat het hof ervan uitgaat dat dit thuiswerken oogluikend werd toegestaan. In die zin kan niet worden aangenomen dat er ‘s ochtends op 10 februari 2012, toen [geïntimeerde] op weg ging naar de vergadering in Amsterdam, sprake was van een woon-werkverkeer situatie. Daarnaast duiden de hiervoor vermelde bepalingen in de arbeidsovereenkomst en de leaseregeling erop dat het zwaartepunt van het gebruik van de auto was gelegen in de uitoefening van de werkzaamheden. Aan ander gebruik van de auto, te weten privégebruik en gebruik tijdens ziekte, waren beperkingen verbonden, op grond waarvan dit gebruik als ondergeschikt aan het zakelijk gebruik moet worden gekwalificeerd. Dit laatste heeft Rivix ook erkend, zij zelf noemt het privégebruik onder punt 18 van haar conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, bijkomstig. [geïntimeerde] was op 10 februari 2012 niet met vakantie of anderszins bezig met privé activiteiten, hij was aan het werk. Dat betekent dat het voorzien van brandstof van de aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde auto op 10 februari 2012 geacht moet worden te zijn geschied in het kader van de uitoefening van de functie. Op grond van de hiervoor en in rechtsoverweging 2.3 geschetste feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang te beschouwen, is het hof van oordeel dat het tanken op 10 februari 2012 door [geïntimeerde] is geschied tijdens de uitvoering van de overeenkomst.
2.5
Subsidiair heeft Rivix aangevoerd dat voor zover artikel 7:661 BW wel toepassing zou zijn, sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [geïntimeerde].
2.6
Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] een vooropgezet plan had om (de) schade aan de leaseauto te veroorzaken. Van opzet is derhalve geen sprake.
2.7
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor het aannemen van bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 7:661 BW vereist dat de werknemer zich onmiddellijk voorafgaand aan het schade brengend voorval daadwerkelijk bewust was van het roekeloos karakter van zijn gedraging dat hij besefte dat hij zich daarvan in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen gevaar had behoren te onthouden.
2.8
Het tanken van normale benzine in een dieselauto, zoals [geïntimeerde] op 10 februari 2012 heeft gedaan, is - kort gezegd - iets dat kan gebeuren wanneer iemand auto rijdt. Rivix heeft tijdens de comparitie van partijen verklaard dat verkeerd tanken binnen haar bedrijf vaker voorkomt. Mede gelet hierop is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een - domme - vergissing. Als dit handelen al als roekeloos gedrag kan worden gekwalificeerd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat [geïntimeerde], voordat hij ging tanken, zich daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van deze gedraging. De omstandigheid dat [geïntimeerde] tijdens het tanken de motor van de auto heeft laten draaien, leidt niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde] heeft tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg onbetwist gesteld dat hij pas merkte dat er een probleem met de auto was, toen hij na het tanken was weggereden. Voorts is de schade aan de auto ontstaan door het verkeerd tanken en niet vanwege het feit [geïntimeerde] de motor tijdens het tanken heeft laten draaien. Gesteld noch gebleken is voorts dat [geïntimeerde] gedurende zijn dienstverband al eerder fout had getankt. Van bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 7:661 BW is dan ook geen sprake.
2.9 Rivix heeft meer subsidiair, met verwijzing naar de artikelen 7 en 8 van de tussen partijen geldende leaseregeling, een beroep gedaan op de tweede volzin van artikel 7:661 lid 1 BW. Daarin is bepaald dat uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders kan voortvloeien dan in de vorige zin van artikel 7:661 lid 1 BW is bepaald.
2.1
In artikel 7 van de leaseregeling is bepaald dat de medewerker verplicht is de auto deskundig en zorgvuldig te gebruiken in overeenstemming met de overheidsvoorschriften en de gegeven gebruik- en onderhoudsvoorschriften. Deze algemeen geformuleerde verplichting is, in het licht van hetgeen hiervoor in de rechtsoverweging 2.7 en 2.8 is overwogen, onvoldoende om het beroep van Rivix op de tweede volzin van artikel 7:661 lid 1 BW te honoreren.
2.11
In artikel 8 van de leaseregeling is bepaald dat schade die het gevolg is van bewezen niet behoorlijk gebruik en/of onderhoud van de auto voor rekening van de medewerker komt. Ervan uitgaande dat deze bepaling als een afwijking van de in artikel 7:661 lid 1 BW vermelde aansprakelijkheid moet worden aangemerkt, kan deze bepaling niet tot de door Rivix bepleite aansprakelijkheid van [geïntimeerde] leiden, omdat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] tegen schade als de onderhavige verzekerd was. Daarbij geldt dat het op de weg van Rivix had gelegen zich ervan te vergewissen dat [geïntimeerde] zich tegen dit soort schades zou verzekeren, temeer daar in haar eigen verzekering schade ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, niet was gedekt. Het enkele feit dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de leaseovereenkomst kennis had kunnen nemen van de verzekeringsvoorwaarden en de uitsluiting van schades als de onderhavige, waardoor hij eigener beweging een verzekering had moeten afsluiten, schept dan ook, in het licht van het beschermingskarakter van artikel 7:661 BW, een te vergaande en in redelijkheid niet vergen verplichting voor [geïntimeerde]. Ook hier geldt dat het beroep van Rivix op de tweede volzin van artikel 7:661 lid 1 BW faalt.
2.12
Het beroep van Rivix op het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8791 kan evenmin tot het door Rivix beoogde rechtsgevolg (verhaal van de schade aan de leaseauto op [geïntimeerde]) leiden. Allereerst is van belang dat het in het door de Hoge Raad berechte geval ging om verhaal van verkeersboetes, een niet met de onderhavige zaak vergelijkbare casus. Voorts heeft de Hoge Raad beslist (Hoge Raad
16 oktober 1992, ECLI: NL:HR:1992:ZC0717) dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, bedoeld in art. 6:248 lid 1 BW, voortvloeit dat een werkgever ook in geval de auto ten tijde van het ongeval aan de werknemer zelf toebehoorde, in beginsel de daaraan tijdens de uitoefening van het dienstverband ontstane schade heeft te dragen, behoudens het geval dat deze is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. In zoverre is de stelling van Rivix onder punt 45 van haar memorie van antwoord dat wanneer [geïntimeerde] in een eigen auto had gereden, Rivix diezelfde schade niet zou hebben vergoed, hetgeen zou leiden tot een in de ogen van Rivix niet te rechtvaardigen onderscheid tussen werknemers die met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto rijden en werknemers die met een eigen auto rijden, in zijn algemeenheid niet juist.
2.13
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven II tot en met V van Rivix.
2.14
Rivix heeft geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zodat het hof voorbij gaat aan het bewijsaanbod van Rivix.
Wettelijke verhoging2.15 Rivix heeft over de maanden juni en juli 2012 op de loon(door)betaling van [geïntimeerde] inhoudingen toegepast, verband houdende met de door haar gestelde te late inlevering van de leaseauto nadat [geïntimeerde] wegens ziekte was uitgevallen en in verband met ten laste van [geïntimeerde] toegebrachte schade aan de leaseauto. Uiteindelijk heeft Rivix op 27 en 28 augustus 2012 betalingen aan [geïntimeerde] gedaan waarmee deze inhoudingen ongedaan zijn gemaakt.
2.16
Naar aanleiding van een daartoe strekkende vordering van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter in conventie voor recht verklaard dat Rivix verplicht is om gedurende de arbeidsovereenkomst van partijen maandelijks tijdig aan [geïntimeerde] het overeengekomen loon, zonder met de leaseregeling verband houdende verrekening of korting, te voldoen. De kantonrechter heeft de door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke verhoging wegens te late betaling van (een deel van) het loon vastgesteld op 40%, neerkomend op € 905,70 bruto. Tegen de toewijzing van dit bedrag is grief I van Rivix gericht. Volgens Rivix dient de wettelijke verhoging tot nihil te worden gematigd, althans tot 37%, aangezien [geïntimeerde] heeft erkend dat dit percentage de maximale door Rivix verschuldigde wettelijke verhoging is.
2.17
Rivix heeft tegen de door de kantonrechter toegewezen verklaring voor recht, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.16 weergegeven, geen hoger beroep ingesteld. Daarmee staat vast dat de door Rivix in juni en juli 2012 gepleegde verrekeningen/inhoudingen onterecht zijn geschied en staat tevens vast dat Rivix het loon over de maanden juni en juli 2012 deels te laat aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Voor zover Rivix met de grieven II tot en met V heeft beoogd om ook de rechtsgeldigheid van de door haar gepleegde inhoudingen op het loon in verband met de door haar gevorderde schade aan de leaseauto aan de orde te stellen, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 is overwogen. Ook het hof is van oordeel dat Rivix niet gerechtigd was inhoudingen op het aan [geïntimeerde] toekomende loon te verrichten in verband met de door haar gevorderde schade aan de leaseauto.
2.18
Het hof zal de door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke verhoging vaststellen op 37%, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 837,77. Het hof ziet geen gronden deze verhoging verder te beperken. Zoals hiervoor is overwogen, heeft Rivix in juni en juli 2012 ten onrechte bedragen op het loon van [geïntimeerde] ingehouden/verrekend en dus het loon deels te laat betaald. Anders dan Rivix heeft aangevoerd, is onvoldoende gebleken dat deze late betaling een gevolg is geweest van aan [geïntimeerde] te wijten miscommunicatie met Rivix. [geïntimeerde] heeft na zijn ziekmelding op 23 mei 2012, voor zover daarvoor geen medische beletselen aanwezig waren, in voldoende mate met Rivix gecommuniceerd. Het hof verwijst onder andere naar de emails van [geïntimeerde] aan Rivix van 7 juni 2012 (productie 3A inleidende dagvaarding), 24 juni 2012 (productie 5 inleidende dagvaarding) en 26 juni 2012 (productie 6 inleidende dagvaarding) en naar de email van 26 juni 2012 van de advocaat van Krijtenurg aan Rivix (productie 6 inleidende dagvaarding). Grief I slaagt gedeeltelijk.

3.Slotsom3.1 Grief I slaagt, zodat het bestreden vonnis in conventie, voor zover het de toegewezen wettelijke verhoging tot een bedrag van € 905,70 betreft, dient te worden vernietigd. Het hof zal de wettelijke verhoging toewijzen tot een bedrag van € 837,77. De beslissing van het hof heeft geen gevolgen voor de in eerste aanleg in conventie uitgesproken proceskostenveroordeling. De grieven II tot en met V falen, zodat het bestreden vonnis in reconventie, moet worden bekrachtigd.

3.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof Rivix in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 299,- voor verschotten en op € 1.896,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (drie punten x tarief I in hoger beroep).
Het hof zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het in conventie en in reconventie gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht) van 19 november 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, behoudens voor zover het de in conventie toegewezen wettelijke verhoging tot een bedrag van € 905,70 betreft, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt Rivix om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van
€ 837,77 bruto wegens wettelijke verhoging te betalen;
veroordeelt Rivix in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 299,- voor verschotten en op € 1.896,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt Rivix in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval Rivix niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus en W. Duitemeijer, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.