Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2 februari 2014 (deze datum heeft ook de kantonrechter in rechtsoverweging 1.4 van het bestreden vonnis als vaststaand feit vermeld) onjuist is en dat deze datum 10 februari 2012 moet zijn. In zoverre corrigeert het hof rechtsoverweging 3.4 van het tussenarrest.
- Rivix is een ICT bedrijf, gespecialiseerd in detachering van ICT personeel op projectbasis; - het hoofdkantoor van Rivix was aanvankelijk gevestigd in Amsterdam, later in Diemen. Op deze kantoorlocaties waren geen vaste werkplekken, in die zin dat medewerkers niet een eigen kamer hadden voorzien van hun naambordje;
- Rivix was werkzaam als accountmanager bij Rivix en was in die functie voornamelijk verantwoordelijk voor het onderhouden van contacten met klanten;
- [geïntimeerde] was ongeveer 40% van zijn werktijd werkzaam op het kantoor van Rivix en ongeveer 60% van zijn werktijd bij klanten op verschillende locaties;
- [geïntimeerde] had de beschikking over een laptop, waarmee hij thuis, bij klanten en op het kantoor van Rivix kon werken;
- als accountmanager had [geïntimeerde] instructie van Rivix om iedere ochtend per e-mail een update naar het kantoor van Rivix te verzenden om verslag te doen van zijn werkzaamheden van de dag ervoor;
- [geïntimeerde] was op 10 februari 2012 op weg naar een vergadering die plaatsvond in Amsterdam;
- in artikel 9 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is vermeld dat ten aanzien van het gebruik van een bedrijfsauto de leaseregeling van Rivix van toepassing is en voorts dat privégebruik van de leaseauto binnen Nederland is toegestaan tot een maximum van 15.000 kilometer per jaar;
- in artikel 11 van de leaseregeling is bepaald dat het recht op een leaseauto wordt onderbroken bij langdurig ziek zijn, te weten een ziektegeval van minimaal zes maanden van de medewerker.
2.9 Rivix heeft meer subsidiair, met verwijzing naar de artikelen 7 en 8 van de tussen partijen geldende leaseregeling, een beroep gedaan op de tweede volzin van artikel 7:661 lid 1 BW. Daarin is bepaald dat uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders kan voortvloeien dan in de vorige zin van artikel 7:661 lid 1 BW is bepaald.
16 oktober 1992, ECLI: NL:HR:1992:ZC0717) dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, bedoeld in art. 6:248 lid 1 BW, voortvloeit dat een werkgever ook in geval de auto ten tijde van het ongeval aan de werknemer zelf toebehoorde, in beginsel de daaraan tijdens de uitoefening van het dienstverband ontstane schade heeft te dragen, behoudens het geval dat deze is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. In zoverre is de stelling van Rivix onder punt 45 van haar memorie van antwoord dat wanneer [geïntimeerde] in een eigen auto had gereden, Rivix diezelfde schade niet zou hebben vergoed, hetgeen zou leiden tot een in de ogen van Rivix niet te rechtvaardigen onderscheid tussen werknemers die met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto rijden en werknemers die met een eigen auto rijden, in zijn algemeenheid niet juist.
3.Slotsom3.1 Grief I slaagt, zodat het bestreden vonnis in conventie, voor zover het de toegewezen wettelijke verhoging tot een bedrag van € 905,70 betreft, dient te worden vernietigd. Het hof zal de wettelijke verhoging toewijzen tot een bedrag van € 837,77. De beslissing van het hof heeft geen gevolgen voor de in eerste aanleg in conventie uitgesproken proceskostenveroordeling. De grieven II tot en met V falen, zodat het bestreden vonnis in reconventie, moet worden bekrachtigd.
4.De beslissing
€ 837,77 bruto wegens wettelijke verhoging te betalen;