In deze zaak gaat het om de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 86 te [L], per waardepeildatum 1 januari 2011. De heffingsambtenaar van de gemeente Terschelling had de waarde vastgesteld op € 367.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de recreatiewoning, was het niet eens met deze waardering en had beroep aangetekend bij de rechtbank, die de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 3 februari 2015 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de referentieobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt voor de waardebepaling te hoge verkoopprijzen hadden. Hij stelde dat de erfpachtvoorwaarden en de drassigheid van de grond niet adequaat waren meegenomen in de waardering. De heffingsambtenaar heeft deze stellingen gemotiveerd betwist en een taxatieverslag overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. De referentieobjecten zijn voldoende vergelijkbaar en de door de heffingsambtenaar gehanteerde verkoopprijzen weerspiegelen de waarde in het economische verkeer. Het Hof heeft de stellingen van de belanghebbende verworpen en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.