ECLI:NL:GHARL:2015:1879

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
200.163.698
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging wettelijke schuldsaneringsregelingen zonder schone lei door nieuwe bovenmatige schulden en tekortkomingen in informatieplicht

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregelingen van [appellant] en [appellante] zonder verlening van een schone lei. De rechtbank Zutphen had eerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar constateerde dat de appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in hun verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat er nieuwe bovenmatige schulden waren ontstaan die niet tijdens de regeling konden worden ingelopen. Het hof heeft in hoger beroep de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten hadden verzocht om de schone lei toe te kennen of de regeling met een jaar te verlengen, maar het hof oordeelde dat de nieuwe schulden, die meer dan € 11.000,- bedroegen, als bovenmatig moesten worden aangemerkt. De appellanten waren ook tekortgeschoten in hun informatie- en sollicitatieverplichtingen, wat leidde tot de conclusie dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof benadrukte dat de appellanten zelf verantwoordelijk zijn voor het nakomen van hun verplichtingen en dat de tekortkomingen niet als onbelangrijk konden worden beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.163.698
(insolventienummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 06/12/33 R en 06/12/34 VA)
arrest van de tweede kamer van 16 maart 2015
inzake
[appellant]en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna: [appellant] en [appellante],
advocaat: mr. P.H. Vestiens.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnissen van de rechtbank Zutphen van 16 januari 2012 is ten aanzien van [appellant] en [appellante] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van 15 november 2013 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] voortgezet.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 januari 2015 is vastgesteld dat [appellant] en [appellante] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft hiermee de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] beëindigd zonder dat daarbij de zogenaamde schone lei aan hen is verleend. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 29 januari 2015 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 22 januari 2015 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, primair op hen de schone lei van toepassing te verklaren en subsidiair de op hen van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling te verlengen met één jaar, binnen welke termijn zij de tijdens de schuldsaneringsregeling eventueel ontstane schulden zullen betalen, kosten rechtens.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, een faxbericht met bijlagen van 29 januari 2015 en een brief met bijlage van 16 februari 2015 van mr. Vestiens, een brief met bijlagen van 23 februari 2015 van de bewindvoerder, D.D.G. Wes-Meinders, en twee brieven met bijlagen van 2 maart 2015 en 3 maart 2015 van mr. Vestiens.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015, waarbij [appellant] en [appellante] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Vestiens.
Voorts is de bewindvoerder verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant], geboren op [geboortedatum], en [appellante], geboren op [geboortedatum], zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn een zoon en een dochter geboren, die beiden meerderjarig zijn.
In 2011 heeft het Amtsgericht Frankfurt am Main (Duitsland), hierna te noemen: het Amtsgericht, [appellant] veroordeeld voor het in december 2010 via internet verkopen van illegale kopieën van navigatiesoftware. In 2012 (na de toelating van [appellant] en [appellante] tot de schuldsaneringsregeling) heeft het Amtsgericht [appellant] in verband met het voorgaande een boete opgelegd van € 2.000,- (inmiddels opgelopen tot € 2.060,-). Omdat [appellant] de met het Amtsgericht overeengekomen betalingsregeling van € 150,- per maand niet nakwam, heeft het Amtsgericht op 6 februari 2013 een Haftbefehl (arrestatiebevel) voor [appellant] uitgevaardigd.
was werkzaam in loondienst op basis van een arbeidsovereenkomst, die eindigde op 29 juni 2012 omdat de werkgever van [appellant] te weinig werk voor hem had. Op 10 september 2012 heeft [appellant] zijn werkzaamheden bij deze werkgever hervat. In februari 2013 heeft [appellant] een herseninfarct gehad. Als gevolg daarvan heeft hij enige tijd niet kunnen werken. Medio april 2013 heeft [appellant] zijn werk hervat. Vanaf 2 september 2013 heeft [appellant] een WW-uitkering ontvangen.
Op 3 maart 2014 is [appellant] weer in dienst getreden bij zijn laatste werkgever. Dit dienstverband is op 10 juni 2014 beëindigd. Vanaf die datum ontvangt [appellant] een WW-uitkering, die volgens zijn verklaring ter zitting in hoger beroep in juli 2016 afloopt en momenteel € 1.057,- (netto) per maand bedraagt.
[appellante] heeft in het verleden in loondienst gewerkt, voor het laatst als huishoudelijke hulp. In verband met artrose is zij met dat werk gestopt. Hierna heeft zij geen betaald werk meer verricht. Behoudens de algemene heffingskorting heeft [appellante] geen inkomsten.
3.2
Ter zitting van 13 november 2013 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] behandeld. Bij vonnis van
18 november 2013 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] voortgezet. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen:
”Ter terechtzitting hebben de schuldenaren verklaard dat naar hun mening de samenwerking met de bewindvoerder niet goed verloopt. Ze mogen van de bewindvoerder niet te vaak bellen en moeten alles schriftelijk afhandelen. Met betrekking tot de door de bewindvoerder aangehaalde punten verklaren ze het volgende. SoKa-Bau is een sociale verzekeringsbank in Duitsland. Er is voor de schuld ter grootte van € 300,00 aan Soka-Bau een betalingsregeling getroffen van € 15,00 per maand, te beginnen per eind november 2013. De boete die is opgelegd door het Amtsgericht te Frankfurt bedraagt € 2.000,00. Nu deze niet onder de schuldsaneringsregeling valt gaan schuldenaren proberen te regelen dat iemand uit hun omgeving de betaling van deze boete voor zijn/haar rekening neemt. De kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen is volgens de schuldenaren verleend. Volgens schuldenaar [appellante] (het hof begrijpt: [appellant]) heeft hij een afschrift van deze kwijtschelding in de brievenbus van het bewindvoerderkantoor aangeleverd. Nu ter zitting is gebleken dat de bewindvoerder het afschrift van kwijtschelding niet heeft ontvangen zullen de schuldenaren zorg dragen dat er nogmaals een afschrift aan de bewindvoerder wordt overgelegd. Voor wat betreft de door de belastingdienst toegekende zorgtoeslag gaan de schuldenaren bij de belastingdienst informeren of zij daadwerkelijk recht hebben op deze toeslag.Alles overziende zijn er naar het oordeel van de rechtbank nu onvoldoende gronden om tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen over te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank lijkt het vooral te gaan om misvattingen van de schuldenaren. Ter zitting zijn schuldenaren er nog eens op gewezen dat op hen de plicht rust de bewindvoerder- gevraagd en ongevraagd - van alle informatie te voorzien die van belang is voor een juiste uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De schuldenaren is voorgehouden dat van hen een actieve houding wordt verwacht en dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank zal de regeling voortzetten, waarbij er van uit wordt gegaan dat de schuldenaren het door hen ter zitting toegezegde zullen nakomen”.
3.3
De rechtbank heeft [appellant] en [appellante] bij vonnis van 22 januari 2015 de schone lei onthouden. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
[appellant] en [appellante] hebben ter zitting verklaard dat zij een betalingsregeling hebben getroffen voor de gemeentelijke belastingen over 2013 van € 293,58. Volgens [appellant] heeft hij aan het Finanzamt Kleve doorgegeven dat hij al in Nederland belasting heeft betaald, zodat hij dit niet meer in Duitsland hoeft te doen. [appellant] heeft echter nagelaten bewijsstukken te overleggen dat hij daadwerkelijk in Nederland belasting heeft betaald. [appellant] en [appellante] hebben voorts verklaard dat de werkgever van [appellant] vaak niet op tijd het loon uitbetaalde, waardoor zij niet in staat waren hun rekeningen op tijd te voldoen. Daarnaast hebben zij er bewust voor gekozen familie en kennissen, bij wie zij voorafgaand aan de wettelijke schuldsaneringsregeling geld hadden geleend, maar die niet als schuldeisers in de regelingen zijn aangemeld, eerst terug te betalen, in plaats van het betalen van rekeningen bij bijvoorbeeld CZ. Ten slotte heeft [appellant] verklaard dat hij wel heeft gesolliciteerd, maar dat hij vergeten is de bewijzen door te sturen naar de bewindvoerder. [appellant] heeft circa twee jaar geleden een herseninfarct gehad, waardoor hij vergeetachtig is geworden. [appellante], die weet dat haar partner dingen vergeet, heeft ook niet voor haar partner de stukken aan de bewindvoerder opgestuurd.
[appellant] en [appellante] hebben - nog steeds volgens de rechtbank - bovenmatige nieuwe schulden laten ontstaan, die zelfs niet bij een eventuele verlenging van de regelingen ingelopen kunnen worden. [appellant] en [appellante] zijn er in november 2013 uitdrukkelijk op gewezen dat de toen bestaande nieuwe schulden voor het einde van de regelingen ingelopen dienden te worden. [appellant] en [appellante] hebben er echter bewust voor gekozen familie en kennissen terug te betalen, in plaats van het betalen van hun rekeningen en nieuwe schulden, waardoor zij nog meer in de betalingsproblemen zijn gekomen. Het risico op een beëindiging van de regelingen zonder verlening van de schone lei hebben zij hiermee willens en wetens genomen. Ten slotte heeft [appellant] niet voldaan aan de sollicitatieplicht, althans bewijzen van sollicitaties zijn niet aan de bewindvoerder overgelegd, aldus de rechtbank.
3.4
Het hof is van oordeel dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat [appellant] en [appellante] tijdens hun schuldsaneringsregeling aanzienlijke nieuwe schulden hebben laten ontstaan. Volgens het in hoger beroep door de bewindvoerder uitgebrachte verslag van
23 februari 2015 gaat het hierbij om de volgende schulden: een schuld aan Soka-Bau van
€ 212,-, een schuld aan het Amtsgericht van € 2.060,-, twee schulden aan de gemeente [woonplaats] ter zake van gemeentelijke belastingen over 2013 van € 308,58 en over 2014 van € 129,64, een schuld aan Ohra van € 300,03, twee schulden aan CZ van € 146,- en
€ 4.292,07 (het laatste bedrag bestaat uit zorgpremie en eigen risico over de periode 1 april 2013 tot en met 5 februari 2015), vijf schulden aan de Belastingdienst ter zake van aan [appellant] en [appellante] opgelegde aanslagen van respectievelijk € 927,- (huurtoeslag 2013), € 8,-, € 93,-, € 220,- en € 163,-, en twee aanslagen inkomstenbelasting van het Finanzamt Kleve over 2012 van € 1.620,14 en over 2013 van € 693,60.
De stelling van [appellant] en [appellante] in hun beroepschrift dat de enige schuld die zij tijdens hun schuldsaneringsregeling hebben laten ontstaan een schuld aan CZ is ter hoogte van € 3.700,-, volgt het hof niet. [appellant] en [appellante] hebben voor deze stelling immers geen enkel - met stukken - onderbouwd bewijs gegeven. Daarbij neemt het hof ten aanzien van de schuld aan het Amtsgericht van € 2.060,- in aanmerking dat [appellant] weliswaar vóór de toepassing van zijn schuldsaneringsregeling door dit gerecht is veroordeeld, maar dat de daarmee verband houdende boete
nade toepassing van de regeling aan hem is opgelegd, hetgeen ertoe leidt dat hier sprake is van een tijdens de regeling ontstane nieuwe schuld. Voorts neemt de verklaring van [appellant] ter zitting dat de vorderingen van het Finanzamt Kleve ongedaan zullen worden gemaakt niet weg dat ook in hoger beroep een concreet uitzicht daarop niet is gegeven, zodat het hof thans dient uit te gaan van deze, tijdens de schuldsaneringsregelingen van [appellant] en [appellante], ontstane nieuwe schulden.
Gelet op de omvang van voornoemde nieuwe schulden (ruim € 11.000,-) is het hof van oordeel dat deze schulden als bovenmatig dienen te worden aangemerkt. Het hof acht [appellant] en [appellante], zelfs indien hun regeling met de maximale termijn van twee jaar verlengd zou worden, niet in staat om deze nieuwe schulden met het voor hen vastgestelde vrij te laten bedrag in te lopen.
Het bestaan van deze bovenmatige schulden staat reeds in de weg aan het verlenen van de schone lei aan [appellant] en [appellante]. Daarbij overweegt het hof ten overvloede dat ook wanneer het hof de door [appellant] en [appellante] betwiste posten buiten beschouwing zou laten, ook dan nog van bovenmatige nieuwe schulden sprake is, die zelfs bij verlenging van de regeling niet kunnen worden ingelopen.
3.5
Het hof is ten aanzien van [appellant] voorts van oordeel dat [appellant] tijdens zijn schuldsaneringsregeling toerekenbaar is tekortgeschoten in de informatieplicht jegens de bewindvoerder, omdat hij niet alle inlichtingen heeft verschaft die van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van die regeling. Het gaat hier met name om de bewijsstukken van de door [appellant] gestelde verrichte sollicitaties, te weten de vacatures, de sollicitatiebrieven en, voor zover deze zijn ontvangen, de reacties daarop van de benaderde werkgevers. Eerst kort voor de mondelinge behandeling in hoger beroep (bij brieven van
16 februari 2015 en 3 maart 2015) heeft de advocaat van [appellant] een overzicht van door [appellant] verrichte sollicitaties en een aantal vacatures overgelegd. Deze stukken acht het hof niet toereikend (zo ontbreken met name de sollicitatiebrieven en reacties van potentiële werkgevers) om te kunnen beoordelen of [appellant] gedurende de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling daadwerkelijk en deugdelijk heeft gesolliciteerd.
Met het voorgaande acht het hof voorts aannemelijk geworden dat [appellant] ook toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn sollicitatieverplichting.
Dat de hierin aan [appellant] te maken verwijten hem niet, of slechts in mindere mate kunnen worden toegerekend, omdat hij in februari 2013 een herseninfarct heeft gehad en dat hij dientengevolge is vergeten de bewindvoerder (tijdig) op de hoogte te stellen van zijn sollicitatieactiviteiten en dat ook [appellante] een en ander is ontgaan, heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt en rechtvaardigt ook overigens niet de lange duur waarin het verzuim zich heeft voorgedaan.
3.6
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat [appellant] en [appellante] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de uit hun schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om nieuwe, bovenmatige, schulden te voorkomen en, wat [appellant] betreft, ook in de nakoming van zijn informatie- en sollicitatieverplichting.
Er is geen sprake van dat deze tekortkomingen wegens hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dienen te blijven. Evenmin ziet het hof aanleiding de duur van de schuldsaneringsregelingen te verlengen. Aan [appellant] en [appellante] dient derhalve de schone lei te worden onthouden. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 januari 2015.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.H. van Ginkel, C.J.H.G. Bronzwaer en F.J.P. Lock, en is bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer ondertekend door de jongste raadsheer, en op 16 maart 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.