ECLI:NL:GHARL:2015:1842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
200.154.359-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [de minderjarige1]. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin was beslist dat zij ontheven werd van het gezag over [de minderjarige1]. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en haar in het gezag te herstellen. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader gezamenlijk gezag hadden over [de minderjarige1] tot de beschikking van de rechtbank op 19 mei 2014, waarin de moeder werd ontheven van het gezag. De moeder had zich tegen deze ontheffing verzet, maar het hof oordeelde dat er voldoende gronden waren voor gedwongen ontheffing. Het hof heeft daarbij gekeken naar de belangen van [de minderjarige1] en de omstandigheden waaronder hij opgroeit. Het hof concludeerde dat de moeder veel wantrouwen koestert richting de vader en de betrokken instanties, wat de ontwikkeling van [de minderjarige1] negatief beïnvloedde. De moeder ondermijnt de positie van de vader als opvoeder, wat niet in het belang van [de minderjarige1] is.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de wettelijke vereisten voor ontheffing van het gezag zijn voldaan. Het belang van [de minderjarige1] bij stabiliteit en continuïteit in zijn leven woog zwaarder dan het belang van de moeder om het gezag te behouden. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.359/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/150413/ FA RK 14-95)
beschikking van de familiekamer van 12 maart 2015
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.P.M. Adank, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Overijssel,kantoorhoudend te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A],
verder te noemen: de vader;
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel,
voorheen genaamd: Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 19 mei 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 augustus 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking voor zover daarin is beslist dat de moeder van het gezag over de na te noemen minderjarige wordt ontheven. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat de moeder in het gezag wordt hersteld, het hof begrijpt: dat het inleidende verzoek van de raad alsnog wordt afgewezen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 september 2014, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een brief met bijlagen van 23 september 2014 van de raad;
- een journaalbericht met bijlagen van 26 september 2014 van mr. Adank.
Het hof heeft voorts ambtshalve kennis genomen van de eerdere beschikkingen van dit hof van 9 juni 2011, 3 mei 2012 en 15 oktober 2013.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 26 februari 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Adank en mevrouw [B], beëdigd
tolk, wbtv-nummer [000];
- namens de raad: mevrouw [C];
- namens de GI: mevrouw [D] en mevrouw [E];
- de vader.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is [in] 2005 te [F] geboren de minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1]). Tot de datum van de beschikking waarvan beroep waren de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] belast.
3.2
Op 26 oktober 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad [de minderjarige1] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd. Tevens is daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, op grond waarvan het verblijf van [de minderjarige1] bij zijn oom en tante vaderszijde binnen de ondertoezichtstelling werd geformaliseerd.
3.3
Bij beschikking van 12 december 2012 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad bepaald dat [de minderjarige1] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 15 oktober 2013. Sinds 15 juni 2013 verblijft [de minderjarige1] bij de vader.
3.4
Op basis van de bevindingen van het raadsonderzoek, neergelegd in een rapport van 13 januari 2014, heeft de raad de rechtbank bij inleidend verzoekschrift van 15 januari 2014, ingekomen bij de rechtbank op 16 januari 2014, voor zover hier van belang, verzocht om de moeder te ontheffen, subsidiair gedwongen te ontheffen van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1]. .
3.5
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de moeder ontheven van het gezag over [de minderjarige1].

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 (oud) BW kan de rechter, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 (oud) BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a (oud) BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging af te wenden dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.3
Nu de moeder zich tegen de ontheffing verzet, dient het hof te beoordelen of er gronden voor gedwongen ontheffing aanwezig zijn.
4.4
Vaststaat dat [de minderjarige1] ten tijde van de beschikking van 19 mei 2014 meer dan zes maanden onder toezicht was gesteld, zodat ontheffing ook bij verzet van de moeder kan worden uitgesproken.
4.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd dat en waarom in het onderhavige geval aan de gronden voor gedwongen ontheffing van de moeder van het gezag over [de minderjarige1] is voldaan. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne.
4.6
In aanvulling daarop is het volgende nog van belang. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de moeder veel wantrouwen koestert richting de vader, diens familie en de betrokken instanties, waardoor beslissingen over [de minderjarige1] moeizaam tot stand komen en hij niet of pas laat krijgt wat hij nodig heeft. Voorbeelden hiervan zijn de schoolkeuze, het opstarten van speltherapie en het verlenen van toestemming voor de afgifte van een identiteitskaart. Er is in het verleden veel geïnvesteerd om de verstoorde verstandhouding tussen de moeder en de vader te verbeteren, maar gebleken is dat de moeder haar eigen aandeel in die verstoring onvoldoende onderkent en niet inziet of wil inzien dat de vader een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De moeder ondermijnt daarmee de positie van de vader als opvoeder en het hof is met de raad van oordeel dat dit niet in het belang van [de minderjarige1] is, nu [de minderjarige1] perspectief bij de vader ligt. [de minderjarige1] krijgt bij de vader de veiligheid, structuur, stabiliteit en stimulans die hij nodig heeft voor een gezonde ontwikkeling naar volwassenheid. Gebleken is dat [de minderjarige1] de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, zowel in zijn gedrag als in zijn sociaal-emotioneel welbevinden. De moeder volhardt echter in haar stellingen dat er door de vader niet goed voor [de minderjarige1] wordt gezorgd. Het vorenstaande, in onderling verband beschouwd, maakt dat naar het oordeel van het hof gebleken is dat de maatregel van ondertoezichtstelling - door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige1] af te wenden. Het belang van de moeder om het gezag over [de minderjarige1] te behouden weegt niet op tegen het zwaarwegende belang van [de minderjarige1] bij rust, zekerheid, continuïteit en stabiliteit in zijn leven. Aan de wettelijke vereisten voor de ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] is derhalve voldaan.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 19 mei 2014 waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en
mr. W. Foppen en is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2015 in bijzijn van de griffier.