ECLI:NL:GHARL:2015:1838

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
200.164.073-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en onderzoek naar foetaal alcohol syndroom

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2007, die door de ouders in hoger beroep is aangevochten. De ouders zijn getrouwd, maar de vader is niet de biologische vader van [de minderjarige1]. De kinderrechter had eerder op 12 november 2014 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 11 april 2015, wat de ouders niet konden accepteren. Ze hebben hoger beroep ingesteld omdat zij van mening zijn dat de gecertificeerde instelling (G.I.) niet actief heeft meegewerkt aan een terugplaatsing van hun kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2015 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaat, terwijl de G.I. en de pleegouders niet ter zitting verschenen. De ouders hebben aangegeven dat de G.I. sinds de beschikking van de kinderrechter niets heeft ondernomen. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoeding van [de minderjarige1], onder andere door de alcoholverslaving van de moeder en eerdere zorgen over de opvoeding en verzorging van de minderjarige.

Het hof heeft in zijn overwegingen de noodzaak van een psychiatrisch/psychologisch onderzoek naar [de minderjarige1] en de ouders benadrukt, vooral gezien de zorgen over mogelijk seksueel misbruik en de alcoholproblematiek van de moeder. Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1]. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden of de termijn te verkorten, gezien de ernst van de situatie en de noodzaak van verder onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.164.073/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/148872 / JE RK 14-354)
beschikking van de familiekamer van 12 maart 2015
inzake
[verzoekers],
wonende te [A] in België,
verder te noemen:
de moeder, de vader en/of de ouders,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de G.I.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
de pleegouders,
wonende op een geheim adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de rechtbank), van 12 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 februari 2015, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De ouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het inleidende verzoek van de G.I. af te wijzen.
2.2
De G.I. en de pleegouders hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 10 februari 2015 een brief van 9 februari 2015 van Jeugdbescherming Noord (voorheen Bureau Jeugdzorg Groningen), inhoudende dat zij geen belanghebbende zijn in deze zaak;
- op 11 februari 2015 een brief van 10 februari 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de raad) inhoudende dat de raad geen recente bemoeienis heeft gehad in deze zaak;
- op 12 februari 2015 een brief van 11 februari 2015 van de G.I. met bijlagen;
- met toestemming van het hof op 16 februari 2015 een faxbrief van 16 februari 2015 van mr. Van Dalen met als bijlagen het dossier uit de eerste aanleg;
- op verzoek van het hof op 17 februari 2015 een faxbrief van 17 februari 2015 van de G.I. met als bijlage het indicatiebesluit.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 februari 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat.
Namens de G.I. is verschenen de heer [B].
De pleegouders en de raad zijn behoorlijk opgeroepen maar niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige1] is geboren [in] 2007. De ouders zijn met elkaar gehuwd. De vader is niet de biologische maar wel de juridische vader van [de minderjarige1].
3.2
Op 11 april 2012 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] uitgesproken, waarvan de termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 20 maart 2014 en wel voor de periode van 11 april 2014 tot 11 april 2015.
3.3
Bij beschikking van 19 juni 2014 van de rechtbank, is de beschikking van 27 mei 2014 waarbij onder meer machtiging is verleend tot spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg bekrachtigd. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is, voor zover hier van belang, verlengd tot 27 november 2014 en de beslissing met betrekking tot de voor langere duur verzochte machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden.
[de minderjarige1] woont vanaf 28 mei 2014 in een pleeggezin.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking d.d. 12 november 2014 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 11 april 2015.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De ouders kunnen zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet verenigen. Zij hebben onder meer aangegeven dat zij hoger beroep hebben ingesteld omdat de G.I. sinds de bestreden beschikking niets heeft ondernomen en zij willen dat er door de G.I. actief meegewerkt wordt aan een terugplaatsing van [de minderjarige1].
4.2
De G.I. acht de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk voor [de minderjarige1].
4.3
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 (oud) BW, dat in deze zaak van toepassing is gebleven, kan de kinderrechter een machtiging verlenen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 (oud) BW, dat in deze zaak van toepassing is gebleven, kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn. Het hof heeft daarbij het volgende in overweging genomen.
4.5
De moeder is gediagnosticeerd met Borderline. De moeder heeft gezegd dat ze daarvoor geen hulp nodig heeft.
Vast staat dat de moeder een verleden kent waarin zij verslaafd is geweest aan alcohol. De moeder heeft bij [C], een ambulant GGZ centrum, aangegeven dat ze met hulp van [D] sinds november 2013 geen alcohol meer heeft gedronken. Er zijn echter nadien voorvallen gemeld, via het [E], Bureau Jeugdzorg Groningen, waarbij de moeder wel weer heeft gedronken en haar verklaringen daaromtrent zijn niet consistent. Gelet op haar alcoholverslaving in het verleden acht het hof het wederom gebruiken van alcohol door de moeder zonder meer zorgelijk.
4.6
De moeder is uit het gezag van haar vier oudere kinderen - [F] en [G] die meerderjarig zijn en Verginia en Ferry die in pleeggezinnen wonen - ontheven. De ouders klagen er weliswaar over dat het verleden van de moeder haar blijft achtervolgen, maar dat verleden rechtvaardigt - naar het oordeel van het hof - wel extra oplettendheid ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1].
4.7
De ouders spreken alle zorgen over [de minderjarige1] tegen, terwijl vanuit verschillende bronnen zorgmeldingen zijn gedaan. Anders dan de ouders menen waren die niet alleen afkomstig van hun (voormalige) buurman, maar ook van de Orthopedagogische Gezinsbehandelaar van [H]. Ook de school heeft zorgen geuit over [de minderjarige1]. Er is aangegeven dat hij pedagogisch verwaarloosd is, dat er schoolverzuim is geweest, dat de ouders vaak ruzie hebben, gepaard gaande met schreeuwen en schelden, dat hij aandacht claimt bij anderen en dat de ouders veelvuldig alcohol gebruiken. De ouders zijn weliswaar in december 2013 uit elkaar gegaan, waardoor [de minderjarige1] toen niet langer getuige was van hun ruzies, maar zij hebben nadien besloten toch weer met elkaar verder te gaan.
Voorts zijn er zorgen (geweest) over de onrust die ontstond door de aanwezigheid van [G] en [F], die te kampen hebben met hun eigen problematiek, de slechte concentratie van [de minderjarige1] en zijn drukke gedrag op school en de geuite wens van de moeder om te vluchten.
In april 2014 heeft de G.I. ten aanzien van deze zorgen een schriftelijke aanwijzing gegeven, waaraan de ouders zich niet hebben gehouden.
4.8
De ouders hebben [de minderjarige1] op 4 september 2014 zonder instemming van de G.I. en de pleegouders geprobeerd mee te nemen naar België. De ouders hebben weliswaar erkend dat dat een verkeerde keuze van hen was, maar hij is door hen wel gemaakt.
4.9
De moeder heeft tijdens de zwangerschap van [de minderjarige1] ook alcohol gebruikt. [de minderjarige1] is, volgens de moeder tegenover [C], gediagnosticeerd met een Foetaal Alcohol Syndroom (hierna FAS), alhoewel volgens haar niet terecht. [C] heeft aangegeven dat [de minderjarige1] dat mogelijk heeft, maar dat voor diagnose verder onderzoek noodzakelijk is. Voor zover bij [de minderjarige1] de diagnose FAS nog niet gesteld is, lijkt het hof het goed dat onderzocht en duidelijk wordt of hij dat syndroom al dan niet heeft.
4.1
Ook zijn er zorgen over al dan niet mogelijk seksueel misbruik van [de minderjarige1] in het verleden. De vader heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij aangifte heeft gedaan tegen eerder genoemde buurman, die vermeend pedofiel is en die [de minderjarige1] heeft uitgenodigd in zijn huis. Op school heeft [de minderjarige1] verontrustende uitspraken gedaan die kunnen duiden op seksueel misbruik. Of er sprake is geweest van seksueel misbruik is (nog) niet duidelijk.
4.11
Er is in het verleden veel hulpverlening geweest, zoals orthopedagogisch gezinsbehandeling die volgens het inleidend verzoekschrift van de G.I. op dat moment een jaar had geduurd, maar die hulp heeft onvoldoende geholpen. De moeder had bovendien eerder aangegeven dat zij geen hulp meer van [H] wilde ontvangen.
Het noodzakelijke psychodiagnostisch onderzoek naar [de minderjarige1] en onderzoek naar de psychische gesteldheid en pedagogische vaardigheden van de ouders is nog niet van de grond gekomen. Het onderzoek bij [C] is door de ouders voortijdig gestopt.
De ouders hebben inmiddels aangegeven dat zij - anders dan voorheen - wel alle nodige hulp willen aanvaarden en verder willen meewerken aan voornoemd onderzoek, maar dat onderzoek moet nog beginnen. De reden daarvan is dat de onderzoekskosten door de verhuizing van de ouders naar België en het overstappen naar een Belgische zorgverzekering een probleem zijn geworden. Het gebrek aan voortgang kan zeker niet alleen aan de G.I. verweten worden. Het hof stelt bovendien vast dat de G.I. meezoekt naar een oplossing.
4.12
Vast staat dat er een band is tussen de ouders en [de minderjarige1]. Of de ouders ook in staat zijn [de minderjarige1] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van/en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, is uiterst onzeker. Het hof stelt vast dat er voldoende reden is voor grote zorgen om [de minderjarige1]. Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de zedelijke en geestelijke belangen en de gezondheid van de minderjarige [de minderjarige1].
Het hof acht het van belang, dat bij [de minderjarige1] een psychiatrisch/psychologisch onderzoek verricht wordt - zoals door [C] in diens observatierapport is geadviseerd - en dat daarbij de zorgen hiervoor genoemd in overwegingen 4.9 en 4.10 ook in onderzoek worden genomen. Pas nadat de resultaten van het onderzoek van de ouders en [de minderjarige1] bekend zijn, en duidelijk wordt of er behandeling nodig is en zo ja, welke, kan worden beoordeeld of de door de ouders gewenste thuisplaatsing van [de minderjarige1] tot de mogelijkheden behoort en in zijn belang moet worden geacht. Het hof is van oordeel dat tot die tijd het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt voortgezet.
4.13
Omdat voornoemd(e) onderzoek(en) waarschijnlijk niet gereed zal (of zullen) zijn voor het einde van de onderhavige machtiging tot uithuisplaatsing, te weten 11 april 2015, ziet het hof geen aanleiding om de resultaten daarvan af te wachten en de zaak daarvoor aan te houden dan wel de termijn te verkorten.
4.14
Uit het voorgaande volgt het hof de beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 november 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis, en mr. H.J. de Ruijter, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 maart 2015.