ECLI:NL:GHARL:2015:1837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
200.152.675-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie en de zorgregeling na de echtscheiding van de man en de vrouw. Het huwelijk is in 2013 ontbonden, en de man en vrouw hebben samen twee minderjarige kinderen. Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2013 is de man verplicht om een bijdrage van € 250,- per kind per maand te betalen. De man heeft op 18 september 2013 een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de kinderalimentatie en de zorgregeling, omdat hij van mening is dat de eerdere beschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldoet. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, waarop hij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de eerdere beschikking van de rechtbank niet aan de wettelijke maatstaven voldeed, omdat de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man niet correct waren vastgesteld. Het hof heeft de alimentatie per 18 september 2013 gewijzigd naar € 117,49 per kind per maand en per 1 januari 2014 naar € 118,76 per kind per maand. Tevens heeft het hof bepaald dat de door de man teveel betaalde kinderalimentatie kan worden aangewend voor de betaling van de lasten van de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, maar het hof heeft de grieven van de man gegrond verklaard en de beschikking van de rechtbank vernietigd.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de vrouw verzocht om de kosten van de kinderen bij helfte te blijven dragen, zoals eerder overeengekomen in het ouderschapsplan. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte vaststelling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.675/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/352865 / FL RK 13-2151 en
C/16/352872 / FL RK 13-2152)
beschikking van de familiekamer van 10 maart 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek, kantoorhoudend te Rijswijk,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.J. Signer, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 6 juni 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 juli 2014;
- een brief van mr. Sterrenberg-Ellerbroek van 21 augustus 2014 met bijlage, ingekomen op 22 augustus 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 29 augustus 2014;
- een journaalbericht van mr. Signer van 19 september 2014 met bijlagen, ingekomen op 19 september 2014;
- een journaalbericht van mr. Sterrenberg-Ellerbroek van 17 november 2014 met bijlagen, ingekomen op 18 november 2014;
- de brief van mr. Signer van 17 november 2014 met bijlagen, ingekomen op
20 november 2014;
- een journaalbericht van mr. Sterrenberg-Ellerbroek van 2 december 2012 met bijlagen, ingekomen op 2 december 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnota's.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 11 januari 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] (hierna te noemen: [de minderjarige1]) geboren [in] 2003 en [de minderjarige2] (hierna te noemen [de minderjarige2]) geboren [in] 2005, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
De man en de vrouw zijn bij echtscheidingsconvenant van 16 juli 2012 overeengekomen dat de vrouw in de echtelijke woning zou blijven wonen en dat partijen de lasten van de echtelijke woning gezamenlijk bij helfte zullen dragen. Partijen zijn voorts overeengekomen in een door hen op dezelfde datum ondertekend ouderschapsplan dat de kinderen om het weekend van vrijdag kwart over drie uit school tot en met zondag zeven uur 's avonds bij de man verblijven en dat de vakanties bij helfte worden verdeeld. Daarnaast is de man op basis van het ouderschapsplan gehouden de helft van de kosten verbonden aan verdere verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te betalen.
3.4
Bij beschikking van 11 januari 2013 heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet betalen van € 250,- per kind per maand.
3.5
De man heeft op 18 september 2013 een verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie en de zorgregeling ingediend. De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderschapsplan gewijzigd en in aanvulling daarop bepaald dat de man de kinderen op vrijdag vanuit school ophaalt en dat de vrouw de kinderen op zondag om 19.00 uur weer ophaalt bij de man. De rechtbank heeft het anders of meer verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en het halen en brengen van de kinderen tijdens de zorgregeling.
4.2
De man is met acht grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
6 juni 2014. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
4.3
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en te bepalen dat:
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de man te voldoen aan de vrouw, met terugwerkende kracht voor de periode van
16 juli 2012 tot de datum van de in deze zaak te wijzen beschikking, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen datum, op een bedrag van € 51,50 per kind per maand wordt gesteld dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, met bepaling dat de door de man teveel betaalde kinderalimentatie tot de datum van de in deze zaak te wijzen beschikking strekt ter bekostiging van de helft van de lasten van de echtelijke woning tot de datum van de in deze zaak te wijzen beschikking en dat de vrouw het meerdere (lees: te veel ontvangen kinderalimentatie) niet aan de man hoeft terug te betalen;
- dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen door de man te voldoen aan de vrouw, per datum van de in deze zaak te wijzen beschikking tot aan de verkoop en levering van de voormalig echtelijke woning, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen datum, op nihil wordt gesteld dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag,
- de bijdrage van verzorging en opvoeding van de kinderen door de man te voldoen aan de vrouw, nadat de echtelijke woning is verkocht en geleverd, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen datum, wordt gesteld op een bedrag van € 83,- per kind per maand dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag en
- de vrouw gehouden is de kinderen eens per (naar het hof leest: twee) weken, wanneer de kinderen bij de man verblijven, op zondag om 19.00 uur weer bij de man op te halen en zij voor elke keer als zij dit nalaat een boete verschuldigd is van € 500,- per overtreding.
4.4
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en alle vorderingen van de man af te wijzen dan wel aan de man te ontzeggen, met veroordeling van de man om binnen vijf dagen na de ten deze te wijzen beschikking over te gaan tot betaling van de achterstand in de kosten van de echtelijke woning, zijnde € 6.569,76.
4.5
Tussen partijen zijn de volgende punten in geding:
● het halen en brengen tijdens de omgangsweekenden;
● de strijd met de wettelijke maatstaven;
● de wijziging van omstandigheden;
● de bijdrage van de ouders in de behoefte van de kinderen;
● de draagkracht van de man, en wel op de volgende punten:
○ het inkomen van de man;
○ de woonlasten van de man;
○ de lasten voor de voormalige echtelijke woning;
● de draagkracht van de vrouw;
● de terugbetalingsverplichting.

5.De motivering van de beslissing

Het halen en brengen tijdens de omgangsweekenden
5.1
In de beschikking van 6 juni 2014 heeft de rechtbank het ouderschapsplan tussen partijen gewijzigd en bepaald dat de man de kinderen op vrijdag van school ophaalt en dat de vrouw hen op zondag om 19.00 uur weer ophaalt bij de man. De vrouw weigert volgens de man echter om de kinderen op zondag bij hem op te halen en koppelt haar verplichting daartoe aan de door haar gestelde verplichting van de man om de helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning te voldoen. De man verzoekt het hof daarom een boeteclausule te koppelen aan de verplichting van de vrouw om de kinderen bij de man op te halen.
5.2
Ter zitting van het hof is komen vast te staan dat de vrouw thans aan haar verplichting, om de kinderen op zondag bij de man op te halen, voldoet zodat het hof geen aanleiding ziet om hieraan een boeteclausule te koppelen zoals door de man verzocht. Dit verzoek van de man wordt afgewezen.
De strijd met de wettelijke maatstaven
5.3
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan in de zin van art. 1:401 lid 4 BW. Onder "onjuist of onvolledig gegeven" moet worden verstaan ieder gegeven waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het bij de rechterlijke uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht een rol had behoren te spelen, maar niet heeft gespeeld of waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het niet om een juist gegeven ging, terwijl het juiste of ontbrekende gegeven tot een andere beoordeling van draagkracht of behoefte had geleid.
5.4
De man stelt dat de rechtbank in de beschikking van 11 januari 2013 bij het bepalen van de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen rekening heeft gehouden met de behoefte van de kinderen, het tekort aan draagkracht bij de man en het bestaan van draagkracht bij de vrouw. Doordat er onjuiste en/of onvolledige gegevens aan de rechtbank zijn verstrekt heeft de rechtbank volgens de man met veronachtzaming van de wettelijke maatstaven een te hoog bedrag aan kinderalimentatie bepaald. Daarom dient de alimentatie volgens de man met terugwerkende kracht te worden verlaagd. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verschil tussen het door de vrouw verzochte en door de rechtbank toegewezen bedrag van € 250,- en het door de rechtbank berekende bedrag van € 234,50 dermate klein is dat het indertijd vastgestelde bedrag voor kinderalimentatie niet in strijd is met de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft de draagkracht van de man volgens hem ten onrechte op een bedrag van € 234,50 per kind per maand gesteld.
5.5
De vrouw stelt dat de man zich bewust niet heeft laten bijstaan door een advocaat in de echtscheidingsprocedure. Volgens haar heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen strijd was met de wettelijke maatstaven. Tijdens de behandeling van de beschikking van
11 januari 2013 verdiende de man netto ruim € 2.120,- per maand, te vermeerderen met overblijfkosten en een overurentoeslag, zodat hij volgens de vrouw feitelijk hetzelfde salaris verdiende als thans, namelijk € 2.531,- per maand. Bij de vaststelling van de hoogte van de kinderalimentatie heeft de rechtbank zich destijds volgens de vrouw gehouden aan de minimale wettelijke maatstaven.
5.6
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Partijen zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat de kosten van de kinderen bij helfte door partijen zouden worden gedeeld, maar zijn tevens overeengekomen dat de rechter het alimentatiebedrag dat de man aan de vrouw in dat kader zou moeten betalen, dient vast te stellen. Het hof begrijpt hieruit dat partijen de behoefte van de kinderen door de rechter hebben willen laten vaststellen, met daaraan een bijdrage van de man gekoppeld, overeenkomstig hun afspraak de kosten bij helfte te verdelen, daarbij uitgaande van voldoende draagkracht. Zij hebben daarmee de wettelijke maatstaf voor hun situatie nader ingevuld. Dit betekent dat de door de rechtbank in de beschikking van 11 januari 2013 vastgestelde onderhoudsbijdrage van de man de helft van de behoefte van de kinderen zou moeten bedragen. In die beschikking is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage diende te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 250,- per kind per maand. De totale behoefte van de kinderen zou dan
€ 1.000,- per maand zijn. Blijkens de processtukken zijn partijen het er echter over eens dat de behoefte van de kinderen in 2012 € 742,- bedroeg, zijnde € 371,- per kind per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedroeg de behoefte van de kinderen in 2013 € 754,61 en in 2014 € 761,40. Ter zitting van het hof is duidelijk geworden dat de vrouw in 2013 en 2014 een kindgebonden budget ontving van ongeveer € 128,- per maand. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de behoefte van de kinderen zodat in 2013 een bedrag van € 626,64, zijnde € 313,32 per kind per maand, resteert en in 2014 een bedrag van € 633,40, zijnde € 316,70 per kind per maand. Gelet op de, in het ouderschapsplan vastgelegde, afspraak tussen partijen dat zij beiden de helft van de kosten van de kinderen dragen moest de man in 2013 € 156,66 per kind per maand bijdragen en in 2014 € 158,35 per kind per maand. Nu de rechtbank de man bij beschikking van 11 januari 2013 de verplichting heeft opgelegd om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 250,- per kind per maand is het hof van oordeel dat tussen die twee bedragen een zodanige wanverhouding bestaat dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, zodat de bijdrage voor wijziging vatbaar is.
5.7
Het hof acht het echter niet redelijk om een wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen eerder in te laten gaan dan 18 september 2013, de datum van het indienen van het inleidende verzoekschrift. De man heeft na de uitspraak in januari 2013 tot 18 september 2013 gewacht met het indienen van het wijzigingsverzoek en het is niet redelijk om de vrouw te confronteren met een wijziging van de kinderalimentatie die ingaat voor de datum van het indienen van het verzoekschrift nu zij hiermee voor die datum geen rekening behoefde te houden.
De wijziging van omstandigheden
5.8
Ten aanzien van toekomstige alimentatietermijnen beroept de man zich op een wijziging van omstandigheden die tot gevolg heeft dat de vastgelegde kinderalimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Sinds de uitspraak van de rechtbank op
11 januari 2013 is de man werkloos geraakt en heeft hij weer een nieuwe arbeidsovereen-komst gesloten waarmee hij een lager inkomen ontvangt. Daarnaast zijn de woonlasten van de man gewijzigd en kan de man de hypotheekrente voor de voormalige echtelijke woning vanaf september 2014 niet meer aftrekken bij de fiscus.
5.9
Volgens de vrouw gaan de argumenten van de man niet op en heeft de rechtbank wel degelijk rekening gehouden met alle door de man genoemde wijzigingen. De man verdient volgens de vrouw nu meer dan in zijn vroegere werkkring.
5.1
Ten aanzien van de wijziging van omstandigheden overweegt het hof dat deze, gelet op het feit dat de beschikking om bovengenoemde redenen reeds voor wijziging vatbaar is, slechts nog van belang is indien deze wijziging er toe leidt dat de man het hierboven berekende bedrag aan kinderalimentatie ad € 156,66 per kind per maand in 2013 niet (meer) kon betalen door de betreffende wijziging.
De bijdrage van de ouders in de behoefte van de kinderen
5.11
Nu de ingangsdatum van de gewijzigde kinderbijdrage gelegen is na 1 april 2013, gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de kinderen uit van de uitgangspunten en de rekenwijze zoals deze zijn neergelegd in de sinds 1 januari 2013 geldende richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen. De maatstaf is het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving vermeerderd met het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt. Op basis daarvan wordt de behoefte ingevolge de NIBUD-tabellen vastgesteld. Vervolgens wordt op dat bedrag in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft.
5.12
Zoals hiervoor reeds aangegeven bedroeg de behoefte van de kinderen, rekening houdende met het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget, in 2013 € 626,64, zijnde € 313,32 per kind per maand, en in 2014 € 633,40, zijnde € 316,70 per kind per maand.
5.13
Het hof is niet in staat om de behoefte van de kinderen in 2015 te berekenen nu het hof onvoldoende bekend is welk bedrag de vrouw in 2015 aan kindgebonden budget en een eventuele alleenstaande ouderkop ontvangt en ook niet in staat is dit te berekenen nu onduidelijk is op welke wijze partijen de regeling rondom de voormalige echtelijke woning fiscaal hebben geregeld en welk effect dit heeft op het belastbaar inkomen van de vrouw. Daarnaast heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen de door de man in het geding gebrachte proefberekening. Het hof zou zich, gelet op de grote veranderingen in het fiscaal stelsel ten aanzien van de kindmaatregelen, echter kunnen voorstellen dat de bijdrage van de ouders in de behoefte van de kinderen in 2015 drastisch wordt verlaagd door de door de vrouw te ontvangen alleenstaande ouderkop. Het hof gaat ervan uit dat partijen in staat zijn om in onderling overleg te bepalen wat de bijdrage van de ouders zal zijn en deze bij helfte te delen.
Het inkomen van de man
5.14
De man stelt dat zijn inkomen per 15 juli 2013 is gewijzigd nu hij per die datum een nieuwe baan heeft met een lager inkomen dan voorheen omdat hij geen aanspraak meer kan maken op een onregelmatigheidstoeslag. De man heeft een inkomen van € 2.500,- en op dit inkomen moet volgens hem een bedrag van € 109,08 in mindering te worden gebracht voor zijn pensioenpremie.
5.15
De vrouw stelt dat het bruto inkomen van de man vermeerderd moet worden met een zogenaamde buitenlandbijdrage van ruim € 200,- per maand, welk bedrag volgens haar contant aan de man wordt voldaan. De vrouw is van mening dat bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening moet worden gehouden met de pensioenpremie.
5.16
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat de man naast zijn bruto inkomen een contante vergoeding van zijn werkgever krijgt. Het hof zal voor de berekening van zijn draagkracht de door de man in het geding gebrachte loonstrookjes als uitgangspunt nemen.
Voor 2013 gaat het hof derhalve uit van een bruto maandsalaris van € 2.500,- per maand en voor 2014 van € 2.531,-. Daarnaast houdt het hof bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man rekening met de door de man te betalen pensioenpremie en de door de man te ontvangen eindejaarsuitkering.
De woonlasten van de man
5.17
De man stelt dat hij bij zijn vader in [A] woont en een bedrag van € 300,- aan huur per maand betaalt. Zijn vader heeft eenmaal de door de man betaalde huur teruggestort omdat de man in financiële nood zat. De rechtbank had hier volgens de man niet uit mogen concluderen dat de man geen woonlasten heeft.
De vrouw betwist dat de man woonlasten heeft nu zijn vader het door de man betaalde bedrag regelmatig terugstort.
5.18
Uit de door de man ter zitting afgelegde verklaring ten aanzien van het bedrag dat hij maandelijks aan zijn vader betaalt, leidt het hof af dat dit bedrag niet gezien moet worden als huur maar als een bijdrage in de kosten van het gemeenschappelijke huishouden. Het hof is dan ook van oordeel dat de man naast lasten voor de echtelijke woning thans geen aanvullende woonlasten betaalt.
De lasten voor de voormalige echtelijke woning
5.19
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de stelling van de man dat partijen, in afwijking van hetgeen staat vermeld in het echtscheidingsconvenant, hebben afgesproken dat de vrouw de lasten van de echtelijke woning zal voldoen. Naast de verklaring van de man hieromtrent wijst de man op het feit dat hij deze lasten na het uiteengaan van partijen niet meer heeft voldaan en dat de vrouw hem hierop pas bij schrijven van 4 juni 2013 heeft aangesproken. Inmiddels is duidelijk dat de vrouw de man houdt aan de tekst van het echtscheidingsconvenant. De man stelt dat bij de berekening van zijn draagkracht dan rekening moet worden gehouden met de kosten die de man maakt voor de voormalige echtelijke woning. De helft van het eigen woningforfait van
€ 567,- en de helft van de rentelast ad € 5.580,- komen voor zijn rekening. Daarnaast betaalt de man de helft van de premie levensverzekering ad € 72,- per maand en de helft van de overige eigenaarslasten ad € 48,- per maand.
5.2
De vrouw ontkent en betwist met klem dat partijen zouden hebben afgesproken dat zij de totale lasten van de echtelijke woning zou dragen, met uitzondering van de premie levensverzekering. De man heeft de lasten van de echtelijke woning van 16 september 2012 tot en met 1 november 2012 wel voldaan, maar daarna niet meer. De man is de vrouw thans een bedrag van € 6.569,76 verschuldigd daar hij zich niet heeft gehouden aan de verplichting om de helft van de lasten van de echtelijke woning te zullen betalen.
5.21
Naar het oordeel van het hof staat vast dat partijen hadden afgesproken dat zij de lasten van de voormalige echtelijke woning bij helfte zouden verdelen. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat partijen na het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant nog een andersluidende afspraak hebben gemaakt. Nu de man gehouden is om in de lasten van de voormalige echtelijke woning bij te dragen zal het hof bij de berekening van zijn draagkracht rekening houden met deze lasten. Het hof ziet echter geen aanleiding om zijn draagkrachtloos inkomen te verhogen nu de man, zoals hiervoor overwogen, geen andere woonlasten heeft. Het hof gaat dan ook uit van het forfaitaire bedrag aan woonlasten zonder verdere verhoging van het draagkrachtloos inkomen.
De draagkracht van de man
5.22
Nu het hof de draagkracht van de man zal berekenen op basis van de nieuwe rekenmethode zal het bedrag aan draagkracht in 2013 worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [netto besteedbaar inkomen (NBI) – (0,3 NBI + 850)] en in 2014 aan de hand van de formule 70% x [netto besteedbaar inkomen (NBI) – (0,3 NBI + 860)].
Het hof heeft de draagkracht van de man in 2013 aldus berekend op € 340,41 per maand en in 2014 op € 358,40 per maand. De man is derhalve in staat om de onder punt 5.6 berekende bijdrage in de kosten van de kinderen te voldoen, ook na de wijziging van zijn inkomen in juli 2013.
De zorgkorting
5.23
Bij de nieuwe richtlijnen voor vaststelling kinderalimentatie worden de kosten van de verdeling van de zorg in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg (omgang) waarbij in beginsel wordt uitgegaan van 15%. De kinderen verblijven om de week een weekend bij de man alsook de helft van de vakanties. De man heeft derhalve recht op een zorgkorting van 25%, zijnde € 39,17 per kind per maand in 2013 en € 39,59 per kind per maand in 2014.
De draagkracht van de vrouw
5.24
De man is van mening dat de rechtbank bij de berekening van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de draagkracht van de vrouw.
5.25
Nu partijen bij convenant overeen zijn gekomen dat zij beiden de helft van de kosten van de kinderen zullen dragen doet de draagkracht van de vrouw niet ter zake en kan ook een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
De door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
5.26
Gelet op het bovenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 januari 2013 per 18 september 2013 wijzigen en bepalen dat de man met ingang van die datum een bijdrage aan de vrouw dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 117,49 per kind per maand en per 1 januari 2014 € 118,76 per kind per maand.
De terugbetalingsverplichting
5.27
De man verzoekt het hof te bepalen dat de door de man teveel betaalde kinderalimentatie tot de datum van de in deze zaak te wijzen beschikking strekt ter bekostiging van de helft van de lasten van de echtelijke woning tot de datum van de in deze zaak te wijzen beschikking en dat de vrouw het meerdere niet hoeft terug te betalen.
5.28
Gelet op het vorenstaande is duidelijk dat de man maandelijks een bijdrage aan de vrouw heeft voldaan die hoger was dan het door hem te betalen deel van de behoefte van de kinderen. Daarom dient de teveel betaalde kinderalimentatie in beginsel aan de man te worden terugbetaald. Nu de man uitdrukkelijk heeft verzocht deze terugbetalingsverplichting op een andere wijze vorm te geven zal het hof hem daarin volgen. Het hof ziet dan ook reden om te bepalen dat de door de man vanaf 18 september 2013 teveel aan de vrouw betaalde kinderalimentatie strekt ter voldoening van (een deel van) de door de man aan de vrouw verschuldigde lasten voor de echtelijke woning.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 6 juni 2014;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 11 januari 2013 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 18 september 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1], geboren [in]
2003, en [de minderjarige2], geboren [in] 2005, € 117,49 per kind per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2014 € 118,76 per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de door de man vanaf 18 september 2013 tot aan de datum van deze beschikking teveel aan de vrouw betaalde kinderalimentatie strekt ter voldoening van (een deel van) de door de man aan de vrouw verschuldigde lasten voor de echtelijke woning;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. W. Foppen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 maart 2015 in bijzijn van de griffier.