ECLI:NL:GHARL:2015:1798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.163.595 /02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad en treffen spoedvoorziening afgewezen in familiezaken met gedetineerde ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking van de kinderrechter. De ouders, beiden gedetineerd in Duitsland, hadden in eerste aanleg de schorsing van hun gezag over hun drie minderjarige kinderen aangevochten, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Noord betrokken waren. De kinderrechter had de ouders geschorst in hun gezag en de GI belast met voorlopige voogdij over de kinderen.

De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H.F.M. Struycken, stelden dat de beslissing van de kinderrechter onrechtmatig was en dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid had om maatregelen te treffen met betrekking tot in Duitsland wonende kinderen. Het hof overwoog dat de ouders onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen en dat de eerdere beslissing van de kinderrechter in beginsel diende te worden gerespecteerd. Het hof concludeerde dat de belangen van de ouders niet zwaarder wogen dan die van de Raad, die de voogdij had verkregen.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad afgewezen en ook de overige verzoeken van de ouders, waaronder het herstel van de situatie zoals deze was voor de schorsing, afgewezen. De beslissing werd genomen met inachtneming van de juridische en feitelijke context van de zaak, waarbij het hof benadrukte dat de belangenafweging in het voordeel van de Raad uitviel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.163.595/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/153460/ FA RK 15-58)
beschikking van de familiekamer van 3 maart 2015 in het incident ter zake de uitvoerbaarheid bij voorraad en verzoeken tot het treffen van een spoedvoorziening in de procedure van
[verzoeker1] en [verzoeker2],
beiden in Duitsland gedetineerd,
verzoekers in hoger beroep en in het incident alsmede de spoedvoorzieningen,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. H.F.M. Struycken, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
gevestigd te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
kantoorhoudend te Groningen,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 januari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 30 januari 2015 het Aanvullend beroepschrift (het hof begrijpt: het beroepschrift), tevens inhoudende een verzoek tot het treffen van een spoedvoorziening met betrekking tot de uitvoerbaar bij voorraad en (naar het hof begrijpt:) tot het treffen van voorlopige voorzieningen;
- op 10 februari 2015 een brief van mr. Struycken van 6 februari 2015 met bijlagen;
- op 12 februari 2015 een journaalbericht van mr. Struycken van 11 februari 2015 met bijlagen, inhoudende aanvullende verzoeken;
- op 13 februari 2015 per fax en op 16 februari 2015 per gewone post een verweerschrift van de raad;
- op 13 februari 2015 een fax van mr. Struycken, met een aanvullend verzoek;
- op 16 februari 2015 een fax van mr. Struycken met bijlagen;
- op 16 februari 2015 een journaalbericht van mr. Struycken van 13 februari 2015 met bijlagen.
1.3
De mondelinge behandeling van het incident en de overige verzoeken heeft op 17 februari 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. Struycken en namens de raad de heer [A]. Namens de GI is verschenen mevrouw [B]. De grootmoeder, mevrouw [C], is (nadat gebleken is van geen bezwaren tegen haar aanwezigheid) als informant ter zitting toegelaten.

2.De vaststaande feiten

2.1
De ouders hebben een affectieve relatie. Uit deze relatie zijn geboren:
- [de minderjarige1], geboren [in] 2007 te [D];
- [de minderjarige2], geboren [in] 2008 te [D];
- [de minderjarige3], geboren [in] 2009 te [E].
2.2
Bij inleidend verzoek van 13 januari 2015 heeft de raad de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, verzocht de ouders te schorsen in de uitoefening van het gezag over voornoemde minderjarige kinderen en Jeugdbescherming Noord te Groningen met de voorlopige voogdij over de minderjarigen te belasten.
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ouders geschorst in de uitoefening van het gezag over de minderjarige kinderen en de GI belast met de voorlopige voogdij over de minderjarigen voor de duur van drie maanden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts heeft de rechtbank de ouders, de raad, de GI en eventuele overige belanghebbenden in staat gesteld ter zake te worden gehoord en opgeroepen ter zitting van 20 januari 2015.
2.4
Mr. Struycken heeft tegen deze beslissing van de rechtbank een beroepschrift ingediend, tevens inhoudende een verzoek - uitvoerbaar bij voorraad - de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de (spoed)beslissing van 13 januari 2015 in te trekken (het hof begrijpt: te schorsen) en (het hof begrijpt bij wege van voorlopige voorzieningen) de GI en de raad te verbieden op basis van de voorlopige voogdijvoorziening de minderjarige kinderen uit Duitsland de grens over te laten zetten.
2.5
Bij aanvullende verzoeken in het incident en de spoedvoorzieningen heeft mr. Struycken voorts verzocht:
- de officier van justitie van Rest op te roepen voor de zitting van 17 februari 2015 en als belanghebbende aan te merken;
- met grote spoed, uitvoerbaar bij voorraad, de raad, jeugdzorg en de officier van justitie te bevelen de toestand te herstellen zoals deze was voordat tot aanhouding van de ouders (12 januari 2015) en plaatsing van de kinderen werd overgegaan en voordat tot het treffen van een voorlopige voogdij voorziening (13 januari 2015) werd overgegaan, en wel binnen een dag na betekening van het ten deze te wijzen beschikking, op straffe van verbeurte aan de ouders van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat niet tot volledig herstel van de toestand van voor 12 januari 2015 is overgegaan;
- tot gedragsdeskundige te benoemen mevrouw [F] van het [G] teneinde onderzoek te doen naar de omstandigheden van de minderjarigen en rapport uit te brengen met betrekking tot de kinderen en de gevolgen van de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen vanaf december 2011 voor de ouders en de kinderen;
- de grootmoeder ter zitting van 17 februari 2015 te horen.
2.6
Het hof heeft bij fax en bij brief van 13 februari 2015 mr. Struycken bericht dat zijn verzoeken om de officier van justitie en de grootmoeder te horen op de zitting van 17 februari aanstaande vooralsnog zijn afgewezen, maar dat hij zijn verzoeken tot het horen van voornoemde personen desgewenst ter zitting nader kan toelichten.
2.7
Mr. Struycken heeft daarop bij voornoemde fax van 16 februari 2015 zijn verzoeken tot het horen van de officier van justitie en de grootmoeder gehandhaafd. Namens de ouders heeft hij een uitdrukkelijk bewijsaanbod gedaan dat het gezin vanaf september 2012 in Duitsland heeft gewoond en dat de minderjarigen in Duitsland zijn geïntegreerd.

3.De beoordeling van het schorsingsverzoek en de overige verzoeken

3.1
Aan de orde is thans alleen het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van 13 januari 2015 en de in dat kader namens de ouders gedane verzoeken (waaronder het treffen van spoedvoorzieningen). Het hoger beroep in de hoofdzaak zal op een later tijdstip door het hof worden behandeld.
3.2
Het hof stelt bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een beslissing voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dient te worden geschorst
,dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd:
a. de incidenteel eiser moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
b. bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen;
c. bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Dit kan anders zijn indien de beschikking, waarvan de incidenteel verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten en omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.3
Mr. Struycken heeft namens de ouders gesteld dat de beslissing van 13 januari 2015 om meerdere redenen onrechtmatig, ongeoorloofd en in strijd met de openbare orde is. Het hof legt de stellingen van mr. Struycken in de onderhavige procedure aldus uit, dat de ouders van mening zijn dat de (spoed)beslissing van 13 januari 2015 berust op klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslagen, zodat schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring gerechtvaardigd is en spoedvoorzieningen dienen te worden getroffen.
3.4
Namens de ouders is in het beroepschrift onder meer aangevoerd dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid heeft om, met betrekking tot in Duitsland wonende kinderen en ouders, spoedmaatregelen te treffen. Het hof overweegt dienaangaande dat in de onderhavige procedure slechts een marginale toetsing aan de orde is en dat in beginsel uitgegaan dient te worden van de beslissing van de vorige rechter. Eerst in de hoofdzaak zal een volledige inhoudelijke toetsing aan de orde zijn. Mede in het licht van de uitgebreide overwegingen in deze in het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2014 en -na verwijzing- in de beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 december 2014, alsmede de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking van 13 januari 2015, ziet het hof in het door mr. Struycken aangevoerde vooralsnog geen aanleiding dat met ingang van de peildatum van 13 januari 2015, zijnde de datum waarop het verzoekschrift door de raad is ingediend, de gewone verblijfplaats van de kinderen verplaatst zou zijn van Nederland naar Duitsland en dat de Duitse rechter thans bevoegd is. De in deze procedure bij fax van 16 februari 2015 overgelegde stukken van [H] en [I] zijn daartoe volstrekt onvoldoende. Bovendien zijn deze stukken niet op naam gesteld van (één van) de ouders. Eventueel kan de relevantie van dergelijke stukken in de hoofdzaak nader toegelicht worden.
3.5
Voor zover mr. Struycken heeft betoogd dat de ouders ten onrechte niet door de kinderrechter zijn opgeroepen, dan wel zijn gehoord, merkt het hof op dat de beslissing van 13 januari 2015 een spoedmaatregel betreft waarbij verhoor van de ouders achterwege mag worden gelaten indien een snelle beslissing noodzakelijk is. Een dergelijke (spoed)beslissing verliest zijn kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld alsnog hun mening kenbaar te maken. Nu in de betreffende beschikking is bepaald dat de ouders, de raad en de GI en eventuele overige belanghebbenden in staat worden gesteld ter zake te worden gehoord ter zitting van 20 januari 2015 en deze zitting ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, volgt het hof mr. Struycken niet in de stelling dat de spoedbeslissing van 13 januari 2015 zou zijn komen te vervallen. Immers mr. Struycken is op 20 januari 2015 ter zitting bij de kinderrechter verschenen, en is opgetreden als gemachtigde van de ouders. Zo blijkt uit de door mr. Struycken overgelegde beschikking van de rechtbank van 6 februari 2015 dat van de zijde van de ouders op 14 januari 2015 een verweerschrift met zelfstandige verzoeken is ingediend, hetgeen op grond van artikel 271 Rv meebrengt dat de betrokken belanghebbende(n) in de procedure is/zijn verschenen. Het kantoor van mr. Struycken geldt als gekozen woonplaats van de belanghebbende(n), zodat de griffier ermee kan volstaan de belanghebbende(n) voor de mondelinge behandeling op te roepen bij gewone, aan het kantoor van de advocaat verzonden brief. Voor zover mr. Struycken heeft aangegeven niet te zijn gemachtigd om namens de ouders op te treden, is dit een omstandigheid die voor zijn eigen rekening en risico dient te komen. Dat de beschikking zijn cliënten pas na de twintigste januari 2015 zou hebben bereikt, doet hier, gelet op voorgaande, ook niet aan af.
3.6
Mr. Struycken blijft zich voorts op het standpunt stellen dat de minderjarige kinderen van de ouders in december 2011 onrechtmatig zijn overgebracht van Duitsland naar Nederland en dat de ouders de kinderen in september 2012 niet hebben ontvoerd, maar hebben teruggebracht naar Duitsland en voorts dat nimmer sprake is geweest van ernstige zorgen over de minderjarigen. Het hof merkt op dat dit in de visie van mr. Struycken en zijn cliënten zo mag zijn, maar dat dit geenszins vast is komen te staan in eerder door de ouders geëntameerde procedures. Het overige door mr. Struycken aangevoerde gaat ofwel het kader van de onderhavige procedure te buiten, ofwel is niet terug te leiden tot klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslagen. Daarnaast is daaruit niet gebleken dat het belang van de ouders in deze zwaarder dient te wegen dan dat van de executant. Het hof zal het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring dan ook afwijzen.
3.7
Ten aanzien van de overige verzoeken van de ouders, overweegt het hof als volgt.
Aan het verzoek van de ouders om de situatie in de oude toestand voor 12 januari 2015 te herstellen, op straffe van een dwangsom, komt het hof, gelet op bovenstaande, niet meer toe. In het kader van de behandeling van dit incident en de verzoeken tot het treffen van spoedvoorzieningen ziet het hof geen aanleiding om de grootmoeder ter zitting nader te horen. In het kader van de behandeling van dit incident heeft het hof voorts geen aanleiding gezien – nog los van de juridische mogelijkheden daartoe - de officier van justitie als belanghebbende aan te merken, dan wel ter zitting als informant te horen en/of ter verantwoording te roepen zoals namens de ouders is verzocht. Ook het benoemen van een deskundige wijst het hof af, nu een dergelijk verzoek niet thuishoort in de onderhavige procedure.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
wijst het incidentele verzoek van de ouders en de gedane verzoeken, waaronder het treffen van spoedvoorzieningen zoals voornoemd af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. M.P. den Hollander en mr. H.J. de Ruijter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 maart 2015 in bijzijn van de griffier.