ECLI:NL:GHARL:2015:1795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.154.915/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de financiële situatie van de alimentatieplichtige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind op nihil was gesteld. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om verlaging van de alimentatie, maar het hof oordeelde dat de man onvoldoende had onderbouwd dat hij geen draagkracht had om de alimentatie te betalen. Het hof benadrukte dat het zelf de financiële situatie van de man moest toetsen en dat de man niet kon volstaan met verwijzingen naar de beoordeling door het Zelfstandigenloket. De vrouw had vier grieven ingediend, waaronder dat de rechtbank ten onrechte de alimentatie op nihil had gesteld en dat de ingangsdatum van de wijziging niet correct was vastgesteld. Het hof oordeelde dat de vrouw geen belang had bij de processuele klacht en dat de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie op 13 januari 2014 moest worden vastgesteld. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie afgewezen, waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.915/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/360666 FL RK 14-61)
beschikking van de familiekamer van 5 maart 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Eskes, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[verweerder],
wonende te [A],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.G. Nagel, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 mei 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarvan de inhoud partijen bekend is.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Ingediend zijn de volgende stukken:
- het beroepschrift, ingekomen op 27 augustus 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 13 oktober 2014;
- een journaalbericht met bijlage van mr. Eskes van 6 november 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 23 december 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Nagel van 16 december 2014.
2.2
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 8 januari 2015. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad is [in] 2011 te [A] geboren de thans nog minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] dan wel de minderjarige).
3.2
De man heeft [de minderjarige1] op 16 juli 2013 erkend.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 7 mei 2013 is de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdrage voor [de minderjarige1] bepaald op
€ 217,50 per maand met ingang van 1 mei 2012.
3.4
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de bij beschikking van 7 mei 2013 opgelegde kinderbijdrage gewijzigd en deze bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige voor de periode van 6 augustus 2013 tot 5 maart 2014 en
- indien de uitkering is verlengd - mede voor de duur van die verlenging op nihil bepaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw is onder aanvoering van vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het oorspronkelijke verzoek van de man tot verlaging van de kinderalimentatie wordt afgewezen, kosten rechtens.
4.2
De man heeft een verweerschrift ingediend en daarin geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van de vrouw in hoger beroep. Tevens heeft de man daarbij incidenteel appel ingesteld en daarin verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de duur van de nihilstelling en te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] op nihil wordt gesteld, zonder hieraan een maximale termijn te koppelen. De man heeft tevens verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
4.3
Daarop heeft de vrouw een verweerschrift ingediend in het incidenteel appel, en geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van de verzoeken van de man.

5.De motivering van de beslissing

De omvang van de rechtsstrijd in eerste aanleg
5.1
De vrouw klaagt in haar eerste principale grief dat de rechtbank buiten de omvang van de rechtsstrijd is getreden door de kinderalimentatie op nihil te stellen terwijl de man had verzocht deze te bepalen op € 25,- per maand. De man heeft de klacht bestreden onder meer met een beroep op artikel 1:399 BW en door te wijzen op het ontbreken van draagkracht mede als gevolg van de vele procedures die partijen tegen elkaar voeren.
5.2
Het hof overweegt dat de vrouw geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van deze processuele klacht omdat de zaak thans in hoger beroep in volle omvang ter beoordeling aan het hof is voorgelegd en het de man vrij staat om in hoger beroep zijn verzoek aan te passen. De man heeft zich in dit verband in hoger beroep (alsnog) op het standpunt gesteld dat de kinderalimentatie op nihil dient te worden bepaald. Niet is gebleken dat die aanpassing van het verzoek in hoger beroep in strijd is met de goede procesorde
De ingangsdatum
5.3
De vrouw klaagt in haar tweede principale grief dat de rechtbank ten onrechte heeft gekozen voor 6 augustus 2013, de ingangsdatum van de bijstandsuitkering van de man, als ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie. Volgens de vrouw is er onvoldoende aanleiding af te wijken van de gebruikelijke ingangsdatum namelijk de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift, zijnde 13 januari 2014. De man schaart zich achter de door de rechtbank in de bestreden beschikking gekozen ingangsdatum.
5.4
De grief slaagt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van een wijziging van de alimentatie. Hoewel verschillende ingangsdata daarbij voor de hand kunnen liggen, waaronder het moment waarop de wijziging van de omstandigheden aan de hand waarvan de alimentatie wordt berekend zich voor het eerst heeft voorgedaan, wordt doorgaans gekozen voor de dag van indiening van het verzoekschrift omdat vanaf dat moment voor alle betrokkenen duidelijk is dat ernstig rekening moet worden gehouden met een mogelijke wijziging van de alimentatie. In het onderhavige geval heeft de man niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat hij redelijkerwijs niet eerder dan op 13 januari 2014 zijn wijzigingsverzoek had kunnen indienen. Naar het oordeel van het hof bestaat daarom geen aanleiding het risico van de late indiening van het verzoekschrift bij de vrouw neer te leggen in die zin dat gekozen wordt voor een moment gelegen vóór indiening van het verzoekschrift. Het hof zal daarom bij zijn beoordeling uitgaan van 13 januari 2014 als ingangsdatum van een eventuele wijziging.
De draagkracht van de man
5.5
De derde grief van de vrouw strekt tot betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man geen draagkracht heeft.
5.6
Ook deze grief slaagt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ingangsdatum is met name de financiële situatie van de man vanaf 13 januari 2014 van belang. Het hof is in dit verband van oordeel dat man in het licht van hetgeen de vrouw heeft aangevoerd zijn draagkracht onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek in eerste aanleg een beschikking overgelegd van het Zelfstandigenloket Flevoland van 16 oktober 2013 waaruit blijkt dat aan hem een uitkering (Bbz) is toegekend naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 6 augustus 2013 tot en met 5 maart 2014. In de toekenningsbeschikking is daarbij onder meer aangegeven dat de uitkering in de vorm van een renteloze lening wordt verstrekt in afwachting van de definitieve vaststelling van de bijstand nadat het inkomen bekend is over het boekjaar. De man heeft aangegeven dat die uitkering een keer kan worden verlengd. Het hof beschikt niet over stukken waaruit blijkt of de uitkering is verlengd. Ook beschikt het hof niet over jaarcijfers van de onderneming van de man hoewel deze in het kader van de aan de man verleende bijstand reeds voor handen zouden moeten zijn. Het hof dient in deze procedure zelf de financiële situatie van de man te toetsen zodat de man niet kan volstaan met verwijzing naar de toets die bij het Zelfstandigenloket plaats vindt in het kader van zijn aanvraag om bijstand, nog daargelaten dat het hof geen inzicht heeft in de aard en omvang van die beoordeling door het Zelfstandigenloket. Ook belastingaangiften en bijbehorende aanslagen heeft het hof niet bij de stukken aangetroffen. Wel heeft de man nog bankafschriften ingebracht in hoger beroep, betreffende de periode mei-augustus 2014, maar dat is volstrekt onvoldoende reeds omdat daarmee het bestaan van de door de vrouw gestelde additionele inkomsten dan wel van andere bankrekeningen niet wordt uitgesloten.
5.7
De vrouw heeft er in dit verband op gewezen dat de door de man gestelde lasten hoger zijn dan zijn inkomen en dat onduidelijk is waar de man precies van leeft. Volgens de vrouw kan het bijna niet anders dan dat de man additionele inkomsten heeft waar hij geen melding van maakt. Het hof overweegt dat de man weliswaar heeft betwist dat hij additionele inkomsten heeft maar de man heeft niet betwist dat zijn lasten hoger zijn dan zijn (gestelde) inkomsten. Dat roept de nodige vragen op omtrent de financiële situatie van de man en meer in het bijzonder over hoe en waarvan hij leeft. Door niet ter zitting te verschijnen heeft de man het hof de mogelijkheid onthouden hem op dit punt te bevragen. Het hof laat dat voor rekening en risico van de man. Voor zover de man heeft gesteld dat hij alles op zijn beloop laat omdat hij het allemaal niet meer aan kan of wil, heeft hij ook die stelling niet onderbouwd met bijvoorbeeld een medische verklaring. Verder is ook de woonsituatie van de man onduidelijk gebleven nu in de stukken verschillende adressen van de man circuleren en de gemeentelijke inschrijving van de man daarmee niet overeenkomt (waaronder [a-straat] 94 in [A], [b-straat] 33 in [B], [c-straat] 1 in [A] en de [d-straat] in [A]).
5.8
Het hof concludeert op grond van het vorenstaande dat de man niet heeft onderbouwd dat het hem aan draagkracht ontbreekt voor de onderhoudsbijdrage waarvan hij wijziging heeft verzocht.
5.9
Gelet op het voorgaande behoeven de vierde en laatste principale grief van de vrouw en de daarmee samenhangende incidentele grief van de man over de duur van de nihilstelling geen nadere bespreking meer.
Proceskosten
5.1
Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de proceskosten als door de man verzocht en zal als gebruikelijk in zaken als de onderhavige de proceskosten tussen partijen aldus compenseren dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en alsnog het wijzigingsverzoek van de man afwijzen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 mei 2014 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de man tot wijziging van de bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2013 vastgestelde kinderbijdrage voor de minderjarige [de minderjarige1], geboren te [A] [in] 2011;
compenseert de kosten van het geding aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en
mr. W. Foppen en is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015 in bijzijn van de griffier.