In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind op nihil was gesteld. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om verlaging van de alimentatie, maar het hof oordeelde dat de man onvoldoende had onderbouwd dat hij geen draagkracht had om de alimentatie te betalen. Het hof benadrukte dat het zelf de financiële situatie van de man moest toetsen en dat de man niet kon volstaan met verwijzingen naar de beoordeling door het Zelfstandigenloket. De vrouw had vier grieven ingediend, waaronder dat de rechtbank ten onrechte de alimentatie op nihil had gesteld en dat de ingangsdatum van de wijziging niet correct was vastgesteld. Het hof oordeelde dat de vrouw geen belang had bij de processuele klacht en dat de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie op 13 januari 2014 moest worden vastgesteld. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie afgewezen, waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.