ECLI:NL:GHARL:2015:1717

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
200.142.291-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding voor beschadiging van een auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de schadevergoeding voor de beschadiging van een auto. De appellant, [appellant], heeft in eerste aanleg verloren en is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De kern van het geschil is of de appellant op 29 december 2011 de auto van de geïntimeerde, [geïntimeerde], heeft bekrast. De geïntimeerde heeft bewijs in de vorm van video-opnames en getuigenverklaringen ingebracht die de bewering ondersteunen dat de appellant verantwoordelijk is voor de schade aan haar auto. De kantonrechter heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar de appellant betwist de schade en de toerekenbaarheid hiervan. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands vaststaande feiten. De uitspraak van het hof is dat de appellant moet bewijzen dat hij de auto niet heeft bekrast, en dat hij getuigen kan oproepen om zijn standpunt te onderbouwen. Het hof heeft verder bepaald dat de procedure voortgezet zal worden met het verhoor van getuigen, waarbij de raadsheer-commissaris, mr. M.W. Zandbergen, de leiding zal hebben. De beslissing van het hof is op 10 maart 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.291/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 642220 LC 13-86)
arrest van de eerste kamer van 10 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S. Mangal, kantoorhoudend te Almere, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.B. Bouter, kantoorhoudend te Houten, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
20 maart 2013, 31 juli 2013 en 13 november 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie [plaats] (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 februari 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- het gehouden pleidooi, waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"
Mitsdien
Het Uw Hof moge behagen bij arrest te vernietigen het vonnis van de rechtbank Midden- Nederland, locatie [plaats] en die voorafgaande (tussen)vonnissen onder procedurenummer 642220 LC 13-86 en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat, te bepalen dat
Primair alle toegewezen vorderingen aan de zijde van [geïntimeerde] door de rechtbank in eerste aanleg alsnog worden afgewezen en dat aan [appellant] dient te worden terugbetaald
€.2748,66 te vermeerderen met de wettelijke tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair de hoogte van de schade wordt gematigd in Goede Justitie door Uw Hof;
Geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van de kosten van de onderhavige procedure, waaronder het salaris van de advocaat conform het liquidatietarief in beide instanties onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag, waarop het vonnis is gewezen aan appellant is voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is."

3.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

3.1
[geïntimeerde] is eigenaresse van een Seat Cordoba Vario. Deze auto werd eind 2011 gebruikt door haar dochter [dochter] en haar schoonzoon, [schoonzoon]. In deze zaak gaat het om de vraag of [appellant] die auto op donderdag 29 december 2011 heeft bekrast. Vast staat wat dat aangaat het volgende.
3.2
Op de genoemde donderdag stopte omstreeks 17.50 uur een witte bestelbus voor het huis van [schoonzoon] in [plaats]. Uit door [geïntimeerde] in het geding gebrachte beeldopnamen blijkt dat toen de bestuurder van die bus, een pakkettenbezorger van PTTPost, naar de auto van [geïntimeerde] liep, zich aan de linker voorkant ter hoogte van de motorkap 90 graden naar de auto toedraaide, om zich heen keek, een arm/rompbeweging maakte bij de auto, zich vervolgens weer terugdraaide en strak links langs de bestuurderszijde van de auto uit het beeld wegliep. Daarna, kennelijk na het afgeven van een pakketje, keerde dezelfde man terug en liep hij opnieuw aan de bestuurderszijde strak langs de auto en vervolgens strak langs de voorkant van de auto, waarbij hij ter hoogte van de rechterkoplamp met zijn rechterarm/hand een beweging over de motorkap maakte. Hierna verdween de man uit beeld, om na enkele seconden weer strak langs de passagierszijde van de auto terug te lopen, waarbij hij zijn rechterarm schuin achter zich zijwaarts langs de passagierszijde hield. Daarna, kennelijk na het afgeven van een tweede pakketje, liep hij weer strak langs de passagierszijde van de auto.
3.3
Op de foto's die door [geïntimeerde] in het geding zijn gebracht, is te zien dat er op de motorkap van de auto aan de linker voorkant een z-vormige kras is aangebracht, ter hoogte van de plek waar de man zich 90 graden naar toe had gedraaid, dat aan de bestuurderszijde van de auto in de lengte een kras loopt waar hij strak langs is gelopen en dat op de motorkap ter hoogte van de rechter koplamp waar de man met zijn rechterarm/hand een beweging over de motorkap heeft gemaakt, eveneens een kras is getrokken. Voorts is aan de passagierszijde van de auto, waar de man ook langs is gelopen, in de lengte een kras aangebracht.
3.4
In een op 3 april (2012) gedateerde verklaring heeft de heer [werknemer PostNL], security officer bij PostNL, verklaard dat hij een onderzoek heeft ingesteld nadat [schoonzoon] hem daags na het hiervoor beschreven voorval had verteld dat de auto door [appellant] was bekrast. Vast staat dat [schoonzoon] [appellant] kende, omdat deze eerder, op 14 juli 2011, tegen de Seat van [geïntimeerde] is aangereden.
3.5
[werknemer PostNL] verklaart verder dat hij de videobeelden heeft getoond aan de procesleider van de vestiging Almere, en dat ook deze hem vertelde dat de man op de getoonde beelden hoogstwaarschijnlijk [appellant] betrof. Na controle van ‘Track & Trace’ en de routeadministratie bleek volgens [werknemer PostNL] dat op 29 december 2011 tussen 17.50 en 17.54 op twee adressen van buren van [schoonzoon] pakketten zijn afgeleverd, en dat [appellant] deze route had gereden. Hierna heeft [werknemer PostNL] in het bijzijn van de procesleider met [appellant] een gesprek gevoerd. In de naar aanleiding daarvan opgemaakte verklaring, die op 28 maart 2012 is gedateerd, verklaart [werknemer PostNL] dat [appellant], nadat hem de beelden van de beveiligingscamera waren getoond, heeft verklaard dat hij zichzelf daarin herkende. In het dossier bevindt zich niet een door [appellant] zelf ondertekende verklaring van die strekking. Wel vermeldt het proces-verbaal van de op
17 juni 2013 gehouden zitting de volgende verklaring van [appellant]: “Als het Track & Trace systeem van TNT zegt dat ik op 29 december 2011 om 17.50 uur daar ben geweest, dan zal dat zo zijn. Het apparaat liegt niet”.
3.6
De schade is door [schadebedrijf] te [plaats] onderzocht en is begroot op € 2.408,01, inclusief btw. [geïntimeerde] vordert dat bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, omdat naar zijn oordeel vast is komen te staan dat [appellant] de auto van [geïntimeerde] heeft bekrast, hetgeen een onrechtmatige daad oplevert jegens [geïntimeerde], nu inbreuk is gemaakt op haar eigendomsrecht.

4.De grieven 1 tot en met 5 (waaronder twee als grief 3 aangeduide grieven)

4.1
De grieven hebben de strekking te bestrijden dat [appellant] de auto heeft bekrast. Daarbij wordt ter discussie gesteld of (wordt bestreden dat) de auto op 29 december 2011 nog onbeschadigd was en blijkens de videobeelden op die datum in bekrast, dat [appellant] op die beelden is te zien, en dat ook het Track & Tracesysteem of de rittenadministratie van PTTPost in zijn richting wijst.
4.2
Naar het oordeel van het hof staat voorshands vast dat [appellant] de auto op 29 december 2011 wel degelijk heeft bekrast. Gelet op de hiervoor besproken bewijsmiddelen behoeft dat geen nadere motivering. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat [appellant] de Nederlandse taal ‘nauwelijks’ machtig zou zijn (en hij [werknemer PostNL] daardoor niet goed zou hebben begrepen), omdat het hof ter zitting heeft kunnen vaststellen dat een gesprek met [appellant] in het Nederlands goed mogelijk is. Nu [appellant] in de memorie van grieven onder 28 uitdrukkelijk bewijs heeft aangeboden en dat aanbod bij gelegenheid van de gehouden pleidooien heeft gehandhaafd, zal hij in de gelegenheid moeten worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs.

5.Grief 6

5.1
In de zesde grief wordt de hoogte van de schade bestreden. Elk oordeel daarover wordt aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
laat [appellant] toe tegenbewijs te leveren van het voorshands vaststaande feit dat hij de auto van [geïntimeerde] op 29 december 2011 heeft bekrast;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. M.W. Zandbergen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van
dinsdag7 april 2015, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk
twee wekenvoor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
één weekvoor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. L. Groefsema en mr. A.W. Jongbloed en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 maart 2015.