ECLI:NL:GHARL:2015:1715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
200.141.593-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebreken bij levering van materialen en de verplichtingen van de verkoper

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van vervangende schadevergoeding wegens gebreken aan geleverde materialen. De partijen hebben op 2 september 2011 een koopovereenkomst gesloten voor de levering van materialen voor een tegelvloer. Na de oplevering op 28 september 2011 heeft [geïntimeerde] gebreken geconstateerd, waaronder kleurverschillen en gebarsten voegwerk. Hij heeft [appellante] in gebreke gesteld en schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarop [appellante] in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] niet heeft gegriefd tegen de inhoud van de overeenkomst en dat het wettelijk vermoeden van gebreken bij consumentenkoop van toepassing is. Het hof heeft [appellante] toegelaten tot bewijslevering dat de geleverde materialen en/of het legwerk niet gebrekkig waren. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.593/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 647192 MC EXPL 13-1432)
arrest van de tweede kamer van 10 maart 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker, kantoorhoudend te Wijk bij Duurstede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.E. van de Hoef, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
17 april 2013 en 25 september 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, zittingsplaats Almere (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 december 2013,
- het verwijzingsarrest van dit hof, locatie Arnhem, van 21 januari 2014,
- het herstelexploot van 30 januari 2014,
- de memorie van grieven van 10 juni 2014 (met producties),
- de memorie van antwoord van 22 juli 2014 (met producties).
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.2
De vordering van Luong luidt:
"
(…) het vonnis van de kantonrechter (…) van 25 september 2013 te vernietigen en opnieuw recht doende, [geïntimeerde] in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren danwel hem zijn vorderingen te ontzeggen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten, zowel in 1e aanleg als in dit hoger beroep.".

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van genoemd vonnis van 25 september 2013 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten komen op het volgende neer.
3.2
[geïntimeerde] en [appellante] hebben op of omstreeks 2 september 2011 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot door [appellante] te leveren materialen bestaande uit, onder meer, 143 witte composiet tegels, 40 composiet plinten, 11 zakken lijm en 2 zakken voeg, voor een bij [geïntimeerde] te leggen tegelvloer in de woonkamer, de keuken en de hal.
3.3
Op 2 september 2011 is een stuk opgemaakt, voorzien van een paragraaf, dat aan [geïntimeerde] is gericht en waarop onder meer het volgende staat vermeld:
"
1. Composietvloer 51.48 m2 (143 tegels witte composiet (…)
2. leggen incl. 11 zakken lijm van 25 kg en 2 zakken voeg van 5 kg (…)
3. Bezorgen naar [plaats]
4. 40 stuks plinten composiet (…)
5. Hoofdverwarming 5 groep
6. Pomp optimizer
7. 3 vloer radiator afdoppen.
Totaal factuur 5000,- euro en 3100,- euro contant.
Aanbetaald 500,- euro op 2 september 2011
Restant 5000,- euro overmaken per bank en 2600,- contant.
5000,- euro contant voor de levering van de materialen.
2000,- contant nadat vloerverwarming gelegd is.
600,- euro contant nadat tegels gelegd zijn voordat de vloer gevoegd is.
Garantie: Kwaliteit regels maatvast en 1 kleur wit zie voorwaarden [appellante] natuursteen."
3.4
Op 22 september 2011 en 28 september 2011 is het onder 3.3 genoemde stuk van
2 september 2011 nog aangepast, en door een persoon genaamd [X] voorzien van een handtekening.
3.5
Op 28 september 2011 is in de woning van [geïntimeerde] vloerverwarming aangebracht en zijn de witte composiet tegels gelegd.
3.6
Bij brief van 21 juni 2012 heeft [Y] van de [bedrijf 1] aan de voormalig gemachtigde van [geïntimeerde] onder meer bericht:
"
De vloer ligt op verschillende plaatsen los en de voegen zijn eruit gebarsten. De vloer is er ook niet netjes ingelegd, van geen voeg tot 5 mm voeg waar er met deze tegels door een professional zonder problemen een constante voeg te realiseren is. Tevens zit er kleurverschil in de tegels, zeer waarschijnlijk zijn er dozen geleverd uit verschillende teintnummers. Al met al is onze conclusie dat deze vloer niet hersteld kan worden met deze tegels. De vloer zal eruit gehaald moeten worden, de vloer vervolgens geëgaliseerd en opnieuw betegeld met nieuwe tegels."
3.7
Bij offerte van 20 oktober 2012 heeft [bedrijf 2] te [woonplaats 2] de kosten voor vervanging van de vloer begroot op € 11.271,15, inclusief btw.
3.8
Bij brieven van 29 mei 2012, 13 juni 2012, 8 augustus 2012 en 6 september 2012 heeft [geïntimeerde] [appellante] in gebreke gesteld en, na eerst gelegenheid tot herstel te hebben geboden, vervangende schadevergoeding ad € 11.271,15 gevorderd.

4.De vordering en de beoordeling in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd - samengevat - primair veroordeling van [appellante] tot betaling van vervangende schadevergoeding ad € 11.271,15, vermeerderd met rente en kosten. Subsidiair vorderde [geïntimeerde] de overeenkomst met [appellante] te ontbinden op grond van artikel 6: 265 BW jo 6:269 BW met veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 9.268,-, te vermeerderen met rente en kosten. In beide gevallen heeft [geïntimeerde] betaling van € 887,71 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd.
[geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellante] - kort gezegd - toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten (gemengde) overeenkomst van koop en aanneming van werk.
[appellante] heeft verweer gevoerd.
4.2
Bij het bestreden vonnis van 25 september 2013 heeft de kantonrechter de primaire vordering van [geïntimeerde] integraal toegewezen.

5.De grieven en de beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellante] heeft
één grieftegen het bestreden vonnis geformuleerd.
De grief is gericht tegen het oordeel dat de geleverde tegels en het geleverde legwerk gebreken vertonen, en dat de als gevolg daarvan door [geïntimeerde] geleden schade op € 11.271,15 dient te worden vastgesteld.
5.2
Het hof stelt voorop dat tegen de door de kantonrechter vastgestelde inhoud van de overeenkomst door [appellante] niet is gegriefd. Daarmee staat in hoger beroep vast dat zij zich jegens [geïntimeerde] niet alleen tot het leveren van de materialen maar ook tot het leggen van de vloer had verplicht.
5.3
Evenmin is een grief gericht tegen het oordeel dat sprake is van een overeenkomst waarop art. 7:18 BW van toepassing is.
Het tweede lid van dit wetsartikel bepaalt:
"
Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet."
Dit betekent volgens de Memorie van Toelichting bij de invoering van dit wetsartikel dat de koper moet stellen en bij betwisting moet bewijzen dat de zaak afwijkt van het overeengekomene en dat deze afwijking zich binnen zes maanden na aflevering heeft geopenbaard. Het is dan aan de verkoper om te stellen en te bewijzen dat de zaak bij aflevering wel aan de overeenkomst heeft beantwoord (MvT, Kamerstukken II 2000/01, nr. 3, p. 19).
5.4
[geïntimeerde] heeft gesteld dat hij een kleine maand nadat de vloer op 28 september 2011 was gelegd heeft geconstateerd dat de tegels kleurverschillen vertoonden, en voorts dat er vanaf december 2011 sprake is van gebarsten voegwerk en loszittende tegels. Daarmee heeft [geïntimeerde] aan zijn vorenbedoelde stelplicht voldaan.
[appellante] heeft betwist dat er ten tijde van de oplevering sprake was van kleurverschillen of van losliggende tegels. Zij beroept zich daarbij op een door [geïntimeerde] op 28 september 2011 voor akkoord getekend rapport van oplevering, waarin is opgetekend:
"
Klant heeft met de tegelzetter de vloer/wand zorgvuldig goed gecontroleerd en verklaart hierbij dat de werkzaamheden netjes en goed afgeleverd zijn volgens afspraak."
5.5
Gelet op het voormelde wettelijk vermoeden kan echter ook bij een ogenschijnlijk probleemloze oplevering niet voorbij worden gegaan aan gebreken die zich nadien (binnen een tijdvak van een half jaar) hebben geopenbaard.
Zoals reeds gememoreerd ligt de bal in bewijsrechtelijke zin vervolgens bij [appellante].
Uit de jurisprudentie van onder andere dit hof volgt, dat mede in het licht van de bepalingen van Richtlijn 1999/44, waarop artikel 7:18 lid 2 BW is geënt, de verkoper in een dergelijk geval daadwerkelijk bewijs van het tegendeel moet leveren (o.m.: ECLI:NL:GHARL:2006:
Nu [appellante] in haar memorie van grieven voldoende gespecificeerd heeft aangeboden te bewijzen dat noch de tegels noch het legwerk bij aflevering gebreken vertoonden, dient zij tot het leveren van het bedoelde bewijs te worden toegelaten.

6.De slotsom

6.1
Het hof zal [appellante] toelaten tot het bewijs dat de geleverde materialen en/of het legwerk niet gebrekkig waren zoals hierna in het dictum vermeld en voor het overige iedere beslissing aanhouden.
6.2
Met het oog op het verdere verloop van het geding wijst het hof partijen op het volgende.
Indien het vorenbedoelde bewijs niet wordt geleverd, ligt nog de vraag naar de omvang van de door [geïntimeerde] geleden schade voor.
Partijen dienen er rekening mee te houden dat het hof, indien bewijslevering door middel van getuigen plaatsvindt, deze vervolgvraag aansluitend op de getuigenverhoren inhoudelijk met partijen zal bespreken en daarbij waar mogelijk ook een minnelijke regeling zal beproeven.

7.De beslissing

Het gerechtshof,
draagt [appellante] op om te bewijzen dat de geleverde materialen en/of het legwerk bij aflevering niet gebrekkig waren;
bepaalt - voor zover [appellante] het bewijs zou willen leveren door middel van getuigen - dat het verhoor zal plaatsvinden in Leeuwarden, Wilhelminaplein 1, op een nog nader te bepalen dag en uur voor
mr. G. van Rijssen, hiertoe tot raadsheer-commissaris benoemd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 7 april 2015 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H.E. de Boer, mr. G. van Rijssen en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 maart 2015.