ECLI:NL:GHARL:2015:1694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
200.139.879
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over gemeentegrond en verjaringseisen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellanten en de Gemeente Ede over de eigendom van een strook grond. Appellanten, die sinds 1989 eigenaar zijn van een aangrenzend perceel, hebben een strook grond in gebruik genomen die eigendom is van de gemeente. De gemeente heeft dit gebruik gedoogd, maar heeft later geëist dat appellanten de grond ontruimen. In eerste aanleg heeft de rechtbank Gelderland de vordering van de gemeente toegewezen en de vordering van appellanten in reconventie afgewezen. Appellanten zijn in hoger beroep gegaan, waarbij zij stelden dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. Het hof heeft echter geoordeeld dat appellanten niet aan de vereisten voor verjaring hebben voldaan. De erkenning van het eigendomsrecht van de gemeente door appellanten in een eerdere brief heeft geleid tot stuiting van de verjaring. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en appellanten in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.879
(zaaknummer rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem C/05/243113)
arrest van de derde kamer van 10 maart 2015
in de zaak van

1.[appellant sub 1],

2. [appellante sub 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
appellanten,
hierna: [appellanten] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. D.H. Andries,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Ede,
zetelend te Ede,
geïntimeerde,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 26 juni 2013 en 9 oktober 2013 die de rechtbank Gelderland tussen [appellanten] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie, en de gemeente als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 30 december 2013,
- de memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis in voorwaardelijke reconventie,
- de memorie van antwoord,
- de akte van [appellanten], met producties,
- de antwoordakte van de gemeente.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het vonnis van 9 oktober 2013.
Ter wille van de leesbaarheid van dit arrest zullen deze feiten hieronder nogmaals worden weergegeven.
3.2
[appellanten] is sinds 1989 eigenaar van het perceel grond, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend gemeente Ede, sectie D, nummer 7313 (verder: het perceel van [appellanten]). Aan dat kadastrale perceel grenst het perceel kadastraal bekend gemeente Ede, sectie D, nummer 9975, ten aanzien waarvan in de openbare registers de gemeente als eigenaar is vermeld. Perceel 9975 grenst aan de achterzijde aan het perceel van [appellanten] In 1990 heeft [appellanten] een hekwerk opgericht op perceel 9975. Sedertdien gebruiken zij het gedeelte van perceel 9975 dat is gelegen tussen het hekwerk en hun perceel (verder: de strook grond), net zo als het aan perceel 9975 grenzende deel van hun perceel, als (achter)tuin.
3.3
Bij brief van 16 september 1991 heeft de gemeente onder meer aan [appellanten] het volgende bericht:
“Geconstateerd is dat diverse bewoners van [straatnaam] ([huisnummers]) achter hun tuin gelegen gemeentegrond in gebruik hebben genomen.
Het betreft een strook grond waarvan de toekomstige bestemming nog niet bekend is. Zodra hierover duidelijkheid is ontstaan, zal worden bekeken of de grond alsnog (gedeeltelijk) aan u kan worden verkocht.
In afwachting daarvan wijs ik u op de mogelijkheid dat de gemeente de grond in z’n geheel nodig heeft voor het treffen van een openbare voorziening. In dat geval dient de eventueel door u op gemeentegrond aangebrachte beplanting, hekwerken e.d. te worden verplaatst naar de oorspronkelijke erfscheiding.”
3.4
Bij brief van 30 september 1995 schrijft onder meer [appellanten] aan de gemeente:
“Namens de bewoners van [straatnaam] wil ik U graag herinneren aan de door u genoemde termijn in uw schrijven van november 1993 betreffende de beslissing van de groenstrook achter onze woningen. Uit de berichtgeving hebben wij begrepen dat er nu door de verbreding van de A12 en het viaduct een beslissing is genomen.
Hierdoor ontstaat, volgens ons, de mogelijkheid van verkoop van de groenstrook aan ons. (…)”
3.5
Bij brief van 22 februari 2012 aan [appellanten] schrijft de gemeente onder meer dat [appellanten] in de gelegenheid wordt gesteld:
“de door hen onrechtmatig in gebruik genomen stroken gemeentegrond”te kopen. [appellanten] heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In de inleidende dagvaarding heeft de gemeente – kort samengevat – een verklaring voor recht gevorderd dat zij eigenaar is van de strook grond, en heeft zij gevorderd dat [appellanten] wordt veroordeeld om de strook grond te ontruimen, met vaststelling van een dwangsom en de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en de nakosten.
In reconventie heeft [appellanten] – kort samengevat – een verklaring voor recht gevorderd dat hij door verjaring ex artikel 3:105 BW eigenaar is geworden van de strook grond.
4.2
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 9 oktober 2013 de vordering in conventie van de gemeente toegewezen en de vordering in reconventie van [appellanten] afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.
4.3
[appellanten] is in hoger beroep met zes grieven opgekomen tegen de toewijzing van de vordering in conventie van de gemeente en de afwijzing van zijn vordering in reconventie. Hij heeft bij memorie van grieven tevens zijn eis gewijzigd, aldus dat hij in hoger beroep vordert de vorderingen van de gemeente alsnog geheel af te wijzen, voor recht te verklaren dat [appellanten] eigenaar is geworden van de strook grond en de gemeente te veroordelen om medewerking te verlenen aan het doorvoeren van zodanige kadastrale aanpassingen en aanpassingen van de openbare registers dat daaruit kan worden afgeleid dat [appellanten] inmiddels eigenaar is van de strook grond, met veroordeling van de gemeente in de kosten beide instanties.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4
Nu de eisvermeerdering is genomen in de memorie van grieven en ook voor het overige niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal recht worden gedaan op deze gewijzigde eis.
De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij strekken ten betoge dat [appellanten] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond.
4.5
Bij de beoordeling van de grieven dient als uitgangspunt dat in de brief van de gemeente van 16 september 1991 besloten ligt dat het gebruik van de strook grond door [appellanten] door de gemeente werd gedoogd in afwachting van duidelijkheid over de toekomstige bestemming van de strook grond. [appellanten] heeft erkend (onder 3.27 in de memorie van grieven) dat hij niet tegen de in deze brief gedane mededeling heeft geprotesteerd. Daarmee is [appellanten] houder van deze strook grond voor de gemeente geworden. Anders dan de grieven veronderstellen, is daartoe geen afzonderlijke bruikleenovereenkomst benodigd.
4.6
[appellanten] heeft onvoldoende toegelicht dat sprake is van een handeling van de gemeente, of een tegenspraak van het eigendomsrecht van de gemeente, waarmee een einde zou zijn gekomen aan het houderschap voor de gemeente.
Als zodanig kan niet dienen dat [appellanten] beplanting, een tuinhuis en een schutting is gaan aanbrengen op de strook grond, nu het aanbrengen daarvan, zonder bijkomende handelingen die zijn gesteld noch gebleken, geen verandering brengt in het houderschap voor een ander. Daarmee is dus ook geen verandering gekomen in het houderschap voor de gemeente. Aldus heeft [appellanten] geen bezitter kunnen worden van de strook grond. [appellanten] kan dan ook niet krachtens verjaring eigenaar zijn geworden van deze strook grond.
De van een andere opvatting uitgaande grieven falen derhalve.
4.7
Het hoger beroep treft ook om de navolgende reden geen doel.
In de brief van 30 september 1995 aan de gemeente heeft [appellanten] zich bereid verklaard om de strook grond van de gemeente te kopen. Daarmee heeft hij het eigendomsrecht van de gemeente erkend. Die erkenning, waarop de gemeente zich heeft beroepen (onder meer inleidende dagvaarding onder 13), leidt tot stuiting van de verjaring (art. 3:318 BW) en het aanvangen van een nieuwe verjaringstermijn (art. 3:319 BW), met als gevolg dat de verjaring nog niet is voltooid.
4.8
Nu de grieven inhoudelijk geen doel treffen, is [appellanten] terecht door de rechtbank veroordeeld in de proceskosten. Dat geldt ook voor de kosten in reconventie. De omstandigheid dat [appellanten] die vordering een voorwaardelijk karakter heeft gegeven – met als voorwaarde dat de vordering in conventie wordt afgewezen – neemt niet weg dat [appellanten] ook wat betreft het debat in voorwaardelijke reconventie als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. De grief die zich richt tegen de proceskostenveroordeling slaagt derhalve evenmin.
4.9
Het door [appellanten] gedane bewijsaanbod wordt verworpen, omdat het te bewijzen aangebodene, indien bewezen, niet tot een andere beslissing kan leiden.

5.Slotsom

5.1
De grieven falen, zodat de vordering in hoger beroep niet kan worden toegewezen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde de gemeente zullen worden vastgesteld op € 704 voor griffierecht en € 1.341 voor salaris van de advocaat (1,5 punt x tarief II).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 oktober 2013;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 704 voor verschotten en op € 1.341 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, S.B. Boorsma en P.E. de Kort en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.