Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[geïntimeerde sub 2],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- het op 26 maart 2013 uitgesproken tussenarrest,
- het proces-verbaal van de op 24 mei 2013 gehouden plaatsopneming en comparitie van partijen, waarvan deel uitmaken de namens [appellant] bij brief van 7 mei 2013 van mr. Hollema ingezonden producties 3 tot en met 12 en de pleitnota van mr. Elzerman,
- de akte van [appellant], houdende overlegging van een productie,
- de antwoordakte van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].
2.De vaststaande feiten
3.De nadere beoordeling van de hoofdzaak in hoger beroep
f300 (€ 136,13) per maand aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] “het vrijstaande woonhuis met schuur, verder aan- en toebehoren, ondergrond, erf en grasland” aan de [adres] verhuurd, volgens artikel 1.2 van het contract uitsluitend om dit te gebruiken als woonruimte. Deze huurprijs is sindsdien niet verhoogd. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben sindsdien bovendien eenmaal per jaar nog een huurbedrag van
f300, casu quo € 136,13 aan [appellant] betaald voor de bij het gehuurde behorende grond (het weiland).
f300 per jaar voor het gebruik van het weiland. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben aangevoerd dat uit het huurcontract van 20 juni 1995 blijkt dat het weiland met de woning en schuur is meeverhuurd, doordat in artikel 1.1 daarvan ‘het grasland’ wordt genoemd, waarmee het weiland werd bedoeld. Volgens hen verlangde [appellant] rond het sluiten van de huurovereenkomst tevens contante betaling
f300 per jaar met het oog op het gebruik van het weiland, aan welke wens zij hebben toegegeven.
schriftelijketoestemming van [appellant] hebben gekregen voordat zij de bouwkundige aanpassingen uitvoerden, staat ook vast dat zij in strijd met artikel 3.1 van het huurcontract en artikel 26 van de toepasselijke algemene voorwaarden hebben gehandeld. Zij hebben aangevoerd dat zij daartoe wel
mondelingtoestemming van [appellant] hadden, en voorts dat de aanpassingen de waarde van [appellant]’ woning hebben verhoogd, althans dat [appellant] daarvan geen nadeel ondervindt, en dat de aanpassingen zonder noemenswaardige moeite of kosten ongedaan kunnen worden gemaakt.
alleomstandigheden van het geval.
f900 (€ 408,40), welke betaling zij uit hoofde van artikel 7.2 van de huurovereenkomst aan [appellant] moesten doen bij de ondertekening daarvan. Ter comparitie heeft hij aangevoerd dat het om een voortdurende verplichting ging zodat de vordering, anders dan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] stellen, niet is verjaard het proces-verbaal vermeldt dit verweer ten onrechte niet maar waaruit dit blijkt heeft hij niet gemotiveerd, zodat het hof zijn verweer passeert. Indien [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet kunnen bewijzen dat zij de waarborgsom al in 1995 hebben betaald, staat daarom de door hen ingeroepen verjaring van de vordering aan toewijzing van de vordering in de weg. Vordering V is ongegrond.