ECLI:NL:GHARL:2015:1640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
ks 24-002869-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijk leiding geven aan oplichting door rechtsperso(o)n(en) in beleggingsfraude

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte werd beschuldigd van feitelijk leiding geven aan op grote schaal gepleegde oplichting door rechtsperso(o)n(en) in de context van beleggingsfraude. De zaak betreft een complexe oplichtingsconstructie waarbij investeerders werden misleid met valse beloftes over rendementen en garanties. De verdachte was betrokken bij de oprichting en het functioneren van verschillende rechtspersonen die deze frauduleuze activiteiten uitvoerden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet vanaf het begin op de hoogte was van de onregelmatigheden, maar dat er een moment was waarop hij zich bewust moest zijn geworden van de onrechtmatige praktijken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden verschillende benadeelde partijen in hun vorderingen tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. Het hof benadrukte de ernst van de oplichting en het misbruik van het vertrouwen van de investeerders, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade voor de betrokkenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002869-10
Uitspraak d.d.: 4 maart 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 18 november 2010 met parketnummer 18-996508-08 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1947],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 februari 2015 en 18 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in het ingestelde appel voor zover dat betrekking heeft op de vrijspraak van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij [benadeelde1] (curator) dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. De vorderingen van de overige benadeelde partijen dienen te worden toegewezen (hoofdsom - reeds uitbetaalde rendementen en tussentijdse uitkering curator + kosten van rechtsbijstand), vermeerderd met de wettelijke rente voor zover dat is gevorderd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. van Linde, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is bij vonnis van 18 november 2010 vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Uit de appelschriftuur en de toelichting van de advocaat-generaal is gebleken dat het appel van het openbaar ministerie zich uitsluitend richt tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Nu er van de zijde van het openbaar ministerie geen bezwaren bestaan tegen de vrijspraak van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het hof ook zelf geen reden ziet die een inhoudelijke behandeling noodzakelijk maakt, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie zal derhalve ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk worden verklaard in het appel.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1 primair:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, onder meer één of meer van de hierna genoemde personen (hierna te noemen de beleggers), heeft bewogen, althans heeft doen bewegen of laten bewegen, tot de afgifte van enig geldbedrag, in ieder geval van enig goed dan wel tot het aangaan van een schuld, te weten:
NAAM AANGIFFE NR. BEDRAG IN EUR
[benadeelde26] 5 50.000
[benadeelde36] 7 29.000
[slachtoffer1] 8 7.500
[benadeelde35] 9 60.000
[slachtoffer2] 10 250.000
[benadeelde3] 11 50.000
[benadeelde40] 13 15.750
[slachtoffer3] 14 7.500
[slachtoffer4] 15 64.000
[benadeelde10] 16 30.000
[benadeelde14] 17 80.000
[benadeelde30] 18 63.500
[benadeelde15] 20 40.000
[benadeelde42] 21 50.000
[benadeelde34] 23 48.000
[slachtoffer5] 24 50.000
[benadeelde9] 25 50.000
[benadeelde28] 26 50.000
[benadeelde18] 27 50.000
[benadeelde25] 28 100.000
[benadeelde5] 29 50.000
[benadeelde7] 30 25.000
[benadeelde21] 31 99.000
[slachtoffer6] 32 32.000
[benadeelde41] 33 50.000
[slachtoffer7] 34 20.000
immers heeft/hebben [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
A. beleggers lagere maandelijkse hypotheeklasten in het vooruitzicht gesteld indien zij investeren/beleggen in één van de producten die door de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] werden aangeboden, te weten het InvestPlan en/of het InvestPlan Plus A en/of het InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan; en/of
B. beleggers maandelijkse en/of jaarlijkse (voorschot)rendementen in het vooruitzicht gesteld van 8% of 10% op jaarbasis voor de (het) product(en) InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan welke maandelijks en/of jaarlijks werden uitgekeerd dan wel werden geherinvesteerd; en/of
C. aan beleggers (maandelijks) één of meer geldbedragen uitbetaald/uitgekeerd als opbrengsten/rendementen van hun beleggingen/ingelegde gelden; en/of
D. beleggers geïnformeerd middels persoonlijke gesprekken en/of folders en/of dvd presentaties over het geven van een 100% garantie op de ingelegde gelden door het laten afsluiten van een verzekering waarvoor de premie door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] zou worden betaald; en/of
E. beleggers een 100% terugbetaalgarantie is geboden op de ingelegde gelden van het InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of GarantiePlusPlan, welke terugbetaalgarantie in de folder(s) werd omschreven als het inkopen van een terugbetaalgarantie door een derde en/of het plaatsen van deze garantie als onderpand in de [rechtspersoon4];
waardoor onder meer de hiervoor genoemde belegger(s), mede na daartoe ontvangen advies van hun tussenpersoon, welke voor het geven van dat advies op bovenomschreven feiten en omstandigheden is afgegaan, (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
1 subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, onder meer één of meer van de
hierna genoemde personen (hierna te noemen de beleggers), heeft bewogen, althans heeft doen bewegen of laten bewegen, tot de afgifte van enig geldbedrag, in ieder geval van enig goed dan wel tot het aangaan van een schuld, te weten:
NAAM AANGIFFE NR. BEDRAG IN EUR
[benadeelde26] 5 50.000
[benadeelde36] 7 29.000
[slachtoffer1] 8 7.500
[benadeelde35] 9 60.000
[slachtoffer2] 10 250.000
[benadeelde3] 11 50.000
[benadeelde40] 13 15.750
[slachtoffer3] 14 7.500
[slachtoffer4] 15 64.000
[benadeelde10] 16 30.000
[benadeelde14] 17 80.000
[benadeelde30] 18 63.500
[benadeelde15] 20 40.000
[benadeelde42] 21 50.000
[benadeelde34] 23 48.000
[slachtoffer5] 24 50.000
[benadeelde9] 25 50.000
[benadeelde28] 26 50.000
[benadeelde18] 27 50.000
[benadeelde25] 28 100.000
[benadeelde5] 29 50.000
[benadeelde7] 30 25.000
[benadeelde21] 31 99.000
[slachtoffer6] 32 32.000
[benadeelde41] 33 50.000
[slachtoffer7] 34 20.000
immers heeft/hebben [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
A. beleggers lagere maandelijkse hypotheeklasten in het vooruitzicht gesteld indien zij investeren/beleggen in één van de producten die door de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] werden aangeboden, te weten het InvestPlan en/of het InvestPlan Plus A en/of het InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan; en/of
B. beleggers maandelijkse en/of jaarlijkse (voorschot)rendementen in het vooruitzicht gesteld van 8% of 10% op jaarbasis voor de(het) product(en) InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlus Plan welke maandelijks en/of jaarlijks werden uitgekeerd dan wel werden geherinvesteerd; en/of
C. aan beleggers (maandelijks) één of meer geldbedragen uitbetaald/uitgekeerd als opbrengsten/rendementen van hun beleggingen/ingelegde gelden; en/of
D. beleggers geïnformeerd middels persoonlijke gesprekken en/of folders en/of dvd presentaties over het geven van een 100% garantie op de ingelegde gelden door het laten afsluiten van een verzekering waarvoor de premie door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] zou worden betaald; en/of
E. beleggers een 100% terugbetaalgarantie is geboden op de ingelegde gelden van het Investplan en/of InvestP1an Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of GarantiePlusPlan, welke terugbetaalgarantie in de folder(s) werd omschreven als het inkopen van een terugbetaalgarantie door een derde en/of het plaatsen van deze garantie als onderpand in de [rechtspersoon4];
waardoor onder meer de hiervoor genoemde belegger(s), mede na daartoe ontvangen advies van hun tussenpersoon, welke voor het geven van advies op bovenomschreven feiten en omstandigheden is afgegaan, (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
1 meer subsidiair:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde en dat [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf onder zich had/hadden, zich wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend, immers hebbende [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s) opzettelijk één of meer van de navolgende geldbedragen (tot een totaal bedrag van circa 7.899.377,00 EURO afkomstig van circa 169 beleggers),
NAAM AANGIFFE NR. BEDRAG IN EUR
[benadeelde26] 5 50.000
[benadeelde36] 7 29.000
[slachtoffer1] 8 7.500
[benadeelde35] 9 60.000
[slachtoffer2] 10 250.000
[benadeelde3] 11 50.000
[benadeelde40] 13 15.750
[slachtoffer3] 14 7.500
[slachtoffer4] 15 64.000
[benadeelde10] 16 30.000
[benadeelde14] 17 80.000
[benadeelde30] 18 63.500
[benadeelde15] 20 40.000
[benadeelde42] 21 50.000
[benadeelde34] 23 48.000
[slachtoffer5] 24 50.000
[benadeelde9] 25 50.000
[benadeelde28] 26 50.000
[benadeelde18] 27 50.000
[benadeelde25] 28 100.000
[benadeelde5] 29 50.000
[benadeelde7] 30 25.000
[benadeelde21] 31 99.000
[slachtoffer6] 32 32.000
[benadeelde41] 33 50.000
[slachtoffer7] 34 20.000
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan één of meer hierboven genoemde personen, althans een ander dan aan [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s), anders dan door misdrijf, te weten als inleggeld voor beleggingen/investeringen binnen [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3], onder zich had(den), telkens zich wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
1. meest subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde en dat verdachte en/of zijn mededader(s), anders dan door misdrijf onder zich had/hadden, zich wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend, immers hebbende verdachte en/of zijn mededaders, opzettelijk één of meer geldbedragen te weten (0-PV blz. 42 & AH-52):
- 701.301,00 EURO of een gedeelte daarvan als een zogenaamde door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] verstrekte lening aan een eenmanszaak van verdachte genaamd [naam]; en/of
- 252.006,00 EURO of een gedeelte daarvan aan contante geldopnames van één of meer bankrekening(en) van [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4]; en/of (blz. 6759 AH-52)
- 178.000,00 EURO of een gedeelte daarvan als zogenaamde verkoop van 6 ha. grond door [medeverdachte1] aan [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4]; en/of
- 223.787,00 EURO of een gedeelte daarvan aan bankoverschrijvingen van [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] ten behoeve van verdachte privé; en/of
- 19.856,00 EURO of een gedeelte daarvan als zijnde niet uit de administratie af te leiden opnames binnen [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4]; (blz. 6757 AH-52)
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan één of meer van de investeerders binnen [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4], anders dan aan verdachte, welke goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, telkens zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Algemene overweging “[rechtspersoon 1]”

1.1.
Ontstaan, interne organisatie en verwevenheid rechtspersonen “[rechtspersoon 1]”
1.1.1.
Rechtspersonen
In de periode 2002 tot en met 2004 zijn door of namens medeverdachte [medeverdachte1] meerdere rechtspersonen opgericht, te weten [rechtspersoon1], [rechtspersoon2], [rechtspersoon4] en [rechtspersoon3]. Geen van deze rechtspersonen is thans nog actief.
Het bedrijf [rechtspersoon1] (hierna: [rechtspersoon1]) werd op 28 juni 2002 opgericht. Blijkens de bedrijfsomschrijving in het register van de Kamer van Koophandel richtten de bedrijfsactiviteiten van [rechtspersoon1] zich op het werven, trainen en begeleiden van intermediairs op het gebied van financiële planning. Daarnaast richtte het bedrijf zich op het verkrijgen, vervreemden, exploiteren en beheren van vermogenswaarden, het ontwikkelen van nieuwe vormen van financiële planning en vermogensplanning. In de praktijk werden de inleggelden van investeerders op rekening van [rechtspersoon1] ontvangen en werden vanuit deze B.V. de rendementsvoorschotten betaald. Het bestuur van [rechtspersoon1] werd gevormd door [rechtspersoon12] (enig aandeelhouder). Deze besloten vennootschap, waarvan medeverdachte [medeverdachte1] bestuurder en enig aandeelhouder was, werd op 7 juni 2002 opgericht en betreft een beheers B.V..
[rechtspersoon12] vormde ook het bestuur van [rechtspersoon2], (hierna: [rechtspersoon2]) opgericht op 5 juli 2002, en was daarvan enig aandeelhouder. Blijkens de bedrijfsomschrijving in het register van de Kamer van Koophandel richtte [rechtspersoon2] zich op het geven van advies op het gebied van financiële planning, het ontwikkelen van nieuwe vormen van financiële planning en vermogensplanning. Uit het dossier blijkt dat [rechtspersoon2] juridisch eigenaar werd van de aangekochte gronden in het buitenland.
Op 3 maart 2003 werd de [rechtspersoon4] door medeverdachte [medeverdachte1] en [betrokkene] opgericht. De Stichting had tot doel het stimuleren van bosbouwprojecten. Dit doel trachtte de stichting onder meer te realiseren door het opzetten van een onderhoudsfonds, het beheren van onderhoudsgelden en het houden van toezicht op alsmede het toetsen van het te plegen onderhoud, zo blijkt uit de akte van oprichting.
Zowel [rechtspersoon1], [rechtspersoon2] als de [rechtspersoon4] zijn op latere datum failliet verklaard.
Ten slotte werd op 2 juli 2004 het bedrijf [rechtspersoon3] opgericht (hierna: [rechtspersoon3]). Blijkens de bedrijfsomschrijving had [rechtspersoon3] ten doel het verzorgen van de administratie en de organisatie van (met name) vennootschappen waarmee zij in een groep was verbonden alsmede het ontwikkelen en exploiteren van producten, met name op het gebied van bosbouw en ecologische landbouw. Anders dan deze omschrijfomschrijving doet vermoeden heeft medeverdachte [medeverdachte1] verklaard dat [rechtspersoon3] is opgericht in het kader van een investeringsproject met betrekking tot vastgoed in Polen. Tot 15 maart 2005 werd het bestuur van [rechtspersoon3] gevormd door [rechtspersoon7] en [rechtspersoon8] Van [rechtspersoon7] was de enig aandeelhouder en bestuurder [expartner medeverdachte1], zijnde de (ex-)partner van medeverdachte [medeverdachte1]. Van [rechtspersoon8] was de enig aandeelhouder en bestuurder [echtgenote verdachte], zijnde de echtgenote van verdachte [verdachte]. Feitelijk werden beide besloten venootschappen echter door medeverdachte [medeverdachte1] bestuurd, zo heeft hij tegenover de FIOD verklaard. Vanaf 15 maart 2005 is het bestuur gewijzigd en zijn verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte2] als bestuurders van [rechtspersoon3] geregistreerd. Uit het register van de Kamer van Koophandel blijkt dat de naam van de rechtspersoon per 20 juni 2005 is gewijzigd in “[rechtspersoon9]. Met ingang van 19 juli 2006 is de naam opnieuw gewijzigd en is vanaf dat moment komen te luiden: “[rechtspersoon10]”. De besloten vennootschap is inmiddels ontbonden.
1.1.2.
Verwevenheid
Uit het dossier blijkt dat de rechtspersonen [rechtspersoon1], [rechtspersoon2], de [rechtspersoon4] en [rechtspersoon3] in de ten laste gelegde periode op organisatorisch en financieel gebied zeer nauw met elkaar verbonden waren. Deze onderlinge verbondenheid openbaarde zich ook naar de buitenwereld door de informatie die in de brochures over de rechtspersonen werd gegeven en de correspondentie die met betrokkenen werd gevoerd.
Vanwege deze verwevenheid zal het hof voornoemde rechtspersonen overeenkomstig de rechtbank in het vervolg aanduiden met de overkoepelende naam “[rechtspersoon 1]”, kortweg “[rechtspersoon 1]”.
1.1.3.
Interne organisatie
Medeverdachte [medeverdachte1] was feitelijk oprichter en algemeen directeur van alle [rechtspersoon 1] bedrijven. Ook was [medeverdachte1] de persoon die de producten en werkwijze van de [rechtspersoon 1] bedrijven heeft bedacht en ontwikkeld, zo heeft hij verklaard.
Uit het dossier is af te leiden dat verdachte vanaf de oprichting in 2002 de ‘commerciële man’ was binnen [rechtspersoon 1]. Verdachte werd vanaf die tijd ingezet om contacten met intermediairs te leggen en te beheren. Verdachte had geen officiële dienstbetrekking en verrichte deze werkzaamheden op parttime basis. Naast het verzorgen van de contacten met de intermediairs, fungeerde verdachte als chauffeur, adviseur en begeleider op commercieel gebied.
Op 1 september 2004 trad medeverdachte [medeverdachte2] in dienst als financieel directeur van [rechtspersoon1]. [medeverdachte2] heeft deze functie tot 30 april 2005 verricht.
Naast een secretaresse, was er geen personeel in dienst bij [rechtspersoon 1].
1.2.
Investeringsproducten [rechtspersoon 1]
Door [rechtspersoon 1] werden meerdere investeringsproducten aangeboden, waaronder het [rechtspersoon 1] Investplan, het [rechtspersoon 1] Investplan Plus A, [rechtspersoon 1] Investplan Plus B en het Garantie Plusplan. Het aanbieden van de investeringsproducten aan particulieren gebeurde veelal niet rechtstreeks maar via intermediairs. In sommige gevallen betroffen dit personen die reeds lange tijd als financieel adviseur van de betreffende particulieren optraden. De productinformatie die door de intermediairs aan de particulieren werd gegeven was afkomstig uit presentaties die door verdachte en/of medeverdachte(n) uit naam van [rechtspersoon 1] werden gegeven en/of uit brochures die van de producten waren opgemaakt. Deze brochures werden ook vaak aan de investeerders uitgedeeld. Daarnaast was er een DVD met productinformatie gemaakt die aan de potentiële investeerders kon worden getoond. In een aantal gevallen zijn verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachten zelf bij potentiële investeerders thuis geweest om uitleg te geven over de producten van [rechtspersoon 1]. Uit de brochures die van deze producten zijn opgesteld, blijkt dat de investeringsproducten het volgende inhielden:
 [rechtspersoon 1] Investplan
Kenmerken:
- recht van vruchtgebruik van een stuk grond;
- minimaal investeringsbedrag € 48.000,-;
- vast (voorschot)rendement van 10% over het geïnvesteerde kapitaal, naar wens maandelijks of jaarlijks uitgekeerd;
- looptijd 20 jaar, met de mogelijkheid er na 10 jaar boetevrij uit te stappen;
- ingelegde bedrag is 100% gegarandeerd aan einde looptijd.
 [rechtspersoon 1] Investplan Plus A
Kenmerken:
- recht van vruchtgebruik van individueel aantoonbare investering in grond;
- minimaal investeringsbedrag € 2.000,-;
- vast (voorschot)rendement van 8% over het geïnvesteerde kapitaal,
naar keuze jaarlijks of maandelijks uitgekeerd;
- looptijd minimaal 10, dan wel 20 jaar;
- ingelegde bedrag is 100% gegarandeerd aan einde looptijd.
 [rechtspersoon 1] Investplan Plus B
Kenmerken:
- werkt in grote lijnen hetzelfde als het Investplan;
- spreiding investering in jaarlijks, dan wel maandelijks rendement plus een slotuitkering aan het einde van de looptijd;
- minimaal investeringsbedrag € 28.500,-;
- vast (voorschot)rendement van 8% over het geïnvesteerde kapitaal;
- looptijd 25 jaar;
- slotbetaling uit positief exploitatierendement welke kan oplopen tot 2 keer het investeringsbedrag, wat neerkomt op 11,65% rendement per jaar;
- ingelegd bedrag is 100% gegarandeerd aan einde looptijd.
 [rechtspersoon 1] GarantiePlusPlan
Kenmerken:
- investering in grond;
- geen uitbetaling van tussentijdse rendementen, deze worden geherinvesteerd;
- hoog rendement met daar bovenop een extra opbrengst die kan oplopen tot 8 keer het geïnvesteerde bedrag;
- minimale investeringsbedrag € 7.500,-
- looptijd 15, 20 of 25 jaar;
- garantie inleg en opbrengst.
Terugbetaalgarantie
Zowel ten aanzien van de Investplanproducten als het GarantiePlusPlan werd door [rechtspersoon 1] een terugbetaalgarantie gegeven met betrekking tot de ingelegde gelden. In de brochures werd dit als volgt omschreven:
Investplanproducten:
“De aangesloten bedrijven van [rechtspersoon 1] Investments Group kopen en betalen voor elke individuele deelnemer een terugbetaalgarantie op naam van de investeerder bij [rechtspersoon4], zodat u absoluut zeker bent dat u uw investering aan het eind van de looptijd weer terugkrijgt. Deze terugbetaalgarantie wordt door [rechtspersoon1] in de [rechtspersoon4] ondergebracht en dient als zekerheid voor de door u geïnvesteerde som. Deze waarborg garandeert een terugbetaling van het ingelegde kapitaal op einddatum na 10, 15, 20 of 25 jaar. [rechtspersoon3] streeft naar een transparant, degelijk en vooral betrouwbaar product. Daarom is voor de terugbetaalgaranties bewust gekozen voor een gerenommeerde bank.”
GarantiePlusPlan:
“Tot meerdere zekerheid van de investeerder wordt er een garantie gegeven m.b.t. de inleg en het rendement van het geïnvesteerde kapitaal. Deze garantie wordt door [rechtspersoon3] uit eigen vermogen bij een gerenommeerde Nederlandse bank gekocht in de vorm van vastrenderende waarden en als onderpand gestort op de rekening van de daarvoor opgerichte [rechtspersoon4] ter terugbetaling van uw inleg aan het einde van de looptijd. Daarnaast is [rechtspersoon4] belast met het beheer van het juridisch eigendom en het beheer van het onderhoudsfonds voor onze projecten. De aangesloten bedrijven van [rechtspersoon3] betalen voor elke individuele deelnemer een bedrag op naam van de klant op rekening van de [rechtspersoon4].”
1.3.
Investeerders
In totaal zijn er 169 personen die een investeringsproduct bij [rechtspersoon 1] hebben afgenomen. Zij hebben gezamenlijk een bedrag van ruim 7,9 miljoen ingelegd. Van deze 169 investeerders hebben er 30 aangifte gedaan, waarvan er 26 expliciet in de tenlastelegging zijn genoemd. Het dossier bevat de klantendossiers van de 30 personen die aangifte hebben gedaan zoals die in de administratie van [rechtspersoon 1] zijn aangetroffen. De klantendossiers van de overige investeerders zijn niet in het dossier opgenomen, maar de inhoud van alle klantendossiers is geanalyseerd en door de FIOD in het onderzoek verwerkt (AH-13), ook die van de investeerders die geen aangifte hebben gedaan. Het onderzoek van de FIOD heeft zich derhalve tot het gehele klantenbestand van [rechtspersoon 1] uitgestrekt. Waar hierna wordt gesproken over ‘investeerders’ worden alle personen bedoeld die geld hebben ingelegd bij [rechtspersoon 1] en niet alleen degenen die daarvan aangifte hebben gedaan. Laatstgenoemden zullen in voorkomende gevallen als ‘aangevers’ worden aangeduid.
1.4.
Investeringsprojecten [rechtspersoon 1]
In de brochures van de Investplanproducten en het GarantiePlusPlan wordt beschreven dat [rechtspersoon 1] voor haar projecten wereldwijd grond aankoopt voor cultivering, bebouwing of verhuur. Daarbij zijn de volgende sectoren geselecteerd voor investeringen: landbouw, visserij, veeteelt, toerisme, industrie, logistiek, dienstverlening, houtbouw en onroerend goed.
Uit het dossier blijkt dat er door [rechtspersoon 1] grond in Panama en Costa Rica is aangekocht. Met betrekking tot de aankoopbedragen van gronden zijn verschillen geconstateerd tussen de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte1], de bevindingen van de FIOD en het verslag van de curator. Tegen de achtergrond van hetgeen in totaal is ingelegd zijn deze verschillen niet relevant voor de aan de besteding van de inleggelden te verbinden conclusies. Daarnaast is voor een bedrag van € 760.000,- geïnvesteerd in vastgoed in Polen. Het betreffen de volgende onroerende zaken:
Costa Rica
 Finca Costa Rica:
- citrusplantage van 10 hectare, gekocht voor om en nabij $ 315.000,-.
 Finca Terron Colorado:
- citrusplantage van 167 hectare + 20 hectare aaneengesloten grond direct grenzend aan de plantage Terron Colorado, gekocht voor € 57.723,58.
- uit het dossier blijkt dat de eigendomsoverdracht van deze plantage nimmer heeft plaatsgevonden.
Panama
 Finca Santa Cruz Las Lajas
- plantage van 19 hectare die in 2001 is ingepland met tropisch hardhout.
- plantage is blijkens het verkoopcontract gekocht voor € 48.155,73.
 Eiland Isla Maje
- betreft een onontgonnen eiland van 105 hectare dat volgens medeverdachte [medeverdachte1] is gekocht voor € 538.462,- voor eco-toerisme en diepzeevissen.
- ook ten aanzien van dit eiland blijkt uit het dossier dat de eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden.
Polen:
 Vastgoedproject (woningbouw):
- participatieovereenkomst met een vennootschap naar Pools recht, genaamd Providentia Invest Sp. Z.O.O.. In totaal is voor € 760.000,- geïnvesteerd.
- de overeenkomst is na enige tijd gewijzigd in een leningsovereenkomst tegen een rente van 8 %.
Pand [adres]:
Naast voornoemde buitenlandse projecten, heeft [rechtspersoon 1] geïnvesteerd in een pand aan de [adres] te [gemeente2], welk pand deels bestemd was voor het kantoor van [rechtspersoon 1] en deels voor bewoning door verdachte en zijn echtgenote.
Verdachte en zijn echtgenote [echtgenote verdachte] hebben het pand [adres] te [gemeente2] in eigendom verworven. De koopsom ad € 670.000,- is door [rechtspersoon 1] voldaan. Vervolgens hebben verdachte en zijn echtgenote een lening ontvangen van
€ 360.000,- waarvoor zekerheid is verleend middels een eerste hypothecaire inschrijving op de [adres] te [gemeente2]. Van het ter leen ontvangen bedrag ad € 360.000,- is een bedrag ad € 300.000,- aan [rechtspersoon 1] terugbetaald. Vervolgens is het pand volledig gerenoveerd waarvan de kosten ad €429.799,54 zijn voldaan door [rechtspersoon 1]. In totaal is door [rechtspersoon 1] met betrekking tot het pand aan de [adres] te [gemeente2] derhalve een bedrag betaald van € 799.799,54.
Overeenkomsten van geldlening:
[rechtspersoon1] heeft in de loop der tijd acht geldleningen verstrekt:
 Leningsovereenkomst [medeverdachte1] i.v.m. ontwikkeling onderneming kwekerij Koi Karpers ad € 750.000,- (12% rente p.j.);
 Leningsovereenkomst [rechtspersoon11] (welke besloten vennootschap aanvankelijk werd vertegenwoordigd door [zoon verdachte], zijnde de zoon van verdachte) ad € 181.000,64 (8% p.j.);
 Leningsovereenkomst [echtgenote verdachte] (echtgenote medeverdachte [verdachte]) ad
€ 18.000,- t.b.v. het volstorten van het aandelenkapitaal van de besloten vennootschap [rechtspersoon8] (8% rente p.j.);
 Leningsovereenkomst [expartner medeverdachte1] ((ex-)partner medeverdachte [medeverdachte1]) ad
€ 18.000,- t.b.v. het volstorten van het aandelenkapitaal van de besloten vennootschap [rechtspersoon7] (8% rente p.j.);
 Leningsovereenkomst [rechtspersoon8] ad € 9.000,- t.b.v. oprichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon3] (rente 8% p.j.);
 Leningsovereenkomst [rechtspersoon7] ad € 9.000,- t.b.v. oprichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon3] (8% rente p.j.);
 Leningsovereenkomst [rechtspersoon3] ad € 17.100,- t.b.v. de oprichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon11] (rente 8% p.j.);
 Leningsovereenkomst [zoon verdachte] ad € 900,- t.b.v. oprichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon11] (rente € 110,26).

Bewijsoverweging feit 1 primair

Onder 1 primair wordt verdachte verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [rechtspersoon 1] begane oplichting in de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005.
2.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. In dit kader heeft de advocaat-generaal er ten eerste op gewezen dat de uitgegeven brochures van de in de tenlastelegging genoemde producten diverse onwaarheden bevatten. In de brochures wordt ten onrechte de indruk gewekt dat [rechtspersoon 1] een groot bedrijf is met jarenlange ervaring op de markt en dat [rechtspersoon 1] reeds vanaf 1998 een FSC keurmerk heeft. Daarnaast is bijvoorbeeld ten onrechte voorgewend dat er sprake was van een intensieve samenwerking met universiteiten.
Voorts heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de investeringen die zijn gedaan nimmer in voldoende mate hadden kunnen bijdragen tot het in de brochures aan de beleggers voorgespiegelde rendement. Om de beloofde rendementen te kunnen behalen had [rechtspersoon 1] veel meer gronden aan moeten kopen dan in werkelijkheid is gebeurd. Gelet op de zeer beperkte investeringen die zijn gedaan was het voorzienbaar dat de voorschotrendementen betaald zouden moeten worden uit de inleg van nieuwe investeerders, temeer nu [rechtspersoon 1] er een luxueuze bedrijfsvoering op nahield. De advocaat-generaal acht al met al bewezen dat er geen sprake is van falend ondernemerschap, maar van oplichting. De oplichtingshandelingen kunnen aan de rechtsperso(o)n(en) van [rechtspersoon 1] worden toegerekend en verdachte kan als feitelijk leidinggever worden aangemerkt.
2.2.
Standpunt verdediging
Door en namens verdachte is bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Verdachte en zijn medeverdachte(n) meenden goede financiële producten op de markt te kunnen brengen met de kennis en ervaring die zij eerder hadden opgedaan. Niet alleen hebben zij hier veel tijd en energie in gestoken, ook zijn er daadwerkelijk diverse investeringen gedaan in Panama, Costa Rica, Polen en Nederland. Voordat de diverse investeringen echter de kans kregen goed te renderen, werd er een bewindvoerder benoemd waardoor de bedrijfsvoering werd stil gelegd. Tot aan de bewindvoering heeft [rechtspersoon 1] voldaan aan zijn verplichting om voorschotrendementen aan de investeerders uit te betalen. Er was derhalve geen sprake van een oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling.
Ten aanzien van de brochures heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de brochures geen onjuiste informatie bevatten. Weliswaar is het zo dat het product van [rechtspersoon 1] in de folder op een zeer positieve wijze onder de aandacht wordt gebracht, doch dit is in het algemeen ook het doel van een productfolder.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging onder A tot en met E opgenomen feitelijke gedragingen, heeft de raadsman aangevoerd dat de onder A genoemde gedraging is verricht door de intermediairs en dat verdachte en zijn medeverdachten hierop geen enkele invloed hebben gehad. De onder C verweten gedraging kan voorts niet redengevend zijn voor het bewijs, nu deze gedraging telkens pas heeft plaatsgevonden nadat de betreffende klant had deelgenomen aan een product. Het uitbetalen van de rendementen heeft derhalve geen enkele invloed gehad op de beweegredenen van de klanten om over te gaan tot de inschrijving op het product en het overmaken van het inschrijfbedrag, aldus de raadsman.
Ten aanzien van verdachte geldt in het bijzonder dat hij zelf ook heeft geïnvesteerd in een product van [rechtspersoon 1], hetgeen een contra-indicatie is voor het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat zou al worden bewezen dat er sprake is van oplichting, dan niet kan worden bewezen dat er sprake is van feitelijk leiding geven door verdachte. Verdachte verrichtte pas vanaf eind 2003 werkzaamheden voor [rechtspersoon 1] zodat voor de investeringen die dateren van vóór die datum in ieder geval geen bewezenverklaring kan volgen. Ook ten aanzien van de periode na het aantreden van verdachte kan niet worden bewezen dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de vermeende oplichting, nu uit het dossier blijkt dat medeverdachte [medeverdachte1] degene was die feitelijk de leiding had binnen [rechtspersoon 1]. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte2] hadden geen zeggenschap, aldus de raadsman.
2.3.
Oordeel hof
2.3.1.
Oplichting
Het hof overweegt met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit het volgende.
2.3.1.1. Onderdeel A
Onder 1 primair onderdeel A wordt verdachte verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte(n) feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [rechtspersoon 1] valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in het vooruitzicht stellen van lagere maandelijkse hypotheeklasten indien zij investeren/beleggen in één van de producten die door [rechtspersoon 1] werden aangeboden, te weten het InvestPlan, het InvestPlan Plus A, het InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan.
Zoals hiervoor uiteen is gezet werden de investeringsproducten van [rechtspersoon 1] doorgaans door intermediairs aangeboden aan particulieren. Daarbij geldt dat veel investeerders de inleg hebben gefinancierd door het te gelde maken van de overwaarde op hun woning middels het afsluiten van een tweede hypotheek. Deze constructie zou volgens de intermediairs financieel voordelig zijn, omdat het door [rechtspersoon 1] gegarandeerde rendement op de investering hoger was dan de kosten van de (hogere) hypotheek, zo blijkt uit verklaringen van aangevers.
Het hof is met de rechtbank en de raadsman van oordeel dat het in het vooruitzicht stellen van de lagere maandelijkse hypotheeklasten niet aan [rechtspersoon 1] kan worden toegerekend. Dit leidt er toe dat er geen bewezenverklaring kan volgen voor het onder 1 primair onder A ten laste gelegde onderdeel. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
2.3.1.2. Onderdeel B, D en E
Onder B, D en E wordt verdachte - kort gezegd - verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte(n) feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [rechtspersoon 1] valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid beleggers (voorschot)rendementen in het vooruitzicht stellen van 8% of 10% die maandelijks en/of jaarlijks werden uitgekeerd dan wel werden geherinvesteerd, en het (op verschillende manieren) bieden van een 100% (terugbetaal)garantie op de ingelegde gelden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het in het vooruitzicht stellen van rendementen en het bieden van de terugbetaalgarantie aan potentiële investeerders zoals hiervoor genoemd gebeurde door middel van persoonlijke gesprekken met intermediairs of, in sommige gevallen, met verdachte en/of zijn medeverdachten zelf, door informatie die in folders/brochures werd gegeven en/of door (dvd-)presentaties.
Productontwikkeling
Om te kunnen beoordelen of de voorgespiegelde rendementen en terugbetaalgaranties realistisch/haalbaar waren of dat zij valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan investeerders zijn verstrekt, acht het hof ten eerste van belang hoe de door [rechtspersoon 1] aangeboden producten zijn ontwikkeld en tot stand gebracht.
Medeverdachte [medeverdachte1] heeft verklaard dat hij in 1998 is begonnen met voorbereidende werkzaamheden voor de producten die hij op de markt wilde brengen. In dat kader heeft hij verklaard dat hij informatie heeft ingewonnen bij diverse instanties, dat hij contact heeft gelegd met plantagehouders in Costa Rica en Panama en dat hij plantages heeft bezocht. Daarnaast heeft [medeverdachte1] cijfers en statistieken opgevraagd van de verschillende branches waarin hij wilde investeren en heeft hij contracten van andere aanbieders door advocaten laten beoordelen. Na dit onderzoek is hij overgegaan tot het ontwikkelen van zijn eigen producten en heeft hij uiteindelijk samen met verdachte brochures opgesteld, zo heeft hij verklaard.
Het hof stelt vast dat van het voorbereidende onderzoek zoals dat volgens [medeverdachte1] heeft plaatsgevonden, in het dossier geen stukken zijn terug te vinden. Ook bevat het dossier geen enkel stuk waaruit blijkt hoe de te verwachten opbrengsten zijn berekend en de wijze waarop en de termijn waarbinnen die opbrengsten gerealiseerd zullen worden. Een berekening van te verwachten kosten en een inventarisatie van risico’s en eventuele afdekking daarvan ontbreekt eveneens.
In zijn verhoren bij de FIOD heeft medeverdachte [medeverdachte1] wel melding gemaakt van het bestaan van businessplannen en (cijfermatige) onderbouwingen van de gestelde rendementen en garanties. Het hof neemt aan dat deze stukken zich in dat geval in de administratie van [rechtspersoon 1] zouden moeten bevinden. Uit een aanvullend proces-verbaal d.d. 22 oktober 2010 dat naar aanleiding van de regiezitting in eerste aanleg door verbalisanten van de FIOD is opgemaakt blijkt echter dat de gehele administratie van [rechtspersoon 1] die in handen was gekomen van de bewindvoerder (later curator) de heer [benadeelde1], door hem ter beschikking is gesteld aan de FIOD. Deze administratie is door verbalisanten doorgenomen. Door de verbalisanten is vervolgens gerelateerd dat in de administratie zoals die is aangetroffen bij de bewindvoerder, alsmede in de administratie die later bij diverse doorzoekingen in beslag is genomen, geen document is aangetroffen waarin voornoemde onderdelen waren opgenomen. Er zijn wel businessplannen aangetroffen maar deze hadden geen betrekking op [rechtspersoon 1].
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt voorts dat de administratie van [rechtspersoon 1] gebrekkig was. De informatie in de diverse klantendossiers bleek vaak niet volledig en niet conform de werkelijkheid. Daarnaast was de administratie met betrekking tot de diverse projecten niet juist, niet volledig, dan wel ontbrak in het geheel.
Het hof acht het gezien het voorgaande niet aannemelijk geworden dat aan de door [rechtspersoon 1] uitgegeven investeringsproducten een gedegen onderzoek en onderbouwing ten grondslag liggen zoals dat door medeverdachte [medeverdachte1] is voorgewend
Investeringen [rechtspersoon 1]
Voor de vraag of er sprake is van oplichting acht het hof voorts van belang hoe [rechtspersoon 1] de ingelegde gelden heeft besteed. De verdediging heeft aangevoerd dat er daadwerkelijk gelden zijn geïnvesteerd en dat er geen sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat [rechtspersoon 1] meteen na de oprichting is begonnen met het aantrekken van gelden van investeerders. Zoals gezegd kregen de investeerders vaste (voorschot)rendementen in het vooruitzicht gesteld van 8 tot 10% en werd het ingelegde geld gegarandeerd terugbetaald aan het einde van de looptijd. Voor het kunnen voldoen aan dergelijke toezeggingen is het noodzakelijk dat een substantieel deel van de ingelegde gelden daadwerkelijk worden geïnvesteerd en renderen. Het hof stelt echter overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal vast dat van de totale ingelegde gelden slechts een klein deel (ongeveer 27%) daadwerkelijk is geïnvesteerd in gronden in Panama, Costa Rica en Polen. Daarbij geldt bovendien dat van die investeringen op korte termijn nagenoeg geen rendement te verwachten viel, onder meer omdat de plantages niet of nog maar kort geleden beplant waren. Voordat de investeringen zouden gaan renderen was [rechtspersoon 1] derhalve voor het uitbetalen van de voorschotrendementen aangewezen op de inleg van nieuwe investeerders, met het immer bestaande risico dat de verwachte aanwas van investeerders zou uitblijven.
Uit het dossier blijkt dat geen van de investeringen in het buitenland inkomsten voor [rechtspersoon 1] hebben opgeleverd. Van de totale ontvangsten van [rechtspersoon1] betreft 93,9 % inleggelden van investeerders. Alle (voorschot)rendementen die aan investeerders zijn uitbetaald, zijn betaald uit de inleg van investeerders.
Meer specifiek overweegt het hof over een aantal van de gedane investeringen als volgt.
Ten aanzien van het eiland Isla Maje in Panama dat op zichzelf reeds € 538.462,- gekost had, heeft medeverdachte [medeverdachte1] verklaard dat er voor nog eens € 250.000,- tot € 300.000,- geïnvesteerd diende te worden voordat er überhaupt rendement behaald kon worden. Het dossier bevat evenwel geen plan voor de ontwikkeling van het nog onontgonnen eiland, de uitvoering en een tijdspad. Ook anderszins is hierin geen inzicht gegeven. Ondanks dat het om een aanzienlijk aankoopbedrag ging, lijkt de aankoop van het eiland derhalve een ondoordachte en daarmee onverantwoorde aankoop te zijn geweest. Daar komt nog bij dat de eigendom van het eiland nooit is overgedragen.
Ook ten aanzien van de plantage die van een andere aanbieder van beleggingsproducten is overgenomen geldt dat de eigendom nimmer is overgedragen, terwijl [rechtspersoon 1] van haar zijde wel vanaf januari 2004 in totaal voor € 841.256,31 aan voorschotrendementen aan de overgenomen investeerders heeft voldaan.
Voorts plaatst het hof vraagtekens bij de aankoop van een plantage van in totaal 10 hectare door verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] op 19 augustus 2003 voor $ 83.969,73, met de verkoop van welke plantage door verdachte en medeverdachte aan [rechtspersoon 1] voor ongeveer
$ 315.000,- nog dezelfde dag werd begonnen. Nog los van de werkelijke waarde van de grond, ziet het hof in deze gang van zaken een bevestiging dat het verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte1] veeleer ging om eigen voordeel dan dat de gelden van beleggers serieus werden geïnvesteerd.
Ten slotte is uit het dossier af te leiden dat een groot deel van de ingelegde gelden zijn besteed aan zaken waarvoor zij niet bedoeld waren en/of direct of indirect ten goede zijn gekomen aan verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte1]. Dit geldt onder meer voor een aantal van de uitgegeven geldleningen, de aankoop en verbouwing van het pand aan de [adres] te [gemeente2] en de investeringen in de eenmanszaak van medeverdachte [medeverdachte1] op het gebied van Koi karpers.
Het hof concludeert dat aan de gedane investeringen geen doordachte plannen ten grondslag lagen en dat er op lichtzinnige en onverantwoorde wijze investeringen zijn gedaan/gronden zijn aangekocht. Een gedegen onderzoek en onderbouwing ontbrak derhalve niet alleen ten aanzien van de uitgegeven investeringsproducten, maar ook ten aanzien van de gedane investeringen in het buitenland.
Ondanks voornoemde beperkte investeringen die (op korte termijn) geen enkel rendement opleverden, hield [rechtspersoon 1] er een weinig spaarzame bedrijfsvoering op na met hoge niet-renderende uitgaven. Nu aanzienlijke delen van de geïnvesteerde gelden niet ingezet konden worden ten behoeve van te behalen rendementen dienden de feitelijk te behalen rendementen derhalve nog hoger te liggen dan die de investeerders waren voorgespiegeld.
Meerwaarde
Door medeverdachte [medeverdachte1] is hier tegenin gebracht dat er een meerwaarde was ontstaan op de gedane investeringen omdat de gronden door [rechtspersoon 1] waren aangekocht voor een bedrag ver beneden de werkelijke waarde. Zo heeft hij verklaard dat de Finca Costa Rica in werkelijkheid $ 433.000,- waard was. Uit het faillissementsverslag van [rechtspersoon1] d.d. 17 november 2014 blijkt echter dat de plantage - die in slechte staat verkeerde - blijkens een taxatierapport van 13 juni 2007 is gewaardeerd op $ 3.000,- per hectare. Uiteindelijk is het gelukt de plantage te verkopen voor $ 5.000,- per hectare. De opbrengst bedraagt
€ 33.425,99 zo blijkt het uit het faillissementsverslag. Het hof realiseert zich dat de waarde bij verkoop in geval van faillissement aanzienlijk lager kan uitvallen dan een verkoop ‘going concern’. Gelet op het door verdachte en medeverdachte [verdachte] betaalde aankoopbedrag ($ 83.969,73) en de genoemde taxatiewaarde acht het hof de stelling dat de gronden meer waard waren echter onaannemelijk.
Ook ten aanzien van de overige gronden is in het geheel geen steun te vinden voor verdachtes stelling dat deze (veel) meer waard waren dan het bedrag waarvoor [rechtspersoon 1] ze heeft aangekocht. Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat tegenover de gedane investeringen een meerwaarde stond, op basis waarvan de gestelde rendementen gegarandeerd konden worden.
Conclusie
Uit het feit dat aan de investeerders een vast rendement van 8 tot 10% en een terugbetaalgarantie is geboden, zonder dat daaraan een gedegen onderzoek en financiële onderbouwing ten grondslag lag, hetgeen ook geldt voor de investeringsprojecten in het buitenland die het gestelde rendement zouden moeten opleveren zoals hiervoor uiteen is gezet, leidt het hof af dat het nooit de bedoeling is geweest dat [rechtspersoon 1] de aan de investeerders in het vooruitzicht gestelde rendementen en terugbetaalgaranties gestand zou doen. De gehele bedrijfsvoering van [rechtspersoon 1] is vanaf het moment van oprichting gericht geweest op wederrechtelijke bevoordeling en de rendementen en garanties zijn (al dan niet door tussenkomst van intermediairs) valselijk en/of listiglijk en/of in strijd met de waarheid aan de investeerders voorgewend, hetgeen hen heeft bewogen tot afgifte van de door hen ingelegde gelden zoals in de tenlastelegging vermeld.
Dat er sprake was van het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling en dat investeerders bewust zijn misleid, wordt bevestigd door de inhoud van de uitgegeven brochures. Hoewel de raadsman terecht heeft gesteld dat het aanbieden van een bepaald product in een folder/brochure logischerwijs gepaard gaat met verlokkende woorden en een positieve voorstelling van zaken, ging de informatie in de brochures van [rechtspersoon 1] verder dan dat. De advocaat-generaal heeft er terecht op gewezen dat in de brochure van de Investplanproducten ten onrechte de indruk wordt gewekt dat [rechtspersoon 1] al sinds 1998 actief is, hetgeen in werkelijkheid sinds 2002 was. Voorts profileerde [rechtspersoon 1] zich als een bedrijf met “diverse gespecialiseerde afdelingen” en “financiële en/of juridische afdelingen”, terwijl er in totaal slechts vier personen werkzaam waren bij [rechtspersoon 1]. Voorts wordt er in de brochures vermeld dat [rechtspersoon 1] “inmiddels nauw samenwerkt met meer dan 50 gerenommeerde intermediairs”. Uit de administratie is slechts een samenwerking met 9 intermediairs af te leiden. Ook de “landelijke dekking van meer dan 100 verkoopkantoren” waarvan melding wordt gemaakt, vindt geen bevestiging in het dossier.
Concluderend kan gesteld worden dat participanten werden aangetrokken op basis van een valse voorstelling van zaken. Het gegeven dat de beschikbaar gestelde gelden op onverantwoorde en lichtzinnige wijze zijn besteed, bevestigt dat van bonafide beleggingen geen sprake is geweest.
Nu het hof heeft vastgesteld dat de gehele bedrijfsvoering van [rechtspersoon 1] vanaf het moment van oprichting gericht was op wederrechtelijke bevoordeling, heeft de oplichting zich om die reden in beginsel tot alle klanten van [rechtspersoon 1] uitgestrekt. Dat niet alle investeerders een brochure van [rechtspersoon 1] hebben ontvangen en dat er investeerders zijn die op eigen initiatief contact met [rechtspersoon 1] hebben gelegd en vervolgens hebben geïnvesteerd, zoals de raadsman heeft aangevoerd, doet niet ter zake, nu ook voor die investeerders geldt dat zij in ieder geval bewogen zijn tot de inleg van geld door het geboden rendement en/of de geboden terugbetalingsgarantie. Dit betrof immers de kern van de investeringsproducten van [rechtspersoon 1]. Het hof acht derhalve bewezen dat
onder meerde in ten laste gelegde personen zijn opgelicht, een en ander voor zover hieronder niet anders is vermeld.
Zoals onder 1.3. reeds is vermeld zijn de klantendossiers van de personen die niet bij naam in de tenlastelegging zijn genoemd, niet in het dossier opgenomen en beschikt het hof derhalve niet over de inschrijfformulieren van die investeerders en betalingsbewijzen. Voor die gegevens baseert het hof zich daarom met name op het door de FIOD opgemaakte document D-167, in samenhang met het proces-verbaal van ambtshandeling analyse klantendossiers d.d. 26 maart 2008 (AH-13). In laatstgenoemd proces-verbaal is beschreven dat de inhoud van alle klantendossiers is geanalyseerd en in het document D-167 is verwerkt. Om de validiteit van dit document te checken is ten aanzien van de investeerders die in de tenlastelegging zijn genoemd en van wie de brondocumenten (klantendossiers) wel beschikbaar zijn een vergelijking gemaakt met de gegevens in het document D-167. De informatie in D-167 bleek op de van belang zijnde punten (soort investeringproduct, investeringsbedrag, datum betaling ontvangen door [rechtspersoon 1]) vrijwel geheel overeen te komen met de informatie zoals die uit de brondocumenten bleek. De enige afwijkingen die zijn aangetroffen betreffen zowel ten aanzien van aangever [benadeelde15] als ten aanzien van [benadeelde5] de data waarop het geld door [rechtspersoon 1] is ontvangen (respectievelijk 23 september 2003 i.p.v. 15 augustus 2003 en 5 mei 2005 i.p.v. 3 mei 2005). Het hof acht deze afwijkingen niet zodanig dat niet meer kan worden vertrouwd op de vermelding dat de in D-167 genoemde personen een investeringsproduct bij [rechtspersoon 1] hebben afgenomen, welk investeringsproduct dat betreft en voor welk bedrag en dat het in te leggen bedrag door [rechtspersoon 1] is ontvangen. Het hof zal die informatie dan ook voor het bewijs gebruiken.
2.3.1.4. Gedeeltelijke vrijspraak i.v.m. ten laste gelegde pleegperiode
Ten aanzien van aangever [benadeelde40] geldt dat diens inschrijving en inleg voor een investeringsproduct van [rechtspersoon 1] heeft plaatsgevonden in 2002, derhalve voorafgaand aan de ten laste gelegde pleegperiode. Gelet daarop kan ten aanzien van aangever [benadeelde40] geen bewezenverklaring van oplichting in de ten laste gelegde periode volgen en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
2.3.2.
Strafbaarheid [rechtspersoon1], [rechtspersoon2], [rechtspersoon4] en [rechtspersoon3] als rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als een dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging - die door een natuurlijk persoon is verricht - redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De investeerders zijn tot inleg van gelden bewogen door persoonlijke gesprekken, door de inhoud van de uitgegeven folders/brochures en/of de gemaakte DVD. De intermediairs zijn (onder meer) door verdachte ingeschakeld en hebben zich bij de verkoop van de investeringsproducten laten leiden door de informatie die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) hen (in presentaties of anderszins) had gegeven en door de informatie die in de brochures stond. Aldus hebben verdachte en zijn medeverdachte direct of indirect de klanten van [rechtspersoon 1] bewogen tot het doen van investeringen door hen listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid rendementen van 8 tot 10 % voor te wenden en een (terugbetaal)garantie van het ingelegde geld te bieden.
Voornoemde gedragingen passen binnen de normale bedrijfsvoering van [rechtspersoon 1], is [rechtspersoon 1] dienstig geweest en kunnen worden aangemerkt als te hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtsperso(o)n(en). De gedragingen kunnen in redelijkheid worden toegerekend aan [rechtspersoon 1] en het hof is daarbij van oordeel dat de rechtsperso(o)n(en) het voor een bewezenverklaring benodigde opzet heeft/hebben gehad en het oogmerk van wederechtelijke bevoordeling. Het bij medeverdachte [medeverdachte1] aanwezige opzet op de strafbare gedragingen kan aan de rechtsperso(o)n(en) worden toegerekend.
Vanwege de verwevenheid zoals die onder 1.1.2. is beschreven, kan niet worden herleid welke gedraging aan welke rechtspersoon kan worden toegeschreven. Als gevolg daarvan zijn de vier rechtspersonen hiervoor aangeduid onder gezamenlijke noemer ‘[rechtspersoon 1]’ en zal het hof in de bewezen verklaren dat de oplichting is gepleegd door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4].
Het hof acht niet bewezen dat [rechtspersoon 1] tezamen en in vereniging heeft gehandeld met andere (rechts)personen zodat daarvan zal worden vrijgesproken.
2.3.3.
Strafbaarheid verdachte als feitelijk leidinggever
Van feitelijk leiding geven aan een verboden gedraging begaan door een rechtspersoon is sprake indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon is echter geen vereiste. De tweede voorwaarde voor feitelijk leidinggeven houdt in dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen en zo opzettelijk de verboden gedraging bevordert.
Omtrent de vraag of verdachte in de positie verkeerde maatregelen te nemen ter voorkoming van voornoemde strafbare handelingen, overweegt het hof als volgt.
Zoals onder 1.1.3. reeds is vermeld behoorde het primair tot verdachtes taak intermediairs te benaderen en die contacten te beheren (relatiebeheer).
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte1] degene was die de regie voerde binnen [rechtspersoon 1] en eindverantwoordelijk was. Dit laat echter onverlet dat verdachte, hoewel hij geen zelfstandige zeggenschap had, een belangrijke rol vervulde binnen [rechtspersoon 1]. Zo heeft [medeverdachte1] verklaard dat hij de brochures van de investeringsproducten van [rechtspersoon 1] samen met verdachte heeft opgesteld en dat hij de “beslissingen met betrekking tot contracten, aankopen en beleidsdingen” samen met verdachte nam, na raadpleging van zijn accountant. Verdachte was voorts volledig gemachtigd voor de bankrekening van [rechtspersoon1] en presenteerde zich naar buiten toe als commercieel directeur en (gedeeltelijk) eigenaar van [rechtspersoon 1].
Dat verdachte zich niet alleen bezig hield met de contacten met intermediairs maar dat zijn positie zodanig was dat hij ook invloed had op de bedrijfsvoering van [rechtspersoon 1], wordt bevestigd door het feit dat op zijn aandringen is overgegaan tot het aannemen van een financieel directeur ([medeverdachte2]).
Op basis van het voorgaande concludeert het hof dat verdachte in de positie verkeerde maatregelen te nemen ter voorkoming van voornoemde strafbare gedragingen.
Omtrent de vraag of en zo ja vanaf wanneer verdachte bekend was met het feit dat [rechtspersoon 1] zich schuldig maakte aan voornoemde strafbare gedragingen, en of verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de strafbare gedragingen zich voordoen overweegt het hof als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof niet kunnen vaststellen dat verdachte vanaf of kort na zijn aantreden op de hoogte was/is geraakt van de gebreken in de productontwikkeling en de onverantwoorde wijze van investeren door [rechtspersoon 1], op basis waarvan hij zich reeds toen had moeten realiseren dat nimmer voldaan kon worden aan de rendementen en terugbetalingsgaranties die aan de investeerders werden geboden. In dit licht heeft het hof er ook acht op geslagen dat verdachte zelf heeft geïnvesteerd in een product van [rechtspersoon 1]. Mogelijk is er evenwel later in de tijd een moment aan te wijzen waarop voornoemd besef bij verdachte moet zijn opgekomen.
In dit kader overweegt het hof dat onder 2.3.1.2. is geconcludeerd dat er door [rechtspersoon 1] op lichtzinnige en onverantwoorde wijze gronden/plantages werden aangekocht. Het hof stelt vast dat verdachte in ieder geval op de hoogte is geweest van de verkoop van de plantage van 10 hectare in augustus 2003 aan [rechtspersoon 1], voor een (veel) hoger bedrag dan waarvoor verdachte en medeverdachte het (een dag daarvoor) hadden gekocht.
Het hof is van oordeel dat er vanaf dit moment bij verdachte reeds vraagtekens hebben moeten rijzen over de wijze waarop de door investeerders ingelegde gelden werden besteed.
Vervolgens hebben verdachte en zijn echtgenote op 5 april 2004 het eigendom verworven van het pand aan de [adres] te [gemeente2], waarvan de koopsom ad
€ 670.000,- door [rechtspersoon 1] is voldaan.
Het hof stelt vast dat verdachte in ieder geval vanaf dit moment wist dat een aanzienlijk deel van de door investeerders ingelegde gelden door [rechtspersoon 1] voor andere doeleinden werd besteed dan aan het renderende product. Vanaf dat moment rustte op verdachte de verplichting nader onderzoek te doen naar de wijze waarop de toegezegde rendementen gehaald zouden moeten gaan worden. Verdachte moet zich vanaf dit moment bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat [rechtspersoon 1] de rendementen en terugbetaalgaranties die de investeerders in het vooruitzicht werden gesteld niet (langer) kon behalen. Verdachte heeft evenwel geen actie ondernomen, maar heeft de situatie van het (via intermediairs) werven van nieuwe investeerders en het aanbieden van de investeringsproducten van [rechtspersoon 1] in plaats daarvan laten voortduren. Hieruit blijkt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [rechtspersoon 1] de in het vooruitzicht gestelde rendementen en terugbetaalgaranties niet gestand zou kunnen doen en dat de rendementen en garanties derhalve valselijk en/of listiglijk en/of in strijd met de waarheid werden verstrekt.
Het hof acht gezien het voorgaande bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de oplichting van de participanten die vanaf 5 april 2004 hebben geïnvesteerd in een product van [rechtspersoon 1]. Van de overige gevallen van oplichting zal verdachte worden vrijgesproken. Dit geldt ook voor het ten laste gelegde medeplegen, nu niet kan worden bewezen dat verdachte het voorgaande tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op tijdstippen de periode 5 april 2004 tot en met 31 mei 2005 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, onder meer de hierna genoemde personen (hierna te noemen de beleggers), heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag, , te weten:
NAAM AANGIFFE NR. BEDRAG IN EUR
[benadeelde35] 9 60.000
[slachtoffer3] 14 7.500
[benadeelde10] 16 30.000
[benadeelde9] 25 50.000
[benadeelde28] 26 50.000
[benadeelde18] 27 50.000
[benadeelde25] 28 100.000
[benadeelde5] 29 50.000
[benadeelde7] 30 25.000
[slachtoffer6] 32 32.000
[benadeelde41] 33 50.000
[slachtoffer7] 34 20.000
immers heeft/hebben [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
B. beleggers maandelijkse en/of jaarlijkse (voorschot)rendementen in het vooruitzicht gesteld van 8% of 10% op jaarbasis voor de (het) product(en) InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan welke maandelijks en/of jaarlijks werden uitgekeerd dan wel werden geherinvesteerd; en/of
D. beleggers geïnformeerd middels persoonlijke gesprekken en/of folders en/of dvd presentaties over het geven van een 100% garantie op de ingelegde gelden door het laten afsluiten van een verzekering waarvoor de premie door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] zou worden betaald; en/of
E. beleggers een 100% terugbetaalgarantie is geboden op de ingelegde gelden van het InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of GarantiePlusPlan, welke terugbetaalgarantie in de folder(s) werd omschreven als het inkopen van een terugbetaalgarantie door een derde en/of het plaatsen van deze garantie als onderpand in de [rechtspersoon4];
waardoor onder meer de hiervoor genoemde beleggers werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een belangrijke rol vervuld in een professioneel opererend bedrijf dat zich op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Daarbij is veelvuldig en op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van niets vermoedende particulieren. Er zijn miljoenen euro’s van particuliere investeerders aangetrokken zonder dat er sprake was van zekerheden en garanties zoals de Wet toezicht kredietwezen 1992 die beoogt te bewerkstelligen. Slechts een klein deel van de ingelegde gelden is overeenkomstig de bestemming daarvan daadwerkelijk geïnvesteerd in plantages en onroerend goed.
Voornoemde praktijken vormen een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door motieven van persoonlijk financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de investeerders. Zij hebben hun inleggelden in rook zien opgaan. Extra schrijnend is dat de investeerders niet alleen de door hen ingelegde gelden zijn verloren, ook worden zij in veel gevallen nog maandelijks geconfronteerd met hoge vaste lasten, die het gevolg zijn van een hypotheekverhoging teneinde de inleg te kunnen bekostigen. Weliswaar is niet komen vast te staan dat die hypotheekverhogingen door verdachte zijn geadviseerd, maar zij waren (zeker in die tijd) een voorzienbaar gevolg van het aanbieden van de onderhavige producten.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte geen blijk gegeven van inzicht in het strafwaardige van zijn handelen. Integendeel, hij heeft de schuld volledig buiten zichzelf gelegd en zichzelf als slachtoffer gepresenteerd.
Hoewel het hof er bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening mee zal houden dat verdachte niet aan het hoofd stond van [rechtspersoon 1] en niet het brein was achter de oplichtingsconstructie, neemt dat niet weg dat verdachte in grote mate van die oplichtingsconstructie heeft geprofiteerd, hetgeen evenzeer verwerpelijk is.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 januari 2005 is verdachte niet eerder veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is ter terechtzitting van het hof gebleken dat verdachte thans in een moeilijke financiële positie verkeert. Daarnaast ervaart verdachte veel zorgen in verband met zijn (ernstig) zieke echtgenote.
Op basis van de aard, ernst en duur van de bewezenverklaarde feiten acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden gerechtvaardigd. Het hof acht de straf die de advocaat-generaal bij zijn eis tot uitgangspunt heeft genomen (18 maanden) in vergelijking met de rol van de hoofdverdachte en de straf die in die zaak wordt opgelegd, te fors.
Nu er ten aanzien van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep sprake is van een (aanzienlijke) overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, welke overschrijding in de straf dient te worden verdisconteerd, zal het hof in plaats van voornoemde straf een gevangenisstraf van 10 maanden opleggen, met aftrek van de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is passend en geboden.

Benadeelde partijen

De raadsman heeft aangevoerd dat de behandeling, beoordeling en beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. Het hof volgt de raadsman hierin niet.
[benadeelde9]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze benadeelde partijen zich in het geding in eerste aanleg hebben gevoegd, dat zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen en dat zij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw hebben gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van deze vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vorderingen beslissen.
Toewijzing benadeelde partijen
Na te noemen benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding en zijn daarin door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard:
- [benadeelde2] (bijgestaan door mr. Foppen);
- [benadeelde5];
- [benadeelde7];
- [benadeelde10];
- [benadeelde11] (bijgestaan door mr. Foppen);
- [benadeelde12] (bijgestaan door mr. Foppen);
- [benadeelde17];
- [benadeelde18];
- [benadeelde19];
- [benadeelde23] (bijgestaan door mr. Foppen);
- [benadeelde24] (bijgestaan door mr. Foppen);
- [benadeelde25] (bijgestaan door mr. Foppen);
- [benadeelde27] (bijgestaan door mr. Foppen);
- [benadeelde28];
- [benadeelde29] (bijgestaan door mr. Foppen);
- [benadeelde35];
- [benadeelde36];
- [benadeelde37] (bijgestaan door mr. Foppen), en
- [benadeelde41];
De benadeelde partijen hebben hun vordering in hoger beroep gehandhaafd. Voor de benadeelde partijen die zijn bijgestaan door mr. Foppen geldt dat zij hun vordering in hoger beroep hebben verminderd in verband met een tussentijdse uitkering van de curator.
Het hof heeft te oordelen over de vorderingen zoals die in hoger beroep zijn ingediend/gehandhaafd.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat voornoemde benadeelde partijen als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden en dat deze schade aan verdachte kan worden toegerekend. De schade die naar het oordeel van het hof voor vergoeding in aanmerking komt bestaat uit de door investeerders ingelegde bedragen (voor zover zij betrekking hebben op één van de onder feit 1 primair genoemde investeringsproducten en voor zover die investeerders zijn bewogen tot afgifte ná 5 april 2004), minus de door hen reeds ontvangen voorschotrendementen en de tussentijdse uitkering van de curator, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening, voor zover die wettelijke rente ook reeds in eerste aanleg was gevorderd. Als moment van ontstaan van de schade wordt de datum aangemerkt waarop het ingelegde bedrag door [rechtspersoon 1] is ontvangen.
Voor het bedrag van de tussentijdse uitkering baseert het hof zich op de lijst van de curator die ter terechtzitting van het hof door de advocaat-generaal is overgelegd en waarop de tussentijdse uitkeringen zijn vermeld.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening:
 [benadeelde2]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 47.499,98
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 44.290,97
 [benadeelde5]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.790,99
 [benadeelde7]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 24.833,33
Tussentijdse uitkering:
€ 1.601,86
€ 23.231,47
 [benadeelde10]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 26.693,31
Tussentijdse uitkering:
€ 1.794,08
€ 24.899,23
 [benadeelde11]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 48.333,32
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 45.124,31
 [benadeelde12]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 93.333,36
Tussentijdse uitkering
€ 6.418,03
€ 86.915,23
 [benadeelde17]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 93.333,36
Tussentijdse uitkering:
€ 6.418,03€ 86.915,33
 [benadeelde18]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.790,99
 [benadeelde19]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.262,06
€ 46.737,94
 [benadeelde23]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 46.666,64
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.457,63
 [benadeelde24]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 47.083,31
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.874,30
 [benadeelde25]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 100.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 6.471,07
€ 93.528,93
 [benadeelde27]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 46.249,97
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.040,96
 [benadeelde28]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.790,99
 [benadeelde29]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 56.500,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.850,82
€ 52.649,18
 [benadeelde35]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 60.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.850,82
€ 56.149,18
 [benadeelde37]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 47.083,31
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.874,30
 [benadeelde41]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 49.583,33
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.374,32
De vorderingen zullen in zoverre (hoofdelijk) worden toegewezen. Voor het overige is onvoldoende komen vast te staan dat de gestelde schade aan handelen van verdachte is wijten, zodat de benadeelde partijen ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen.
Aangezien verdachte jegens voornoemde slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de slachtoffers ermee is gediend, zal het hof voornoemde bedragen tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Door de benadeelde partijen die door mr. Foppen zijn bijgestaan is voorts vergoeding van de kosten van rechtsbijstand gevorderd. De verdediging heeft deze kosten niet betwist.
Het hof ziet aanleiding verdachte te veroordelen in de gevorderde kosten van het geding door de hiervoor genoemde benadeelde partijen gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Het inschakelen van rechtsbijstand door voornoemde benadeelde partijen, is gelet op de aard en omvang van de vorderingen niet onredelijk en niet ongegrond.
Ten aanzien van de overige vorderingen geldt dat de verdachte en de benadeelde partijen elk hun eigen kosten dienen te betalen.

Vervangende hechtenis:

Het hof heeft bij de bepaling van de duur van de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregelen mede gelet op het bepaalde in artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht. Op grond daarvan is het aantal dagen vervangende hechtenis bij elke afzonderlijke schadevergoedingsmaatregel naar rato bepaald, zodanig dat het totaal het maximum van 365 niet overschrijdt.
Niet-ontvankelijkverklaring benadeelde partijen
De benadeelde partijen:
- [benadeelde4];
- [benadeelde3];
- [benadeelde6];
- [benadeelde8];
- [benadeelde13];
- [benadeelde14];
- [benadeelde15];
- [benadeelde16];
- [benadeelde20];
- [benadeelde21];
- [benadeelde22];
- [benadeelde26];
- [benadeelde30];
- [benadeelde31];
- [benadeelde32];
- [benadeelde33];
- [benadeelde36];
- [benadeelde38];
- [benadeelde39];
- [benadeelde40];
- [benadeelde42], en
- [benadeelde1] (curator),
hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend, zijn door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en hebben hun vordering in hoger beroep opnieuw ingediend/gehandhaafd.
Verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van de oplichting van voornoemde benadeelde partijen. Niet kan worden vastgesteld dat de gestelde schade door het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. Deze benadeelde partijen kunnen derhalve niet in hun vordering worden ontvangen:
De verdachte en de benadeelde partijen dienen elk hun eigen kosten te betalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 60a en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€44.290,97 (vierenveertigduizend tweehonderdnegentig euro en zevenennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.051,00 (duizend eenenvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde2], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 44.290,97 (vierenveertigduizend tweehonderdnegentig euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde3]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde4]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde5] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde5], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde6]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde7] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 23.231,47 (drieëntwintigduizend tweehonderd eenendertig euro en zevenenveertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde7], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 23.231,47 (drieëntwintigduizend tweehonderd eenendertig euro en zevenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde8]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde10] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 24.899,23 (vierentwintigduizend achthonderdnegenennegentig euro en drieëntwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde10], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 24.899,23 (vierentwintigduizend achthonderdnegenennegentig euro en drieëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde11]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde11] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 45.124,31 (vijfenveertigduizend honderdvierentwintig euro en eenendertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 december 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.051,00 (duizend eenenvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde11], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 45.124,31 (vijfenveertigduizend honderdvierentwintig euro en eenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 december 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde13]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde12] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 86.915,23 (zesentachtigduizend negenhonderdvijftien euro en drieëntwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
2.101,75 (tweeduizend honderdéén euro en vijfenzeventig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde12], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 86.915,23 (zesentachtigduizend negenhonderdvijftien euro en drieëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde14]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde15]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde16]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde17]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde17] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 86.915,33 (zesentachtigduizend negenhonderdvijftien euro en drieëndertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
2.101,75 (tweeduizend honderdéén euro en vijfenzeventig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde17], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 86.915,33 (zesentachtigduizend negenhonderdvijftien euro en drieëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde18] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde18], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde19]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde19] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 46.737,94 (zesenveertigduizend zevenhonderdzevenendertig euro en vierennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
840,80 (achthonderdveertig euro en tachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde19], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.737,94 (zesenveertigduizend zevenhonderdzevenendertig euro en vierennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde20]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde21]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde22]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde23]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde23] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 43.457,63 (drieënveertigduizend vierhonderdzevenenvijftig euro en drieënzestig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.051,00 (duizend eenenvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde23], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.457,63 (drieënveertigduizend vierhonderdzevenenvijftig euro en drieënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde24]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde24] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 43.874,30 (drieënveertigduizend achthonderdvierenzeventig euro en dertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
700,60 (zevenhonderd euro en zestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde24], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.874,30 (drieënveertigduizend achthonderdvierenzeventig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde25]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde25] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 93.528,93 (drieënnegentigduizend vijfhonderdachtentwintig euro en drieënnegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
700,60 (zevenhonderd euro en zestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde25], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 93.528,93 (drieënnegentigduizend vijfhonderdachtentwintig euro en drieënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde26]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde27]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde27] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 43.040,96 (drieënveertigduizend veertig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.051,00 (duizend eenenvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde27], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.040,96 (drieënveertigduizend veertig euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde28]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde28] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde28], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde29]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde29] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 52.649,18 (tweeënvijftigduizend zeshonderdnegenenveertig euro en achttien cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.261,05 (duizend tweehonderdeenenzestig euro en vijf cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde29], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 52.649,18 (tweeënvijftigduizend zeshonderdnegenenveertig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde30]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde31]

Verklaart de benadeelde partij Kruithof in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde32]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde33]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde35]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde35] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 56.149,18 (zesenvijftigduizend honderdnegenenveertig euro en achttien cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde35], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 56.149,18 (zesenvijftigduizend honderdnegenenveertig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde36]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde37]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde37] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 43.874,30 (drieënveertigduizend achthonderdvierenzeventig euro en dertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.051,00 (duizend eenenvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde37], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.874,30 (drieënveertigduizend achthonderdvierenzeventig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde38]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde39]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde40]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde41]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde41] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 46.374,32 (zesenveertigduizend driehonderdvierenzeventig euro en tweeëndertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde41], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.374,32 (zesenveertigduizend driehonderdvierenzeventig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde42]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 4 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.