ECLI:NL:GHARL:2015:1639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
21-006247-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bij voordeel trekken van steunfraude door onvoldoende bewijs en onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van 17 oktober 2014, waarin hij was veroordeeld voor het opzettelijk voordeel trekken uit door misdrijf verkregen geld. De tenlastelegging betrof het niet voldoen aan inlichtingenverplichtingen in het kader van de Wet Werk en Bijstand, waarbij de verdachte samenwoonde met een medeverdachte die een uitkering ontving.

Tijdens de zitting op 20 februari 2015 heeft het hof het dossier bestudeerd, inclusief de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.P.A. van Schaik. Het hof heeft vastgesteld dat niet alle relevante punten die voor een bewezenverklaring noodzakelijk zijn, zijn onderzocht door de sociale recherche. Hierdoor ontbrak het aan voldoende bewijs om de verdachte te veroordelen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen op basis van de conclusie dat de verdachte niet overtuigend kon worden aangetoond dat hij het ten laste gelegde had begaan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om het aantonen van fraude met sociale uitkeringen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006247-14
Uitspraak d.d.: 6 maart 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2014 met parketnummer 16-650534-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot 1 oktober 2011, te Veenendaal en/of elders in Nederland, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten geld van (een) door [medeverdachte], met wie hij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand, door middel van het opzettelijk niet voldoen aan de inlichtingenverplichting(en), uit hoofde van de Wet Werk en Bijstand verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte, deel uitmaakte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Om tot een bewezenverklaring te komen dient het volgende te worden bewezen:
Verdachte heeft met [medeverdachte] duurzaam een gezamenlijke huishouding gevoerd,
[medeverdachte] genoot een uitkering en heeft daarbij niet gemeld dat zij samenwoonde met verdachte,
Verdachte wist dat [medeverdachte] een uitkering genoot en dat [medeverdachte] niet aan de uitkeringsinstantie heeft gemeld dat zij samenwoonde met verdachte,
Verdachte heeft geprofiteerd van de uitkering die [medeverdachte] ontving.
Hetgeen onder 3 en 4 is genoemd, volgt niet uit de bewijsmiddelen omdat daar geen onderzoek naar is gedaan door de sociale recherche, zodat het hof tot een vrijspraak komt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. H. Abbink en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 6 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.