In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die op 27 juni 2013 had geoordeeld dat de heffingsambtenaar de brief van belanghebbende van 20 maart 2012 ten onrechte als bezwaarschrift had opgevat. De heffingsambtenaar had eerder de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.198.000, maar deze waarde was later verlaagd naar € 791.000 na een uitspraak op bezwaar. De Rechtbank verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, wat leidde tot het hoger beroep.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof stelt vast dat de brief van belanghebbende moet worden gekwalificeerd als een verzoek om ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde, en niet als een bezwaarschrift. De heffingsambtenaar had dit verzoek moeten behandelen in plaats van het als een bezwaar te beschouwen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar, en gelast dat de gemeente het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Hof, en de proceskosten worden in een andere zaak behandeld. Belanghebbende heeft voldoende procesbelang bij het hoger beroep, en het Hof concludeert dat de Rechtbank de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.