In deze zaak gaat het om de vraag of de jonggehandicaptenkorting terecht niet is toegepast bij de aanslag inkomstenbelasting van belanghebbende voor het jaar 2010. Belanghebbende, geboren in 1969, heeft een blijvende aangeboren lichamelijke handicap en is voor 80-100% afgekeurd. Hij heeft recht op een Wajong-uitkering, maar ontvangt deze niet omdat hij een WAO-uitkering heeft. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd zonder toepassing van de jonggehandicaptenkorting, omdat het UWV geen melding heeft gemaakt van het recht op een Wajong-uitkering. Belanghebbende is het hier niet mee eens en stelt dat het recht op de uitkering voldoende is voor de toepassing van de korting.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting is het standpunt van beide partijen toegelicht. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op de jonggehandicaptenkorting, ongeacht of hij de Wajong-uitkering daadwerkelijk ontvangt. De Inspecteur betwist dit en stelt dat de korting alleen kan worden verleend als het UWV bevestigt dat er recht op de uitkering is.
Het Gerechtshof oordeelt dat belanghebbende inderdaad recht heeft op de jonggehandicaptenkorting, omdat hij door het UWV als jonggehandicapte is aangemerkt. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, en past de jonggehandicaptenkorting toe. Tevens wordt de aanslag verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig aangepast. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten.