ECLI:NL:GHARL:2015:1561

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.135.339-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en wanprestatie bij verkoopbemiddeling van een banketbakkerij

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake een geschil tussen twee appellanten, een banketbakkerij en een besloten vennootschap, en een geïntimeerde die als verkoopbegeleider optrad. De appellanten hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die hen een factuur van € 3.570,- had gestuurd voor zijn werkzaamheden, welke factuur onbetaald was gebleven. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat er een overeenkomst van opdracht was tussen de appellanten en de geïntimeerde, en heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen, terwijl de vordering van de appellanten in reconventie werd afgewezen. In hoger beroep hebben de appellanten tien grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de kantonrechter de vraag met wie de geïntimeerde de overeenkomst is aangegaan niet correct heeft beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde in februari 2010 een overeenkomst van opdracht tot verkoopbemiddeling heeft gekregen van de appellanten. De appellanten hebben in hoger beroep niet bestreden dat de hoogte van de factuur correct is, maar betwisten wie de contractspartij is. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde niet kan worden verweten dat hij niet expliciet heeft aangegeven wie zijn opdrachtgever was, en dat de appellanten in eerste aanleg terecht zijn veroordeeld tot betaling van de factuur. Het hof heeft de vordering van de geïntimeerde tot betaling van de wettelijke rente omgezet naar de wettelijke handelsrente, en heeft de vordering van de appellanten in reconventie tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de schade nader moet worden opgemaakt. De kosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.339/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 499391/CV EXPL 11-4620)
arrest van de eerste kamer van 3 maart 2015
in de zaak van

1.[appellant 1],

gevestigd te [plaats],
hierna te noemen:
[appellant 1],
2. [appellant 2] B.V.,
gevestigd te [plaats],
hierna te noemen:
[appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Buddingh, kantoorhoudend te Utrecht, die ook heeft gepleit.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 juli 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft in plaats van het door [appellanten] gevraagde pleidooi met instemming van partijen op 17 oktober 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna hebben partijen de zaak op 21 januari 2015 alsnog doen bepleiten, waarbij van beide zijden pleitaantekeningen zijn overgelegd. Ten pleidooie is akte verleend van een door [appellanten] op voorhand ingezonden productie.
1.3
Ten slotte heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.
1.4
De vordering van [appellanten] luidt als volgt:

(…) de vonnissen van de Kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27-9-2012, 11-4-2013 en 15-8-2013 (…) te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van eiser in conventie af te wijzen en die van eisers in reconventie toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Eiswijziging
1.5
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] aangegeven zijn eis te willen wijzigen, in die zin dat hij in plaats van de wettelijke rente de wettelijke handelsrente vordert.
Het door hem geformuleerde petitum luidt als volgt:

(…) de tussen [geïntimeerde] en [appellanten] (…) gewezen vonnissen te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden, doch daarbij ten aanzien van de wettelijke rente te bepalen dat [appellanten] wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 3.570,- vanaf 27 oktober 2010 tot de dag der voldoening, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.
1.6
[appellanten] hebben tegen deze eiswijziging bezwaar gemaakt, met als (enige) motivering: “
deze wijziging is in de ogen van appellanten een onnodige wijziging en zodoende niet noodzakelijk.
Kennelijk ziet dit bezwaar op een inhoudelijk verweer tegen de eiswijziging. Niet gesteld of gebleken is dat deze volgens [appellanten] onnodige eiswijziging tot tijdsvertraging leidt of dat [appellanten] anderszins in hun belangen worden geschaad zodat het hof aan het bezwaar voorbij gaat. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [geïntimeerde] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

2.De vaststaande feiten

2.1
In hoger beroep moet van de volgende vaststaande feiten, als zijnde enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd bestreden, worden uitgegaan.
2.2
[appellant 2] exploiteert te [plaats] de banketbakkerij met bijbehorende winkel en tearoom “[de winkel]”. [appellant 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [appellant 2]. Bestuurders van [appellant 1] zijn de heer [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1]) en zijn echtgenote [bestuurder 2], zij houden ook de aandelen in [appellant 1].
2.3
Op enig moment heeft het echtpaar [appellanten] het plan opgevat om de onderneming te verkopen. In februari 2010 is in een gesprek tussen [geïntimeerde] en [appellanten] afgesproken dat [geïntimeerde] de verkoop van de onderneming zou begeleiden en daarvoor de nodige werkzaamheden zou verrichten. Bij brief aan “[appellant 2]” van
24 februari 2010 heeft [geïntimeerde] de gemaakte afspraken bevestigd.
2.4
Vervolgens is de heer [potentiële koper] (hierna: [potentiële koper]) als potentiële koper in beeld gekomen.
2.5
Daarna hebben [appellanten], [geïntimeerde], [potentiële koper] en de adviseur van deze laatste onderhandeld. Een van de onderhandelingsgesprekken vond in augustus 2010 plaats in het [hotel] in [plaats]. Omdat over de koopsom geen overeenstemming kon worden bereikt zijn de onderhandelingen toen beëindigd.
2.6
[potentiële koper] heeft [geïntimeerde] kort daarna opgebeld om te zeggen dat hij het jammer vond dat de zaak was afgeketst. Hij gaf aan dat hij wilde zien of het nog zou helpen als hij [appellanten] nog eens persoonlijk zou benaderen ("een kopje koffie met hem zou gaan drinken"). [geïntimeerde] heeft aangegeven dat dit [potentiële koper] vrij stond, maar dat hij, [geïntimeerde], niet gemachtigd was om met een lagere koopsom dan het bedrag van € 375.000,-, waar de onderhandelingen op waren afgebroken, akkoord te gaan.
2.7
Nog diezelfde avond werd [geïntimeerde] door [appellanten] gebeld. [appellanten] deelde mee dat hij en [potentiële koper] het over een koopprijs van € 325.000,- eens waren geworden en vroeg [geïntimeerde] om “de zaak op papier te zetten”.
2.8
[geïntimeerde] heeft vervolgens, nadat hij bij [potentiële koper] had geverifieerd of de mededeling van [appellanten] klopte, op 24 augustus 2010 een e-mail-bericht aan zowel [appellanten] (via het e-mailadres [e-mailadres]) als [potentiële koper] doen toekomen, waarin hij vermeldt:

Bijgaand een concept van de intentieverklaring voor de verkoop van [appellant 2]. Er zijn nog wat zaken niet ingevuld. Die verneem ik graag zo snel mogelijk. Dan kan een en ander voor mijn vakantie a.s. vrijdag worden afgewerkt.
Aan dit bericht heeft [geïntimeerde] als bijlage een document toegevoegd met de titel “
Koop en verkoop exploitatie [appellant 2]” (hierna: de conceptovereenkomst). Het betrof een grotendeels ingevulde overeenkomst, die de overdracht van de inventaris en goodwill van de winkel en bakkerij tot onderwerp had.
2.9
Op enig moment heeft te [plaats] een gesprek tussen de heren [adviseur] (als adviseur van [potentiële koper]), [potentiële koper], [geïntimeerde] en [appellanten] plaatsgehad. Tijdens dat gesprek is [appellanten] met [geïntimeerde] naar buiten gelopen om zijn aarzelingen over het in zee gaan met [potentiële koper] te uiten. [geïntimeerde] heeft [appellanten] toen gezegd dat de overeenkomst mondeling reeds was gesloten en moest worden nagekomen. [appellanten] heeft vervolgens met de deal ingestemd.
2.1
Nadien heeft [appellanten] zich op het standpunt gesteld dat er met [potentiële koper] geen overeenkomst tot stand is gekomen althans dat deze onder ongeoorloofde druk tijdens het gesprek in [plaats] tot stand is gekomen.
2.11
Op 12 oktober 2010 heeft [geïntimeerde] voor zijn werkzaamheden een factuur van € 3.570,- (inclusief btw) aan “[appellant 2]” gezonden.
Deze factuur is onbetaald gebleven.
2.12
De onderneming is niet aan [potentiële koper] geleverd. In november 2010 heeft [potentiële koper] [appellant 1] en het echtpaar [appellanten] in verband met - kort gezegd - het niet nakomen van een op 13 augustus 2010 mondeling tot standgekomen koop-/huurovereenkomst door de potentiële kopers voor de rechtbank Groningen gedagvaard. Die procedure is thans in hoger beroep bij dit hof aanhangig.

3.De vordering en de beoordeling in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft zich in eerste aanleg tot de kantonrechter gewend met een vordering tot betaling van zijn hiervoor onder 2.11 bedoelde factuur, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
[appellanten] hebben verweer gevoerd en in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, aan [appellant 1] terzake onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] als verkoopbegeleider van het echtpaar [appellanten].
3.2
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 27 september 2012 in conventie overwogen - kort samengevat - dat [appellant 1] een overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde] is aangegaan en in reconventie dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] jegens [appellant 1] waarvan de laatste schade zou hebben ondervonden. Vervolgens heeft de kantonrechter, nadat partijen zich aangaande de hoogte van de vordering van [geïntimeerde] nader hadden uitgelaten en nadat ingevolge tussenvonnis van 11 april 2013 een comparitie van partijen had plaatsgevonden, bij eindvonnis van 15 augustus 2013 de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.
[appellanten] werden in conventie veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 3.570,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2010 te voldoen. [appellanten] werden zowel in conventie als in reconventie in de kosten van de procedure verwezen.

4.De grieven en de verdere beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellanten] hebben
tien grieventegen de bestreden uitspraken geformuleerd.
Aan het slot van hun memorie van grieven geven zij aan dat hun tegen het dictum van het eindvonnis gerichte laatste grief ertoe strekt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof gaat daaraan voorbij. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat een door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld (ECLI:NL:HR:2006:AU8278).
Voor het overige ontbeert
grief Xzelfstandige betekenis.
De vordering van [geïntimeerde] in oorspronkelijke conventie
4.2
Grief Iberust op een verkeerde lezing van de aangevallen vonnissen, aangezien de kantonrechter de vraag met wie [geïntimeerde] de overeenkomst is aangegaan wel degelijk (en zelfs vrij uitgebreid, vide rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.5 van het vonnis van
27 september 2012) heeft onderzocht. De vraag of de kantonrechter daarbij tot de juiste conclusie is gekomen wordt aan het hof voorgelegd in de grieven II, III en VIII.
De
grieven II en IIIzijn daarbij woordelijk nagenoeg en inhoudelijk exact gelijk: zij vallen het oordeel dat [appellanten] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [appellant 1] namens deze laatste een overeenkomst met [geïntimeerde] is aangegaan aan.
Grief VIIIkomt tegen ditzelfde oordeel op.
Aldus lenen deze grieven zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3
In het onderhavige geval staat vast dat aan [geïntimeerde] in februari 2010 een overeenkomst van opdracht (tot verkoopbemiddeling) werd verstrekt en dat [appellanten] daarbij zijn gesprekspartner was. [geïntimeerde] stelt dat [appellanten] in zijn hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van [appellant 1] en/of de werkmaatschappij [appellant 2] optrad. Volgens [appellanten] is [appellanten] daarbij pro se opgetreden.
Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (Kribbebijter, ECLI:NL:HR:1977:AC1877). Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard van de betreffende overeenkomst en aan wat dienaangaande in het maatschappelijke verkeer gebruikelijk is.
4.4
In dit geval komt belangrijke betekenis toe aan de inhoud van de opdracht. [appellanten] heeft [geïntimeerde] verzocht om de banketbakkerij met bijbehorende winkel en tearoom te verkopen. [appellanten] was als (middellijk) bestuurder bevoegd om over de aandelen, inventaris en de goodwill van de onderneming te beschikken, een bevoegdheid die hem als privé-persoon niet toekwam. Van signalen dat [appellanten] desondanks voor zichzelf optrad is niet gebleken; dat punt is tussen de beide heren klaarblijkelijk niet expliciet aan de orde geweest. Ook het gegeven dat [appellanten], zoals hij ter comparitie in hoger beroep heeft verklaard, [geïntimeerde] zou hebben toegevoegd "
ik geef jou de opdracht om de onderneming te verkopen" levert, gelet op de vorenbedoelde context, geen aanwijzing in die richting op. [geïntimeerde] mocht er naar het oordeel van het hof van uitgaan dat [appellanten] hem niet pro se, maar in zakelijke hoedanigheid adieerde.
4.5
Die zakelijke hoedanigheid van [appellanten] betrof ten tijde van de opdracht aan [geïntimeerde] zowel zijn bestuurderschap van [appellant 1] (onmiddellijk) als van [appellant 2] (middellijk). [appellanten] hebben in hoger beroep onbestreden gelaten dat aangaande de vraag wie tegenover [potentiële koper] als verkopende partij op zou moeten treden nog onduidelijkheid bestond, aangezien de fiscale consequenties daarvan nog niet voldoende in beeld waren gebracht. Het hof leidt daaruit af dat de keuze voor ofwel het door [appellant 1] overdragen van de aandelen in [appellant 2], ofwel het door [appellant 2] overdragen van haar inventaris en goodwill, ofwel een combinatie van beide (ofwel een nog onbekende derde variant) nog moest worden gemaakt. Onder die omstandigheden moet naar 's hofs oordeel ter zake van de opdracht van een gezamenlijk optreden van beide vennootschappen worden uitgegaan, zodat [geïntimeerde] reeds daarom niet kan worden verweten dat hij heeft nagelaten om één van hen expliciet als zijn contractspartij te bestempelen.
4.6
De hoogte van de factuur wordt door [appellanten] in hoger beroep niet langer bestreden. Bij monde van hun advocaat hebben zij tijdens het pleidooi in hoger beroep bevestigd dat het geschil in oorspronkelijke conventie thans alleen nog de vraag betreft wie als [geïntimeerde] contractspartij heeft te gelden. Bij gebreke van een beroep op opschorting of verrekening ligt de vordering tot betaling van de gewraakte factuur daarmee voor toewijzing gereed.
4.7
Het voorgaande betekent dat [appellanten] in eerste aanleg terecht tot betaling van de factuur werden veroordeeld.
Het hof leidt uit de eiswijziging in hoger beroep af dat [geïntimeerde] in eerste aanleg de wettelijke rente ex art. 6:119 BW heeft gevorderd en thans aanspraak maakt op de wettelijke (handels)rente ex art. 6:119a BW. Gelet op het gegeven dat tegen de gewijzigde vordering voor wat betreft de rente-component door [appellanten] inhoudelijk geen verweer werd gevoerd en deze het hof ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het hof het in conventie gewezen vonnis uitsluitend in zoverre vernietigen en [appellanten] tot vergoeding van de wettelijke handelsrente veroordelen zoals hierna in het dictum vermeld.
Nu [appellanten] in conventie terecht als de in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt zal het hof de daarbij behorende proceskostenveroordeling in stand laten.
De vordering van [appellanten] in oorspronkelijke reconventie
4.8
De grieven
IV, V, VI en IXbetreffen de door [geïntimeerde] gevoerde koers en de vraag of zijn gedrag onrechtmatig handelen dan wel toerekenbaar tekortschieten in de uitvoering van zijn opdracht oplevert. Deze grieven zien op de vordering van [appellanten] in oorspronkelijke reconventie en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.9
Het hof stelt vast dat het feitencomplex op grond waarvan [appellanten] hun vordering op grond van onrechtmatige daad hebben geconstrueerd exact gelijk is aan dat waarop hun vordering wegens wanprestatie is gebaseerd.
De verwijten betreffen zonder uitzondering het optreden dat [geïntimeerde]
als verkoopbemiddelaaraan de dag heeft gelegd. Nu niet valt in te zien hoe ([appellanten] lichten dit ook in het geheel niet toe) deze gestelde gedragingen indien de overeenkomst wordt weggedacht een handelen in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijke verkeer betaamt opleveren, kan niet worden aangenomen dat hier, los van een eventuele wanprestatie, sprake is van onrechtmatig handelen dat tot het vergoeden van schade verplicht.
In zoverre treffen de grieven geen doel.
4.1
Ten aanzien van die gestelde wanprestatie oordeelt het hof als volgt.
Het hof merkt allereerst op dat het hier, anders dan [geïntimeerde] ten pleidooie heeft gesuggereerd, niet gaat om een niet toegestane (want in strijd met de zogenoemde twee-conclusie-regel van art. 347 Rv. komende) grondslagwijziging, aangezien de door [appellanten] in hun memorie van grieven neergelegde feitelijke grondslag niet alleen een beroep op onrechtmatige daad, maar (juist) ook een beroep op toerekenbaar tekortschieten impliceert. In onder meer de schriftelijke pleitaantekeningen is [geïntimeerde] op deze rechtsgrond ook ingegaan.
4.11
[appellanten] verwijten [geïntimeerde] allereerst dat hij geen duidelijkheid heeft verschaft over wie van hen hij als zijn opdrachtgever beschouwde en wie van hen bij de voorgenomen transactie de verkopende partij zou zijn. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 reeds werd overwogen valt dat [geïntimeerde] niet aan te rekenen.
[appellanten] hebben overigens ook niet aangegeven welk nadeel zij daarvan hebben ondervonden.
4.12
[appellanten] verwijten [geïntimeerde] voorts dat hij zijn boekje te buiten is gegaan door de conceptovereenkomst op 24 augustus 2010 niet alleen aan [appellanten], maar ook aan beoogd koper [potentiële koper] te doen toekomen. De vraag of deze gedraging een (toerekenbare) tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] oplevert, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Dat [appellanten] zelf om toezending aan hemzelf èn [potentiële koper] had verzocht of daar bij voorbaat toestemming voor had gegeven, is gesteld noch gebleken: uit zijn verzoek aan [geïntimeerde] om "de zaak op papier te zetten" kan dit niet worden afgeleid.
Hoewel met de gelijktijdige toezending aan beide onderhandelaars niet, zoals [appellanten] wel menen, is bewezen dat [geïntimeerde] de facto niet hun belangen maar die van [potentiële koper] behartigde (daartoe hebben zij naar 's hofs oordeel onvoldoende gesteld), zou een redelijk handelend verkoopbemiddelaar in de omstandigheden van het geval een dergelijk concept niet aan beide onderhandelaars hebben toegestuurd, zonder eerst bij zijn eigen opdrachtgevers te verifiëren of dat stuk hun bedoelingen juist weergaf. Het ging hier immers om de eerste schriftelijke weerslag van een overeenstemming die buiten zijn aanwezigheid (en op initiatief van [potentiële koper]) was bereikt, nadat eerdere onderhandelingen, waar [geïntimeerde] wel bij aanwezig was, definitief leken te zijn stukgelopen. De telefonische mededeling van [appellanten] hield klaarblijkelijk ook niet meer in dan dat hij en [potentiële koper] het alsnog over een lagere prijs eens waren geworden. De door [geïntimeerde] opgestelde conceptovereenkomst bevat 14 artikelen, waarin allerlei kwesties worden geregeld. Door de conceptovereenkomst vooreerst alleen aan [appellanten] toe te sturen had [geïntimeerde] kunnen (en naar 's hofs oordeel: moeten) verifiëren of die lagere opbrengst mogelijk ook tot bijstelling van andere onderdelen van het contract zou nopen. Voorts had hij kunnen verifiëren of alle zaken voor wat [appellanten] betreft in de conceptovereenkomst waren verwerkt. Dit klemt temeer, nu er kennelijk nog onderzoek moest plaatsvinden naar de fiscale consequenties van de transactie en naar de vraag welke vennootschap als verkopende partij zou optreden.
[geïntimeerde] heeft met zijn handelwijze, zoals [appellanten] ook stellen, een fait accompli gecreëerd dat de onderhandelingsruimte voor [appellanten] in negatieve zin heeft beïnvloed. Gelet daarop is de kans op schade ten gevolge van deze tekortkoming aan de zijde van [appellanten] aannemelijk, zodat aan de voorwaarde voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldaan. Nu zij hun vordering uitdrukkelijk tot [appellant 1] hebben beperkt, is deze slechts in zoverre toewijsbaar.
4.13
Een en ander brengt mee dat de tegen het in reconventie gegeven oordeel opgeworpen grieven slagen. Van stellingen of weren van [geïntimeerde], die in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep nog bespreking behoeven maar met het voorgaande niet reeds zijn besproken, is geen sprake.

5.De slotsom

5.1
De slotsom is dat de grieven ten dele slagen en dat het vonnis van 15 augustus 2013 niet in stand kan blijven.
Het hof zal het vonnis in conventie vernietigen voor zover [appellanten] daarbij werden veroordeeld om wettelijke rente aan [geïntimeerde] te voldoen, en, in zoverre opnieuw recht doende, hen tot vergoeding van de wettelijke handelsrente veroordelen zoals hierna in het dictum vermeld.
Het hof zal bovendien het vonnis in reconventie vernietigen en de vordering tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat jegens [appellant 1] toewijzen en
[geïntimeerde], als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie veroordelen zoals hierna in het dictum is vermeld.
5.2
Nu partijen in hoger beroep over en weer in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof de kosten van de appelprocedure compenseren in die zin, dat elke partij haar eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van 15 augustus 2013, voor zover in reconventie gewezen
en voorts
voor zover [appellanten] daarbij in conventie werden veroordeeld om:
tegen kwijting aan [geïntimeerde] te betalen € 3.570,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten] om tegen kwijting aan [geïntimeerde] te betalen € 3.570,- vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 27 oktober 2010 tot de dag der betaling;
bekrachtigt het vonnis voor zover in conventie gewezen voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant 1] van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in reconventie eerste aanleg, aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op nihil voor salaris van de gemachtigde;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. D. de Witte, mr. A.M. Koene en mr. D.J. Buijs en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 maart 2015.