ECLI:NL:GHARL:2015:1547

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.158.427 /01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omgangsregeling wegens ernstig trauma van kinderen door gewelddadig gedrag vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen. De vader, die in detentie zit, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de kinderen ernstig getraumatiseerd waren door het gewelddadige gedrag van de vader, die eerder was veroordeeld voor poging tot moord op de moeder van de kinderen. De vader verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een onderzoek te gelasten door de Raad voor de Kinderbescherming om te bepalen of omgang in het belang van de kinderen zou zijn.

Het hof heeft de zaak behandeld en de minderjarige kinderen de gelegenheid gegeven om hun mening te geven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de zorgen van de rechtbank over de impact van het gedrag van de vader op de kinderen onderschreven. Het hof concludeerde dat omgang met de vader op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De vader had niet aangetoond dat hij zijn gedrag had veranderd of dat hij professionele hulp had gezocht voor zijn agressieproblemen. Het hof benadrukte dat het initiatief voor contact met de vader vanuit de kinderen moet komen en dat dit professioneel begeleid moet worden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De vader werd aangeraden om zich te richten op zijn eigen problematiek en de kinderen de tijd en ruimte te geven om een vertrouwensband op te bouwen, indien zij dat in de toekomst wensen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.427/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/356740/ FL RK 13-2684)
beschikking van de familiekamer van 26 februari 2015
inzake
[verzoeker],
woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat
(feitelijk verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [A]),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.W.T. Klappe, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.G. Nagel, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, is het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen [de minderjarige1], geboren in de gemeente [C] [in] 2000 en [de minderjarige2], geboren in de gemeente [D] [in] 2005, afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 oktober 2014, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen de man en de voornoemde minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en alvorens daartoe te beslissen, een onderzoek te gelasten door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) ter beantwoording van de vraag of het in het belang van de kinderen is dat zij omgang hebben met de man en zo ja, welke omgangsregeling dan in het belang van de kinderen is.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 december 2014, heeft de vrouw het verzoek van de man in hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3
Ter griffie van het hof is voorts op 10 december 2014 binnengekomen een brief van mr. Klappe van 9 december 2014 met als bijlage het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank in eerste aanleg op 16 juni 2014.
2.4
De minderjarige [de minderjarige1] is door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening over de zaak te geven. Zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van partijen gehoord door een raadsheer-commissaris. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft het hof kort en zakelijk weergegeven wat de minderjarige heeft verklaard.
2.5
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 2 februari 2015, waarbij de advocaat van de vader is verschenen alsmede de moeder en haar advocaat.

3.Feiten en achtergronden

3.1
De voornoemde minderjarigen [de minderjarige1], thans veertien jaar oud, en [de minderjarige2], thans (bijna) tien jaar oud, zijn geboren uit de relatie die partijen met elkaar hebben gehad.
3.2
De kinderen zijn door de man erkend. De vrouw is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.3
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 juni 2011 is de man onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar wegens poging tot moord op de vrouw, poging tot doodslag op de vader van de vrouw en bedreiging met de dood ten aanzien van de vrouw. Uit de bewezenverklaring blijkt onder meer dat de man op 17 juni 2010 de vrouw heeft opgewacht en haar vervolgens 29 keer met een schroevendraaier in (onder meer) haar hoofd en rug heeft gestoken.
3.4
De man heeft op 14 november 2013 een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend bij de rechtbank.
3.5
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend in eerste aanleg.
3.6
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank beslist als hiervóór weergegeven onder het kopje “Het geding in eerste aanleg”. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de man.
4.
De motivering van de beslissing
De ontvankelijkheid
4.1
De beschikking van de rechtbank is op (vrijdag) 18 juli 2014 uitgesproken. De in artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde appeltermijn van drie maanden eindigt daarom op 18 oktober 2014. Het beroepschrift is ingekomen ter griffie van het hof, locatie Arnhem, op 20 oktober 2014.
4.2
Ingevolge artikel 1 van de Algemene termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Derhalve wordt de appeltermijn van de op 18 juli 2014 gegeven beschikking - nu 18 oktober 2014 een zaterdag is - verlengd tot en met maandag 20 oktober 2014. Nu het beroepschrift op 20 oktober 2014 is binnengekomen, is dit derhalve tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek
4.3
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge lid 2 van genoemd wetsartikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge lid 3 van genoemd wetsartikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.4
De rechtbank heeft blijkens de bestreden beschikking geen aanleiding gezien voor het door de man bepleite raadsonderzoek naar de door hem gewenste omgangsregeling met de kinderen. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een bijzondere curator te benoemen. Meer in het bijzonder heeft de rechtbank het volgende overwogen in de bestreden beschikking:
“ Vast staat, als door de vrouw onweersproken gesteld, dat de minderjarigen meerdere malen getuigen zijn geweest van door de man richting de vrouw gepleegd geweld en door de man gedane bedreigingen met de dood in de richting van de vrouw en in hun richting. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij verder kunnen met het verwerken van het verleden. Hiervoor is het van belang dat er de komende tijd rust en stabiliteit is in hun leven. De rechtbank acht, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk geworden dat contact met de man op dit moment te veel onrust en angst bij de minderjarigen zal veroorzaken. Daarbij heeft de rechtbank ook het belang van de vrouw, gelet op haar traumatische ervaringen ten gevolge van het door de man in haar richting gepleegde geweld, zwaar laten meewegen.”
4.5
De man kan zich blijkens het beroepschrift en de toelichting daarop van zijn advocaat ter zitting, niet vinden in die beoordeling van de rechtbank. Kort samengevat stelt de man dat hij tijdens zijn detentie is veranderd en tot het inzicht is gekomen dat zijn gedrag verkeerd is geweest. De man wil de kinderen graag laten weten dat hij spijt heeft, zodat eventuele angsten bij de kinderen kunnen worden weggenomen. De man vindt daarom herstel van de contacten in het belang van de kinderen. Daarbij wijst de man erop dat de raad van mening is dat een raadsonderzoek dient plaats te vinden wanneer de kinderen te kennen geven dat zij weer contact met hun vader willen. In dit verband stelt de man dat hij van derden heeft vernomen dat de kinderen weer contact met hem willen. De man verzoekt het hof daarom een raadsonderzoek te gelasten.
4.6
Het hof is van oordeel dat omgang tussen de man en de kinderen ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de laatstgenoemden en schaart zich, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, geheel achter de overwegingen van de rechtbank als hiervóór weergegeven. Het hof maakt die overwegingen tot de zijne en verwijst daar kortheidshalve naar. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
4.7
De man heeft zijn stelling dat hij is veranderd en tot het inzicht is gekomen dat zijn gedrag verkeerd is geweest, op geen enkele wijze nader onderbouwd met bijvoorbeeld stukken waaruit blijkt dat hij heeft gewerkt aan zijn agressieproblematiek. Ter zitting is namens de man in dit verband bevestigd dat de advocaat van de man "niks op papier heeft". Naar het oordeel van het hof kan een onderbouwing van de desbetreffende stelling van de man in de gegeven omstandigheden in redelijkheid wel van hem worden verlangd. Het gedrag dat de man in het verleden heeft laten zien roept in dit verband ernstige twijfels en zorgen op omtrent zijn geestelijke gezondheid en in het bijzonder omtrent zijn agressie-regulerend vermogen. Niet is gebleken dat de man daarvoor professionele hulp heeft ingeroepen. Dit klemt temeer nu het hof aan het dossier het beeld ontleent dat de strafbare feiten waarvoor de man is veroordeeld geen incidenten betreffen, maar dat deze gedragingen van de man symbool staan voor en passen in een door de man binnen het gezin gecreëerd regime van fysiek geweld, angst en terreur. Ook tijdens de strafzaak, die heeft geleid tot de veroordeling van de man voor poging tot moord op de vrouw, heeft de man niet willen meewerken aan gedragskundig onderzoek. Het ontbreken van een onderbouwing dient naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden, gelet op de zwaarwegende belangen van de kinderen, voor rekening en risico van de man te blijven.
4.8
Verder is het hof gebleken dat de kinderen ernstig zijn getraumatiseerd door het uiterst gewelddadige gedrag dat de man in het verleden herhaaldelijk, zo niet structureel, heeft vertoond. Het initiatief tot een eventueel herstel van het contact tussen de man en de kinderen zal dan ook vanuit de kinderen moeten komen en, naar 's hofs overtuiging, professioneel dienen te worden begeleid. De vrouw heeft in dat verband ter zitting naar voren gebracht dat de kinderen traumabehandeling hebben gehad en dat in het kader van deze behandeling begeleiding vanuit dezelfde behandelende instantie beschikbaar zal zijn indien de kinderen in de toekomst herstel van het contact met de man wensen. In de visie van het hof zal de man zich neer moeten leggen bij het feit dat het initiatief niet van zijn kant dient te komen en zal hij zich eerst vooral moeten richten op het werken aan zijn eigen problematiek. Het hof heeft geen steun kunnen vinden voor de - overigens niet nader onderbouwde of geconcretiseerde - stelling van de man dat de kinderen reeds nu toe zijn aan herstel van de contacten met de man. Wel is gebleken, althans niet betwist, dat de man het straat- en contactverbod dat hem was opgelegd heeft overtreden gedurende zijn detentie en toch telefonisch contact heeft gezocht met de kinderen. Het hoeft geen betoog dat dergelijk gedrag aan de geloofwaardigheid van de stelling van de man dat hij is veranderd ernstig afbreuk doet. Indachtig het feit dat de kinderen tijd en ruimte nodig lijken te hebben om een begin van vertrouwen in de man te ontwikkelen, hecht het hof eraan de man met klem aan te raden ook na zijn (gedeeltelijke) invrijheidsstelling ingaande 15 juni 2015 de nodige terughoudendheid te betrachten en het initiatief tot het leggen van contact volledig aan de kinderen over te laten.
4.9
De man heeft in eerste aanleg verzocht een bijzondere curator te benoemen. Voor zover hij dat verzoek handhaaft zal het hof de afwijzing van dit verzoek door de rechtbank bekrachtigen nu het hof hiervoor geen in het belang van de kinderen gelegen aanleiding ziet.

5.De slotsom

5.1
Aangezien ook overigens niets is gesteld of gebleken dat het hof tot een andere beslissing kan leiden, betekent het voorgaande dat het hoger beroep van de man faalt. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 juli 2014 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. J.G. Idsardi en mr. B.J. Voerman en is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015 in bijzijn van de griffier.