ECLI:NL:GHARL:2015:1528

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.152.885-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtelijke boedelverdeling met incidentele vordering tot niet-ontvankelijk verklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee ex-echtgenoten, [appellante] en [geïntimeerde]. De rechtbank Overijssel had op 9 april 2014 een vonnis gewezen waarin de activa en passiva van de ontbonden huwelijksgemeenschap aan [geïntimeerde] werden toegewezen. [appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar [geïntimeerde] heeft een incidentele vordering ingediend tot niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep, stellende dat het hoger beroep niet tijdig was ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 3 maart 2015 geoordeeld dat het hoger beroep tijdig was ingeschreven, conform artikel 3:301 BW. De inschrijving vond plaats op 25 juni 2014, binnen de voorgeschreven termijn van acht dagen na de appeldagvaarding. Het hof heeft de incidentele vordering van [geïntimeerde] afgewezen en de hoofdzaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde]. De beslissing over de kosten van het incident is gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.885/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/144405 / HA ZA 13-609)
arrest van de eerste kamer van 3 maart 2015 in het incident tot niet-ontvankelijk verklaring in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.A. Hendriks, kantoorhoudend te Almelo,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde, tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.E. Grosscurt, kantoorhoudend te Zwolle.
De rolbeslissing van het hof, locatie Arnhem, van 22 juli 2014 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft een memorie van grieven (met producties) genomen. De conclusie van de memorie van grieven strekt tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank) van 9 april 2014 en tot het alsnog integraal toewijzen van de vorderingen van [appellante], kosten rechtens.
1.2
[geïntimeerde] heeft een incident opgeworpen, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van [appellante].
1.3
[appellante] heeft een antwoordakte (met producties) in het incident genomen.
1.4
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben daartoe de stukken overgelegd.

2.De beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
2.2
[appellante] en [geïntimeerde] zijn ex-echtgenoten. Het geschil betreft de verdeling van de per 27 september 2012 ontbonden huwelijksgemeenschap.
2.3
In het eindvonnis van 9 april 2014 heeft de rechtbank als volgt beslist:
4.1
deelt alle activa en passiva van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap toe aan [geïntimeerde] voor zover 4.4 hierop geen uitzondering vormt,
4.2
bepaalt dat deze uitspraak tevens is aan te merken als en in de plaats treedt van de medewerkingsverplichting van [appellante] ter uitvoering van de nog op te maken akte tot notariële levering van de woning, Thorbeckestraat 54 te [woonplaats 2], aan [geïntimeerde],
4.3
gelast [appellante] tot afgifte aan [geïntimeerde] binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis van alle goederen en zaken behorende tot bovengenoemde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, voor zover deze niet door haar zijn aangebracht bij het aangaan van het huwelijk van partijen waaronder alle door [appellante] meegenomen inboedelgoederen van [geïntimeerde], zijn bankpassen, agenda’s met aantekeningen, zijn rijbewijs, kentekenbewijs, paspoort en auto- en huissleutels,
4.4
gelast [geïntimeerde] tot afgifte van alle inboedelgoederen aan [appellante] binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis, indien en voor zover [appellante] deze inboedelgoederen door [appellante] bij het huwelijk van partijen heeft aangebracht,
4.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.7
wijst af het meer of anders gevorderde.
2.4
Aan zijn incidentele vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat het hoger beroep niet is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in art. 433 Rv, zodat het gehele appel wegens het bepaalde in art. 3:301 lid 2 BW niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.5
Bij haar antwoordakte in het incident heeft [appellante] een akte van hoger beroep overgelegd, waaruit blijkt dat het hoger beroep op 25 juni 2014 door de rechtbank is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Aangezien deze inschrijving binnen acht dagen na het uitbrengen van de appeldagvaarding op 20 juni 2014 heeft plaatsgevonden, zoals art. 3:301 lid 2 BW voorschrijft, dient niet-ontvankelijk verklaring van het appel op die grondslag achterwege te blijven.
2.6
De conclusie luidt dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. De (hoofd)zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
2.7
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 14 april 2015voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. D.H. de Witte en mr. A.M. Koene, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 maart 2015.