ECLI:NL:GHARL:2015:1369

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
14/00445
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en negatief loon met betrekking tot te kwader trouw verkregen inkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 10 april 2014 een bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) had afgewezen. De Inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd, waarbij een bedrag van € 112.846 aan negatief loon niet werd geaccepteerd. Dit bedrag betrof een terugbetaling van ten onrechte ontvangen loon. Belanghebbende stelde dat hij de inkomsten niet te kwader trouw had verkregen, terwijl de Inspecteur dit wel betoogde. Het Hof oordeelde dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat hij niet wist dat hij geen recht had op de ontvangen bedragen en dat hij deze onder druk had terugbetaald. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van € 170.387. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.204.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00445
uitspraakdatum: 24 februari 2015
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 10 april 2014, nummer AWB 13/3230, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand gelaten.
1.4.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 6 mei 2014 ter griffie ingekomen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door mr. [A] en [B]. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was werkzaam bij [D] B.V. (hierna: [D]). In opdracht van [D] heeft [E] een onderzoek uitgevoerd. In het rapport van het onderzoek staat dat belanghebbende over de periode van 2004 tot en met 2010 voor een bedrag van ruim € 1,2 miljoen te veel aan bonussen en salaris heeft ontvangen. Hierop is in 2011 de arbeidsrelatie tussen belanghebbende en [D] beëindigd.
2.2.
Als onderdeel van deze beëindiging hebben belanghebbende en [D] B.V. een vaststellingsovereenkomst (Compromise Agreement) gesloten. In deze overeenkomst is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
“(…) Whereas:
  • Mr. [X] has been employed by the (legal predecessor of the) Company since 1 April 1978, most recently holding the position of managing director by title of the Company.
  • Mid 2010 the Company learned that Mr. [X] had unilaterally and without knowledge and/or consent of the Company paid himself bonuses over 2008 and 2009 on the basis of the [D] Executive Compensation Program; to which bonus amounts he was not entitled:
  • After Parties had discussed the aforementioned issue, the Company found further irregularities in regards to Mr. [X]’ remuneration which caused the Company to engage [E] N.V. (hereinafter: [E]) to perform a forensic investigation into Mr. [X]’ remuneration, which investigation was finalized in its report of 5 October 2010;
  • [E] amongst others also found that Mr. [X] had unilaterally paid himself salary increases since 2001, without knowledge and/or consent of the Company; (…)
Declare to have agreed as follows:
The employment contract between the Parties will be dissolved with effect from 14 April 2011 (…) on the basis of a pro-forma court decision (…) on the basis of a difference of opinion on the management of the Company.
(…)
Within one month after Parties have signed this Compromise Agreement,
Mr. [X] will repay the Company an amount of EUR 112,846 as bonus/salary, he has wrongfully received. (…)
10. The foregoing qualifies as a settlement agreement within the meaning of Section 7:900 Dutch Civil Code. (…)”
2.3.
In 2011 heeft belanghebbende het bedrag van € 112.846 betaald.
2.4.
Belanghebbende heeft over 2010 aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.387. Onderdeel van dit inkomen is een negatief loon van € 112.846 betreffende de terugbetaling van ten onrechte ontvangen loon.
2.5.
De Inspecteur is bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2010 afgeweken van de aangifte en heeft het negatief loon van € 112.846 niet geaccepteerd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of reeds in het onderhavige jaar (2010) een bedrag van € 112.846 als negatief loon in aanmerking kan worden genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende de daarmee corresponderende inkomsten al dan niet te kwader trouw heeft verkregen.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.387. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende in 2011 een bedrag van € 112.846 aan zijn voormalige werkgever heeft betaald en dat dat bedrag negatief loon vormt, omdat het een terugbetaling vormt van in 2010 ten onrechte genoten loon. Voorts is niet in geschil dat dit bedrag volgens artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in het jaar 2011 in aanmerking wordt genomen.
4.2.
Belanghebbende stelt dat de ten onrechte genoten looninkomsten niet te kwader trouw zijn genoten en dat op grond van de goedkeuring in het Besluit van 5 augustus 2009, nr. CPP2009/1096M, Stcrt. 12.183, de in 2010 ten onrechte ontvangen looninkomsten geacht worden niet te zijn genoten. De Inspecteur stelt dat belanghebbende de looninkomsten te kwader trouw heeft verkregen en dat uitsluitend daarom deze goedkeuring niet van toepassing is.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof zijn in dit verband looninkomsten te kwader trouw verkregen als degene die de inkomsten verkrijgt op het moment waarop hij de inkomsten geniet, weet dat hij daarop geen recht heeft of hij op dat moment willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij inkomsten verkrijgt waarop hij geen recht heeft.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat op belanghebbende de last rust omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken waaruit volgt dat hij de inkomsten niet te kwader trouw heeft verkregen.
4.5.
De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende zich willens en wetens bonussen en salaris heeft laten uitbetalen waarvan hij wist, dan wel behoorde te weten, dat hij daar geen of in mindere mate recht op had. Daaruit heeft de Rechtbank de conclusie getrokken dat belanghebbende de looninkomsten te kwader trouw heeft genoten.
4.6.
De omstandigheid dat belanghebbende behoorde te weten dat hij geen recht had op de inkomsten, brengt niet mee dat hij dat wist.
4.7.
Als hij dat niet wist, is geen sprake van kwade trouw. De Rechtbank heeft daarom de conclusie dat sprake is van kwade trouw onvoldoende gemotiveerd.
4.8.
De Inspecteur baseert zijn opvatting dat sprake is van kwade trouw op de vaststellingsovereenkomst. Hij stelt dat uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat belanghebbende zichzelf ten onrechte salarisverhogingen en bonussen heeft toegekend waarop hij volgens de interne regelgeving geen recht had en dat deze toekenning bewust heeft plaatsgehad.
4.9.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof uitgebreid uiteengezet op welke wijze de vaststelling en betaling van zijn salaris en van zijn bonussen zijn verlopen. Kort samengevat komt dat erop neer dat belanghebbende steeds zijn salaris en bonussen heeft vastgesteld op de bedragen waarop hij conform de hem bekende bedrijfsregels en toezeggingen meende recht te hebben. Deze bedragen werden vastgelegd in de jaarlijkse budgetten die steeds werden goedgekeurd door de Amerikaanse moedervennootschap. Ook heeft belanghebbende de omstandigheden uiteengezet waaronder het dienstverband tussen hem en de werkgever is beëindigd. Kort samengevat komt het erop neer dat de moedervennootschap het dienstverband wilde beëindigen. Toen belanghebbende een voorstel voor een minnelijke regeling niet aanvaardde, heeft de moedervennootschap alles in het werk gesteld om de relatie te beëindigen. Daarbij is een onderzoeksbureau ingehuurd om bewijzen tegen belanghebbende te verzamelen en zijn juridische procedures gevoerd. Belanghebbende heeft zich aanvankelijk verzet, maar heeft om persoonlijke redenen de strijd uiteindelijk gestaakt en de vaststellingsovereenkomst aanvaard.
4.10.
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende toen hij de naderhand terugbetaalde inkomsten ontving, niet wist dat hij daarop geen recht had. Weliswaar biedt de vaststellingsovereenkomst aanknopingspunten voor de opvatting dat belanghebbende de inkomsten te kwader trouw heeft verkregen, maar de vaststellingsovereenkomst vermeldt dat niet uitdrukkelijk. Met de uitgebreide geloofwaardige toelichting, die de Inspecteur niet heeft weersproken, heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij toen hij het loon ontving ervan uitging dat hij daarop recht had en dat hij daar ook redelijkerwijs van mocht uitgaan. Ook acht het Hof aannemelijk dat hij de vaststellingsovereenkomst onder druk en met tegenzin heeft aanvaard. Belanghebbende was dus niet te kwader trouw ten aanzien van de verkrijging van de naderhand terugbetaalde inkomsten. Daaruit volgt dat hij geacht wordt de inkomsten niet te hebben genoten. Het gelijk is aan belanghebbende.
4.11.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. De aanslag moet worden verminderd.
4.12.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de in geding zijnde aanslag betreft.

5.Kosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 1 punt (bezwaarschrift) × 1 (gewicht van de zaak) × € 244, ofwel op € 244 voor de bezwaarfase en op 4 punten (beroepschrift, zitting Rechtbank hogerberoepschrift en zitting Hof) × 1 (gewicht van de zaak) × € 490, ofwel op € 1.960 voor de beroepsfase en de hogerberoepsfase. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt. De proceskostenvergoeding komt daarmee op € 2.204.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en met betrekking tot de daarmee verband houdende heffingsrente;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.387;
  • vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 2.204; en
  • gelast de Inspecteur het griffierecht ad (€ 44 + € 122 =) € 166 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.A.V. Boxem en M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 24 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 25 februari 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.