In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 27 februari 2014 het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor het jaar 2011, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.568 was vastgesteld. De Inspecteur had de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd, maar de boetebeschikking vernietigd. Belanghebbende stelde dat de uitkering van de verzekeringsmaatschappij onbelast moest blijven, omdat deze verband hield met arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekering niet voorzag in een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, maar als een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule moest worden aangemerkt. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de uitkering van € 30.501, die aan belanghebbende was gedaan, terecht was belast. Het Hof concludeerde dat de door belanghebbende ontvangen uitkering geen onbelaste vergoeding voor verlies van arbeidsvermogen vormde, en dat de premies die belanghebbende had betaald niet in mindering konden worden gebracht op zijn inkomen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.