Voorbedachte raad
De verdachte heeft bekend dat hij in de nacht van 9 op 10 februari 2013 [slachtoffer] opzettelijk heeft doodgestoken.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord. De advocaat-generaal acht het bewijs van voorbedachte raad – net als de rechtbank - wel aanwezig.
Het hof realiseert zich dat voor nabestaanden van het slachtoffer van een steekpartij als in deze zaak, maar ook voor anderen die juridisch niet ingewijd zijn, het nu volgende een technische kwestie kan lijken. Voor de nabestaanden geldt namelijk dat hun naaste ‘vermoord’ is.
Naar dagelijks spraakgebruik is dat zo.
Maar de beslissing of verdachtes handelen in juridische zin als ‘moord’ of als ‘doodslag’ is te kwalificeren, vergt van het hof een zorgvuldige afweging van bewijsmateriaal en toetsing aan kaders zoals die in de wet en rechtspraak van de Hoge Raad zijn vastgelegd. Voor het bewijs van ‘voorbedachte raad’ gelden strenge bewijs- en motiveringseisen. Handelen met voorbedachte raad, een bestanddeel van ‘moord’, is een wettelijke strafverzwaringsgrond. De maximumstraf voor doodslag is vijftien jaren gevangenisstraf, die voor moord dertig jaren of zelfs levenslang.
Het hof heeft bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorbedachte raad in het bijzonder te letten op het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, waarin de Hoge Raad overwoog: “
voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.”
In deze zaak is het hof voor de vaststelling van wat er is gebeurd voorafgaand aan, tijdens en na het doden van [slachtoffer], vooral aangewezen op de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
Bewijs voor een plan bij verdachte om [slachtoffer] te doden, kan het hof niet afleiden uit de verklaringen van getuigen die op de avond voor [slachtoffer] dood op bezoek zijn geweest. Dat bewijs volgt evenmin uit het internet-, chat- of sms-verkeer van die avond en nacht waaraan [slachtoffer] of verdachte hebben deelgenomen. Uit het chatverkeer tussen [slachtoffer] en [betrokkene] waarop de advocaat-generaal in haar requisitoir wijst, valt af te leiden dat verdachte en [slachtoffer] ruzie hadden gehad en zelfs hadden gevochten. Dat heeft verdachte zelf ook verklaard.Maar daaruit valt niet – ook niet als die chats met ander bewijsmateriaal wordt gecombineerd – af te leiden dat verdachte toen al van plan was om [slachtoffer] te doden.
Uit verdachtes verklaringen volgt dat er iets bij hem knapte toen hij, gezeten achter de computer in de woonkamer, door ‘dingen’ op Facebook tot de conclusie kwam dat [slachtoffer] vreemd ging.Het hof laat in het midden of die conclusie juist was, maar acht dát wel het moment waarop bij verdachte het besluit ontstond om [slachtoffer] te doden. Ter uitvoering van dat besluit is hij meteen naar de keuken gelopen om daar een mes te pakken waarmee hij direct is doorgelopen naar de slaapkamer waar [slachtoffer] op bed lag te slapen. Daar is hij vrijwel onmiddellijk begonnen met het toebrengen van de fatale messteken.
Uit deze gang van zaken leidt het hof af dat sprake is geweest van een korte tijdsspanne tussen besluit en uitvoering. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat hij ‘door het dolle heen’ was, hetgeen bevestiging lijkt te vinden in het feit dat hij [slachtoffer] vele malen en – naar uit het sectieverslag volgt - lukraak heeft gestoken.
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank ziet het hof in deze omstandigheden te weinig bewijs voor ‘beraad’ zoals de wet dat eist voor voorbedachte raad. Veeleer lijkt verdachte te hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en lijkt er sprake te zijn geweest van een plotselinge hevige drift.