In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap DD&E Enschede B.V. tegen de naamloze vennootschap Inbev N.V. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandelt de zaak die voortvloeit uit eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel. De kern van het geschil betreft de vraag wie de contractspartij is in een overeenkomst die op 11 februari 2010 is getekend tussen Inbev en DD&E, waarbij Inbev zorg droeg voor de exclusieve levering van bieren aan een horecagelegenheid geëxploiteerd door DD&E. Het hof stelt vast dat de overeenkomst is gesloten door [aandeelhouder], die tevens de enige aandeelhouder en bestuurder van DD&E is. Het hof oordeelt dat DD&E als contractspartij moet worden beschouwd, ondanks het verweer dat de overeenkomst niet met haar maar met [aandeelhouder] is aangegaan. Het hof wijst erop dat DD&E de exploitatie van de horecagelegenheid heeft voortgezet en dat de bestellingen voor de leveringen zijn geplaatst door [persoon 1] en [persoon 2], die door DD&E zijn aangesteld. Het hof concludeert dat Inbev gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de bevoegdheid van deze personen om namens DD&E bestellingen te plaatsen. De vordering van Inbev wordt toegewezen, en DD&E wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen en de proceskosten. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en legt de kosten van het hoger beroep bij DD&E.