ECLI:NL:GHARL:2015:1163

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
KS 21-004453-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke woninginbraak met geweld en inbraak bij sportcomplex

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een 24-jarige man die werd beschuldigd van een dodelijke woninginbraak en een inbraak bij een sportcomplex. De verdachte werd op 31 januari 2014 beschuldigd van het plegen van een woninginbraak in Zwolle, waarbij hij de 72-jarige bewoonster hard omver duwde. De vrouw overleed een dag later aan de gevolgen van de val. Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een inbraak in een sportcomplex. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van een bedelarmbandje uit de woning van het slachtoffer, waarbij hij zich toegang had verschaft door middel van braak en geweld had gebruikt. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de inbraak had gepleegd en dat zijn handelen had geleid tot de dood van de bewoonster. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan de inbraak bij de Voetbalvereniging. Het hof legde een gevangenisstraf van acht jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden. De verdachte werd vrijgesproken van een andere tenlastelegging wegens gebrek aan bewijs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004453-14
Uitspraak d.d.: 19 februari 2015
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 15 juli 2014 met parketnummer 08-952042-14 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans verblijvende in Huis van Bewaring [gemeente] te [gemeente].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 januari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep ten aanzien van de feiten 2, 4, 5 en 7 en tot bevestiging van het vonnis van de eerste rechter ten aanzien van de feiten 1, 3 en 6 met uitzonder van de strafmaat. De advocaat-generaal vordert dat het hof aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.E. van Zon, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Overijssel vrijgesproken van hetgeen hem onder de feiten 2, 4, 5 en 7 is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte beperkt ingesteld en is derhalve niet gericht tegen de vrijspraken van voornoemde feiten.
De officier van justitie heeft het hoger beroep niet bij akte beperkt. Uit de op 11 augustus 2014 ingediende appelschriftuur blijkt evenwel dat de grieven zich uitsluitend richten tegen de door de rechtbank opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof bevestigd dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraken van de feiten 2, 4, 5 en 7.
Nu er van de zijde van het openbaar ministerie geen grieven als bedoeld in artikel 410, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn ingediend tegen de vrijspraken van de feiten 2, 4, 5 en 7 en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van deze feiten noodzakelijk maken, zal het hof de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid Sv, niet ontvankelijk verklaren in dat deel van het hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 januari 2014 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres] een bedelarmbandje, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een andere of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, verbreking en/of inklimming en welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, die [slachtoffer] hard heeft geduwd waardoor die [slachtoffer] (hard) met haar hoofd op de grond is gevallen/terechtgekomen, terwijl bovengenoemd feit op of omstreeks 1 februari 2014 de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 31 januari 2014 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer goederen en/of geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een andere of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, verbreking en/of inklimming en welke voorgenomen diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, die [slachtoffer] hard heeft geduwd waardoor die [slachtoffer] (hard) met haar hoofd op de grond is gevallen/terechtgekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid en zulks terwijl bovengenoemd feit op of omstreeks 1 februari 2014 de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 2 december 2013 te [plaats], gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (aan de [adres]) heeft weggenomen geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Voetbalvereniging [plaats], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
6.
hij op of omstreeks 17 februari 2014 te gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7840 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

1.Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Aan verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij zich op/omstreeks 31 januari 2014 schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak aan de [adres], gevolgd van geweld tegen de bewoonster, mevrouw [slachtoffer], welk geweld uiteindelijk de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.
1.1.Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen, op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
1.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken dient te worden van zowel het onder 1 primair als subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd:
  • dat de signalementen, met name de lengte, die de getuigen [getuige1], [getuige2] en [getuige3] hebben gegeven over de inbreker respectievelijk 'rennende jongen in de omgeving van de [adres]' niet overeenkomen met het uiterlijk van verdachte;
  • dat de verklaringen die de getuige [getuige4] ten overstaan van de politie en ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd als onbetrouwbaar aangemerkt dienen te worden en mitsdien niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden;
  • dat uit de afgelegde verklaringen van [getuige5] over het bedelarmbandje dat bij de inbraak buit gemaakt is, niet afgeleid kan worden dat het om hetzelfde armbandje zou gaan als de bedelarmband die volgens CIE-informatie en de verklaring van getuige [getuige4] aan laatstgenoemde zou zijn aangeboden;
  • dat uit het forensisch indirecte bewijs, te weten de aangetroffen fiets, het breekijzer met daarop een aangetroffen DNA-profiel van verdachte alsmede uit de netwerkmonitoring/mastgegevens, eveneens geen bewijs van daderschap is af te leiden.
1.3.
Oordeel hof
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 31 januari 2014, omstreeks 18.40 uur, komt [slachtoffer] samen met haar dochter en schoonzoon [getuige1] aan bij haar woning aan de [adres] in [plaats]. Op het moment dat [slachtoffer] de voordeur opendoet, komt vanuit de woning een persoon naar buiten gerend die haar met twee handen een harde duw geeft, waardoor zij achterwaarts ten val komt en met haar achterhoofd op de grond terechtkomt. Een dag later overlijdt [slachtoffer] in het ziekenhuis ten gevolge van verwondingen die zij bij haar val heeft opgelopen.
Aan de woning wordt braakschade geconstateerd. Uit de eerste verklaring van de dochter van [slachtoffer], [getuige6], van 3 februari 2014 blijkt dat [slachtoffer] in haar woning sieraden bewaarde en dat zij waarnam dat het kastje waarin deze lagen was geopend en dat er twee juwelendoosjes waren geopend. Zij nam ook waar dat in de woning op de bovenverdieping licht brandde en dat er op de trap ongebruikelijk gruis lag. Een kleindochter van [slachtoffer], [getuige5], merkte enige tijd na de inbraak op dat de door haar concreet beschreven gouden bedelarmband van haar oma ontbrak. Hiervan is op 6 maart 2014 door [getuige1], schoonzoon van [slachtoffer], aangifte gedaan. Ter gelegenheid van deze aangifte zijn foto's overgelegd van een gelegenheid waarop het slachtoffer [slachtoffer] de betreffende bedelarmband droeg. [getuige6] heeft op 11 maart 2014 over de vermissing van voornoemde bedelarmband een aanvullende verklaring afgelegd.
Het hof acht op grond van het bovenstaande de diefstal van het in de tenlastelegging genoemde bedelarmbandje bewezen. Gelet op het feit dat er op 31 januari 2014 een inbreker in de woning is geweest en het kastje waarin de sieraden lagen en ook juwelendoosjes waren geopend, acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat op 31 januari 2014 een bedelarmband uit de woning aan de [adres] in [plaats] is weggenomen. Dat van deze vermissing pas enige tijd later aangifte is gedaan is niet verwonderlijk, nu immers de rechthebbende zelf niet meer in leven was en mitsdien niet zelf meteen na de inbraak kon controleren of er goederen in haar woning ontbraken. Onder de gegeven omstandigheden heeft het begrijpelijkerwijs langer geduurd voordat de familie volledig inzicht heeft gehad in hetgeen men aantrof in de woning van [slachtoffer] en kon herleiden hetgeen werd vermist.
Vraag is of verdachte degene is geweest die deze inbraak heeft gepleegd. Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij deze inbraak ontkend en zich voor een belangrijk deel op zijn zwijgrecht beroepen. Het hof overweegt omtrent zijn daderschap het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij op 30 januari 2014 met de trein vanuit [plaats] naar [plaats] is gereisd en een bezoek heeft gebracht aan zijn tante en nichtje en dat hij daar in de nacht van 30 op 31 januari 2014 heeft overnacht. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van zijn tante, [getuige7], en nichtje, [getuige8]. Zij wonen beiden op het adres [adres] in [plaats].
Zij hebben verklaard dat verdachte in de avond van 31 januari 2014 met een bebloede nagel en bebloede kleding bij hen thuis aankwam. [getuige8] heeft verklaard dat verdachte van slag was. [getuige7] en [getuige8] hebben verklaard dat zij de duim van verdachte hebben schoongemaakt, zijn kleding hebben gewassen en hem een trainingspak en een witte jas van hun zoon respectievelijk broertje hebben gegeven. [getuige8] heeft verklaard dat zij verdachte later die avond, rond 20.30-21.00 uur naar het station in [plaats] heeft gebracht. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij vervolgens met de trein naar [plaats] is afgereisd.
Door getuige [getuige1] is een beschrijving gegeven van de man die op 31 januari 2014 uit de woning van [slachtoffer], zijn schoonmoeder, rende en haar een harde duw gaf.
Verdachte is door een verbalisant herkend op een still uit camerabeelden die een dag eerder, op 30 januari 2014 zijn gemaakt. Daarop is een man zichtbaar met kort haar, een donkere jas, spijkerbroek en donkere schoenen met een licht vlak. Het hof constateert dat het uiterlijk en de kleding van verdachte, zichtbaar op de ter zitting getoonde stills van de camerabeelden van 30 december 2014, past bij de door getuige [getuige1] gegeven beschrijving van het uiterlijk en de kleding van de man die uit de woning van [slachtoffer] kwam rennen en haar de bewuste duw gaf. Dat de in het signalement genoemde lengte enigszins afwijkt van de daadwerkelijke lengte van verdachte, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.
Uit CI-informatie is naar voren gekomen dat verdachte gebruik maakte van het nummer [telefoonnummer]. De politie heeft onderzoek op dit nummer verricht en bij de stukken bevindt zich een netwerkmonitoring met betrekking tot dit nummer, waaruit blijkt dat met dit nummer contacten zijn gelegd met verschillende bekenden van verdachte, waaronder zijn vriendin [vriendin verdachte] en voornoemde [getuige8]. Zo is er op 31 januari 2014 rond 22:00 uur SMS-verkeer tussen [getuige8] en genoemd nummer en uit de verklaring van [getuige8] is op te maken dat zij die avond heeft ge-sms't met verdachte. Voorts bevindt zich in het dossier een weergave van een afgeluisterd gesprek tussen verdachte en de verdachte bekende [betrokkene], waarin verdachte vertelt over een CI-melding en naar aanleiding daarvan meedeelt dat een bij hem behorend telefoonnummer begint met “[telefoonnummer] en dan nog iets”. Uit de combinatie van deze stukken leidt het hof af dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Door verdachte is niet bestreden dat hij dit nummer in gebruik had. Evenmin is gesteld, noch gebleken dat een ander dan verdachte van de telefoon gebruik maakte.
Uit de netwerkmonitoring blijkt dat er met dit door verdachte gebruikte telefoonnummer gedurende het tijdvak van 16:46 uur tot en met 18:57 uur op 31 januari 2014 meermalen SMS- en belverkeer heeft voltrokken/plaatsgevonden waarbij het toestel zich onder het bereik van zowel de zendmast aan de [straat] als de [straat] in [gemeente] heeft bevonden. Een van die contacten was met het telefoontoestel van de vriendin van verdachte.
De verdediging heeft er in dit verband op gewezen dat de zendmastgegevens geen bewijskracht hebben, nu de zendmast aan de [straat] zich in de wijk [wijk] bevindt, waar naast de woning van [slachtoffer], ook de woning van de tante en het nichtje van verdachte aan de [straat] is gelegen en waar verdachte naar zijn zeggen die twee dagen verbleef.
Uit de netwerkmonitoring blijkt echter, toegespitst op de hierna te noemen tijdstippen, dat met het door verdachte gebruikte telefoonnummer op 31 januari 2014, op twee tijdstippen
zeer kort na de inbraakaan de [adres] is uitgebeld (18:49:15 uur en 18:57:39 uur), waarbij het toestel zich op die momenten onder het bereik van een zendmast aan de
[straat]bevond, in de nabije omgeving van de plaats delict aan de [adres].
Het hof stelt voorts vast dat er nabij de [adres] aan het [straat] ter hoogte van nr. [nummer], een geel breekijzer (c.q. koevoet) is aangetroffen van het merk Stanley, type Fatmax, met daarop een DNA-spoor dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. Uit op het breekijzer verricht werktuigsporenonderzoek blijkt voorts dat dit breekijzer met daarop het DNA-profiel van verdachte, gebruikt is bij de inbraak in de woning aan de [adres] in [gemeente]. Met dit breekijzer is het raam geforceerd.
Dit breekijzer stond tegen een schuur die grenst aan het parkeervak aan het [straat] waarop in de avond van het tenlastegelegde feit een geparkeerd staande fiets werd gesignaleerd. Deze fiets is de ochtend na het feit veiliggesteld en onderworpen aan forensisch onderzoek. Volgens het proces-verbaal betreft het een van de parkeerplaatsen naast de woningen [adres] en [adres] alwaar zich een brandgang bevindt die achter de woningen van onder meer de [adres] loopt. Op deze fiets – die gestolen bleek te zijn – werd een DNA-spoor vastgesteld dat overeenkomt met het profiel van verdachte.
De verdediging heeft in dit verband aangevoerd - kort gezegd - dat het aanwezige DNA op het breekijzer aantoont dat wellicht verdachte ooit in aanraking is geweest met voornoemd breekijzer, maar dat het niets zegt over het moment waarop verdachte - en dus of verdachte op de bewuste avond het breekijzer in handen heeft gehad.
Het hof overweegt het volgende.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard hoe hij te werk gaat als hij inbraken pleegt. Verdachte heeft aangegeven altijd handschoenen te dragen en een koevoet (breekijzer) of lange platte schroevendraaier bij zich te hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij eerst een raam of deur van de woning forceert/openbreekt, vervolgens wegloopt om het inbrekerswerktuig weg te gooien - waarbij hij verklaard heeft dit doorgaans ergens in de bosjes weg te doen -, dan terugloopt naar de woning om deze enige tijd te observeren alvorens hij deze betreedt. Verdachte heeft verklaard dat deze werkwijze beoogt te voorkomen dat hij wordt aangetroffen met zowel inbrekerswerktuig als de buit.
Voornoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, komen erop neer dat verdachte zich op 31 januari 2014 gelet op het telefoongebruik omstreeks het tijdstip waarop de inbraak heeft plaatsgevonden in de nabije omgeving van de [adres] bevond, dat zijn DNA is aangetroffen op het breekijzer dat bij de ten laste gelegde inbraak is gebruikt, dat dit breekijzer is aangetroffen bij een brandgang liggend achter de woningen aan de [adres], dat in de onmiddellijke nabijheid van dit breekijzer een gestolen fiets werd aangetroffen met daarop het DNA van verdachte, dat het signalement van verdachte voldoet aan de beschrijving die getuige [getuige1] van de dader heeft gegeven en de door verdachte gehanteerde modus operandi geheel overeenkomt met de plaats en wijze waarop het inbrekerswerktuig werd aangetroffen. Het hof is van oordeel dat voornoemd DNA spoor op het aangetroffen breekijzer onmiskenbaar is aan te merken als een zogenoemd daderspoor.
Het hof betrekt in zijn overwegingen dat verdachte geen redelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van voor hem zeer belastend divers forensisch bewijsmateriaal op en nabij de plaats delict.
Het hof volgt de verdediging derhalve niet in de stelling dat het aangetroffen DNA spoor op het breekijzer niet als daderspoor kan worden beschouwd. Nog afgezien van het feit dat deze stelling van de verdediging wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen is een ander scenario niet aannemelijk geworden, temeer nu verdachte zelf noch in eerste aanleg en noch ter zitting in hoger beroep over concrete werkzaamheden met of betrokkenheid bij het breekijzer heeft verklaard.
Het hof stelt op basis van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat verdachte degene is geweest die de inbraak aan de woning aan de [adres] heeft gepleegd en die bij zijn vlucht uit de woning, [slachtoffer] hard heeft geduwd, ten gevolge waarvan zij is overleden. Het hof acht mitsdien, met de rechtbank, het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

2.Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3

Aan verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij zich in de periode van 1 december 2013 tot en met 2 december 2013 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een geldbedrag uit een sportkantine van de Voetbalvereniging [plaats]. Verdachte heeft deze inbraak ter terechtzitting van het hof bekend.
2.1
Standpunt advocaat-generaal en raadsman
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar de DNA-match, op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan.
2.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3.
Oordeel hof
Het hof acht op grond van wettige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan.

3.Vrijspraakmotivering feit 6

Aan verdachte wordt onder feit 6 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van ongeveer 7480 gram amfetamine.
3.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank ter zake dit feit heeft overwogen, op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 6 ten laste gelegde heeft begaan.
3.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt vrijgesproken dient te worden van het hem onder feit 6 ten laste gelegde wegens gebrek aan bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat wetenschap van de aanwezigheid van de amfetamine niet op basis van de tapgesprekken en de verklaring van de vriendin van verdachte kan worden vastgesteld. Gelet op de omstandigheid dat de plek waar de aangetroffen goederen lagen vrij toegankelijk was en verdachte niet over de sleutel van die ruimte beschikte, kan naar het oordeel van de raadsman niet uitgesloten worden dat anderen dan verdachte die verdovende middelen hebben neergelegd.
3.3.
Oordeel hof
Het hof acht op grond van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen amfetamine, zodat hij van het hem onder 6 tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof is op grond van wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt zoals deze later in de eventuele op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair.
hij op 31 januari 2014 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres] een bedelarmbandje, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming en welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] hard heeft geduwd waardoor die [slachtoffer] met haar hoofd op de grond is gevallen/terechtgekomen, terwijl bovengenoemd feit op 1 februari 2014 de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
3.
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 2 december 2013 te [plaats], gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan de [adres] heeft weggenomen geld, toebehorende aan Voetbalvereniging [plaats], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, gevolgd van geweld, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in [gemeente]. Deze inbraak vond plaats omstreeks kwart voor zeven 's avonds, een tijdstip waarop - naar algemeen bekend is - veel mensen juist thuis komen na hun dagelijkse bezigheden. De kans om op dat moment als inbreker te worden overlopen is daarom, naar ook verdachte moet hebben geweten, niet gering. Verdachte heeft zich daardoor kennelijk niet laten weerhouden om andermans woning binnen te gaan en heeft dit risico voor lief genomen. Toen verdachte vervolgens daadwerkelijk werd geconfronteerd met de thuiskomende 72 jarige bewoonster, heeft hij zijn eigen belang om niet met justitie in aanraking te komen vóór alles gesteld en heeft hij in zijn vlucht er niet voor teruggedeinsd om de bewoonster die hij op zijn pad bij de voordeur vond, hard omver te duwen. Dit handelen getuigt van een mentaliteit die puur gericht is op geldelijk gewin en waarbij, als het er echt op aan komt, op lichtzinnige wijze de lichamelijke integriteit en veiligheid van een ander als irrelevante factoren worden weggecijferd. Verdachte heeft gehandeld zonder zich op enig moment door de mogelijkheid van ernstige gevolgen van zijn optreden te laten weerhouden. Als gevolg van de harde duw van verdachte is [slachtoffer] in bijzin van haar dochter en schoonzoon gestrekt achterwaarts op haar achterhoofd gevallen en de volgende dag in het ziekenhuis overleden. Uit hetgeen de nabestaanden ter zitting van het hof naar voren hebben gebracht volgt dat de impact van hetgeen is gebeurd in de familie immens groot is en dat de wijze waarop het slachtoffer uit hun leven is gerukt voor hen nauwelijks is te bevatten.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 december 2014 ondanks zijn relatief jeugdige leeftijd herhaaldelijk veroordeeld wegens vermogensdelicten waarbij hem meerdere malen langdurige vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Geconstateerd kan worden dat verdachte een geoefend inbreker is. De modus operandi van verdachte zoals hij die zelf ter terechtzitting van het hof heeft toegelicht en die zijn weerspiegeling vindt in het dossier en in uiteindelijk het met name onder 1 bewezenverklaarde, kan gekenschetst worden als professioneel, doordacht en berekenend. Het optreden van verdachte ter terechtzitting van het hof kenmerkt zich in het algemeen ook in die zin.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een inbraak in een sportcomplex. Een dergelijk feit is niet alleen zeer ergerlijk, maar veroorzaakt doorgaans ook financiële schade en overlast bij de betrokkenen. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen.
Het hof houdt bij de oplegging van straf rekening met eerdergenoemd uittreksel uit de justitiële documentatie alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof heeft kennisgenomen van een trajectconsult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie naar aanleiding van een consult met verdachte op 4 maart 2014. Hieruit blijkt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het opstellen van een pro justitia rapportage.
Het hof heeft - anders dan de rechtbank en hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd -verdachte vrijgesproken van het hem onder feit 6 tenlastegelegde. Het hof is echter met name gelet op de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, zoals in vorenstaande omschreven, en gelet op de persoon van verdachte van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde en dat een gevangenisstraf voor de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten voor de duur van acht jaren passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 4, 5 en 7 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. F. Vellinga-Schootstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 19 februari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Vellinga-Schootstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.