ECLI:NL:GHARL:2015:1081

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
KS 21-0038-0=14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met voorwaardelijk opzet en afwijzing van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor doodslag tot een gevangenisstraf van zes jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 januari 2014 te Leeuwarden, waarbij de verdachte met een mes een ander, aangeduid als [slachtoffer], heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor een zwaarder feit. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, maar dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van noodweer of noodweerexces. Het hof oordeelde dat, hoewel er een noodweersituatie was, de verdachte niet proportioneel heeft gehandeld. De verdachte had andere opties, zoals zich terugtrekken of hulp vragen, en zijn reactie was niet in verhouding tot de aanval die hij onderging. De hevige gemoedsbeweging die vereist is voor een geslaagd beroep op noodweerexces is niet aangetoond. De verdachte is ook eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, wat meegewogen is in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, is toegewezen tot een bedrag van € 3.368,10, ter dekking van de kosten van de crematie van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003809-14
Uitspraak d.d.: 18 februari 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 juni 2014 met parketnummer 18-730010-14 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in de PI Leeuwarden te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, en tot toewijzing van de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 3.386,10, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.W. de Casseres, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na toewijzing van een vordering nadere omschrijving tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 januari 2014 te Leeuwarden opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer], met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, althans de linkerkant van het (boven)lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, indien ter zake het vorenstaande geen vervolging mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 januari 2014 te Leeuwarden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer], met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, althans de linkerkant van het (boven)lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair, indien ter zake het vorenstaande geen vervolging mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 januari 2014 te Leeuwarden aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond/snijwond in de borststreek, althans in de linkerkant van het (boven)lichaam,) (ten gevolge waarvan de arteria subclavia (ondersleutelbeensslagader) is doorgesneden), heeft toegebracht, door opzettelijk die
met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, althans de linkerkant van het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden, terwijl het feit de dood (van die [slachtoffer]) tengevolge heeft gehad;
meest subsidiair, indien ter zake het vorenstaande geen vervolging mocht volgen dat
hij op of omstreeks 7 januari 2014 te Leeuwarden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, althans de linkerkant van het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan deze is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ter zake van het primair ten laste gelegde

Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade zodat hij van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het subsidiair ten laste gelegde
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de subsidiair ten laste gelegde doodslag nu bij verdachte geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. Het handelen van verdachte brengt niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] met zich, noch heeft verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard/op de koop toegenomen.
Het hof overweegt als volgt.
Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Of sprake is van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het (behoudens contra-indicaties) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte [slachtoffer] eenmaal met een (dolk)mes van 23,2 centimeter en een lemmet van circa 11,6 centimeter heeft gestoken. Ter terechtzitting van het hof heeft hij de steekbeweging uitgebeeld: hij maakte met de hand waarin hij het mes had een snelle, krachtige beweging in de richting van de linkerzijkant van het bovenlichaam van [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zich voorafgaand aan en op het moment van steken op korte afstand tegenover hem bevond en dat hij op hem aan het inslaan was. [slachtoffer] bewoog zich daarbij in verdachtes richting. Door het steken heeft [slachtoffer] een huidperforatie van ongeveer 3 centimeter lang (breed) nabij de linker oksel opgelopen. Het steekkanaal is ongeveer 10 centimeter lang (diep) en de ondersleutelbeenslagader is geheel doorgesneden. Deze steek is [slachtoffer] fataal geworden.
Het hof concludeert dat het (mede gelet op de gevolgen en de ter terechtzitting uitgebeelde beweging) met kracht van dichtbij steken met een (dolk)mes van aanzienlijke grootte in de zijkant van het bovenlichaam van de naar de verdachte toe bewegende persoon naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon het leven laat. Tevens kan deze gedraging naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het intreden van de dood dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] en dat hij het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 januari 2014 te Leeuwarden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer], met een mes in de borststreek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Noodweer
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van – in casu – verdachtes lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Evenals de rechtbank en de verdediging gaat het hof er vanuit dat verdachte zich ten tijde van het begaan van het feit bevond in een noodweersituatie. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. [slachtoffer] kwam verdachte bij zijn woning opzoeken, liep op verdachte af toen deze uit het voorportaal naar buiten kwam, vroeg hem om geld en begon hem vervolgens te slaan. Daarbij is gebleken dat [slachtoffer] onder invloed was van verdovende middelen en dat dit voor verdachte duidelijk waarneembaar was. Gelet op deze omstandigheden was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer], waartegen hij zich mocht verdedigen.
Hoewel uit getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat [slachtoffer] op enig moment van verdachte weg is gelopen en dat verdachte hem hierop achterna is gegaan (welke situatie de advocaat-generaal als uitgangspunt heeft aangenomen), gaat het hof hier niet vanuit omdat niet onaannemelijk is dat deze bewegingen na het steekincident hebben plaatsgevonden.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof verzocht één van de getuigen te horen die daarover heeft verklaard, te weten D. de Vries, indien het hof evenals de advocaat-generaal geen noodweersituatie zou aannemen. Nu de gestelde voorwaarde niet vervuld is, gaat het hof aan dit verzoek voorbij.
Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat verdachte, door de manier waarop hij zich tegen de aanranding door [slachtoffer] heeft verdedigd, de grenzen van het noodzakelijke heeft overschreden.
Allereerst stond de wijze van verdedigen, het steken met een mes, niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanval en was deze derhalve niet proportioneel. [slachtoffer] was ongewapend en heeft ‘slechts’ zijn handen en vuisten gebruikt. [slachtoffer] had weliswaar handboeien bij zich, maar niet vast is komen te staan dat verdachte daardoor in een benardere positie terecht is gekomen. Tevens had verdachte andere opties. Hij had zich aan de aanranding kunnen en moeten onttrekken. De confrontatie met [slachtoffer] vond overdag en buiten, voor de woning van verdachte, in de open ruimte plaats, terwijl zich meerdere mensen op straat bevonden. Niet vast is komen te staan dat [slachtoffer] verdachte in een hoek had gedreven of iets dergelijks. Verdachte had derhalve de mogelijkheid om weg te lopen of om hulp te vragen.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Noodweerexces
Ingeval het hof uit zou gaan van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, zoals in casu, heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte dan een beroep op noodweerexces toekomt.
Van noodweerexces is sprake indien de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Dat bij verdachte sprake is geweest van een dergelijke hevige gemoedsbeweging is niet vast komen te staan noch aannemelijk geworden. Sterker nog, verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij, anders dan [slachtoffer], tijdens het handgemeen niet heeft geschreeuwd, dat hij niet boos is geweest en dat hij rustig was. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij op dat moment ziek was en überhaupt niet in staat was om zich te forceren, dan wel ernstig op te winden. Voornoemde is niet te rijmen met de door de verdediging gestelde paniek waardoor verdachte tot grensoverschrijding zou zijn gekomen.
Verdachte komt eveneens geen beroep op noodweerexces toe.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 7 januari 2014 schuldig gemaakt aan één van de zwaarste feiten die het strafrecht kent, te weten doodslag. Hij heeft [slachtoffer] met een mes in de borststreek gestoken ten gevolge waarvan hij is komen te overlijden. Daarmee heeft verdachte [slachtoffer] beroofd van zijn kostbaarste bezit, zijn leven.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van de vader van [slachtoffer], zoals ter terechtzitting van het hof door hem is voorgedragen, heeft het verlies van [slachtoffer] bij de nabestaanden niet alleen groot verdriet teweeg gebracht, maar heeft het voor hen ook anderszins grote gevolgen gehad. Dit heeft te maken met het niet kunnen verwerken van de dood van hun dierbare en in het bijzonder met de manier waarop dat is gebeurd.
Het hof neemt tevens in aanmerking dat verdachte het feit heeft gepleegd aan de openbare weg, waardoor een aantal mensen onverhoeds werd geconfronteerd met het gewelddadig optreden van verdachte. Dergelijk handelen veroorzaakt gevoelens van angst en onrust in de samenleving.
Blijkens het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 januari 2015 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook geweldsdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages.
Uit het Pro Justitia Psychiatrisch onderzoek d.d. 5 juni 2014 van C.J.F. Kemperman blijkt dat bij verdachte geen sprake is (geweest) van een ziekelijke stoornis, dan wel gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat derhalve de toerekeningsvatbaarheid onverminderd is. De psychiater schat de recidivekans als laag tot matig in en is van mening dat een psychiatrische behandeling niet aan de orde is.
Uit het Reclasseringsadvies d.d. 11 april 2014 blijkt dat de reclassering - eveneens - het recidiverisico als laag inschat en dat begeleiding en de oplegging van bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd wordt geacht.
Alles afwegend acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf passend en geboden. Aan verdachte wordt derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, opgelegd.
Hiermee legt het hof een lagere straf op dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Daarbij is ten voordele van verdachte meegewogen, dat - hoewel het verdachtes handelen niet kan rechtvaardigen - [slachtoffer] degene is geweest die de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, dat hij als eerste geweld tegen verdachte heeft gebruikt en dat hij zich duidelijk onder invloed van verdovende middelen buitensporig heeft gedragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.368,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.368,10, zijnde de kosten gemaakt ten behoeve van de crematie van [slachtoffer]. De verdediging heeft de vordering niet inhoudelijk betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.368,10 (drieduizend driehonderdachtenzestig euro en tien cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.368,10 (drieduizend driehonderdachtenzestig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
43 (drieënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. M.H.M. Boekhorst Carrillo en mr. P. Koolschijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 18 februari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.