ECLI:NL:GHARL:2015:10179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
200.153.274
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een verzuimverzekeringsovereenkomst en informatieverplichtingen van de verzekerde

In deze zaak gaat het om een tussentijds appel van Dordtclean B.V. tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. over de beëindiging van een verzuimverzekering. Dordtclean had Achmea verzocht om uitkering op basis van de verzekering vanwege de ziekte van een werknemer, maar Achmea had de uitkeringen stopgezet en de verzekeringsovereenkomst beëindigd, omdat zij vond dat Dordtclean niet aan haar informatieverplichtingen had voldaan. Het hof oordeelt dat Achmea niet gerechtigd was om de verzekeringsovereenkomst te beëindigen. Het hof stelt vast dat niet is komen vast te staan dat Dordtclean niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De informatie die Dordtclean heeft verstrekt, was niet zodanig ontoereikend dat dit de beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigde. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin was geoordeeld dat Dordtclean haar informatieplicht had geschonden, en bekrachtigt het vonnis voor het overige. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Gelderland voor verdere afhandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.274
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn 2452303)
arrest van de tweede kamer van 28 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dordtclean B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
appellante,
hierna: Dordtclean,
advocaat: mr. F.J.H.M. Berndsen,
tegen:
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. A. Robustella.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 23 april 2014 en 18 juni 2014 die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, tussen Dordtclean als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Achmea als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de appeldagvaarding met grieven van 21 juli 2014, met producties,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Bij gelegenheid van de pleidooien heeft mr. Robustella desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen de door Dordtclean voorafgaand aan de pleidooien, bij faxbericht van 3 februari 2014 ingezonden producties, waarna het hof akte heeft verleend van het in het geding brengen ervan.
2.3
Na afloop van de pleidooien hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis van 23 april 2014.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak - kort samengevat - om het volgende.
Dordtclean heeft Achmea gevraagd om tot uitkering over te gaan op grond van een door haar met Achmea gesloten verzuimverzekering, in verband met ziekte van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) per 3 juli 2012. Achmea heeft vervolgens enige maandelijkse uitkeringen aan Dordtclean gedaan, maar heeft de uitkeringen op 30 oktober 2012 stopgezet, omdat Dordtclean volgens Achmea de door haar gevraagde informatie niet of in onvoldoende mate had verstrekt. Bij brief van 29 mei 2013 heeft Achmea (mede) op deze grond de verzekeringsovereenkomst beëindigd.
4.2
Dordtclean heeft in conventie primair een verklaring voor recht gevorderd dat de op 1 januari 2011 tussen partijen gesloten overeenkomst nog ongewijzigd van kracht is. Daarnaast heeft Dordtclean veroordeling gevorderd van Achmea tot betaling van achterstallige uitkeringen tot en met oktober 2013, vermeerderd met wettelijke rente.
4.3
Achmea heeft als verweer aangevoerd dat zij de uitkeringen niet verschuldigd is, onder meer vanwege het genoemde verzuim van Dordtclean om aan haar informatieverplichting te voldoen. Voorts stelt Achmea dat zij de verzekeringsovereenkomst bij brief van 29 mei 2013 heeft beëindigd, waartoe zij op grond van art. 24 van de Algemene Verzekeringsvoorwaarden gerechtigd was. In reconventie heeft Achmea terugbetaling gevorderd van de door haar aan Dordtclean uitbetaalde bedragen ter hoogte van in totaal € 33.370,11, met rente.
4.4
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 23 april 2014 onder meer - kort gezegd - geoordeeld dat Dordtclean haar informatieverplichtingen zoals neergelegd in de artikelen 7 en 11 van de Algemene Voorwaarden niet heeft nageleefd en dat Dordtclean zich in verband daarmee niet op overmacht kan beroepen. Achmea was om die reden krachtens art. 24 Algemene Voorwaarden gerechtigd om de verzekeringsovereenkomst op te zeggen, aldus de kantonrechter. De door Dordtclean gevorderde verklaring voor recht is daarom naar het oordeel van de kantonrechter niet toewijsbaar, de door Achmea gevorderde verklaring voor recht wel.
4.5
Tegen de genoemde oordelen in het tussenvonnis van 23 april 2014 is Dordtclean - na verkregen toestemming bij vonnis van 18 juni 2014 - in hoger beroep gekomen. Dordtclean heeft zeven grieven aangevoerd.
4.6
Dordtclean heeft met haar grieven bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de kantonrechter dat Achmea de verzekeringsovereenkomst bij brief van 29 mei 2013 terecht heeft beëindigd, alsmede tegen de daarop voortbouwende oordelen omtrent de toewijsbaarheid van de over en weer gevorderde verklaringen voor recht. Dordtclean bestrijdt eveneens het onderliggende oordeel dat het verzuim van Dordtclean om aan haar informatieverplichtingen te voldoen Achmea het recht heeft gegeven om de verzekeringsovereenkomst te beëindigen.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
4.7
Achmea heeft haar beëindigingsbevoegdheid gebaseerd op hetgeen in haar algemene voorwaarden (de Algemene Voorwaarden) is bepaald, te weten:
- ‘
U geeft ons alle (aanvullende) informatie die wij nodig hebben om uw rechten uit uw Verzuimverzekering, de premie en de verzekerde jaarlonen te berekenen en de machtigingen die wij daarvoor nodig hebben’(artikel 7 lid 4 Algemene Voorwaarden),
-
‘Wat zijn uw algemene verplichtingen bij arbeidsongeschiktheid van werknemers?(…)
U geeft ons alle (aanvullende) informatie die wij nodig hebben om uw rechten en plichten uit de Verzuimverzekering vast te stellen of te controleren en/of de machtigingen die wij daarvoor nodig hebben’(artikel 11 aanhef en lid 3 Algemene Voorwaarden) en
-
‘Wij kunnen uw Verzuimverzekering beëindigen:

als u zich niet aan uw verplichtingen houdt. (…)’
(artikel 24 lid 2 Algemene Voorwaarden).
Stelplicht en bewijslast ter zake van de gestelde beëindiging (en derhalve ook van de gestelde tekortkoming van Dordtclean), rusten op Achmea.
4.8
Hetgeen Achmea heeft gesteld rechtvaardigt niet de conclusie dat Achmea gerechtigd was om de overeenkomst ingevolge artikel 24 lid 2 Algemene Voorwaarden bij brief van 29 mei 2013 te beëindigen. Achmea kan niet worden gevolgd in haar stelling dat Dordtclean haar informatieverplichtingen niet heeft nageleefd. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant.
4.9
Achmea heeft Dordtclean bij brief van 30 oktober 2012 gevraagd om haar een kopie van de arbeidsovereenkomst met [persoon 1] toe te sturen, alsmede een kopie van de salarisstroken en betalingsbewijzen met betrekking tot haar salaris. Dordtclean heeft op die vraag gereageerd door over de maanden mei tot en met oktober 2012 salarisstroken te verstrekken, alsmede een uitdraai uit het grootboek van [belastingadvieskantoor] (‘ [belastingadvieskantoor] ’), waarop is vermeld dat [belastingadvieskantoor] salarisbetalingen in naam van Dordtclean aan [persoon 1] heeft gedaan in de maanden februari t/m maart 2012 en mei t/m december 2012. Daarbij heeft [eigenaar belastingadvieskantoor] namens Dordtclean per mail toegelicht dat de (salaris)betalingen in de betrokken periode door [belastingadvieskantoor] zijn gedaan in verband met toentertijd ten laste van Dordtclean door justitie gelegde strafrechtelijke beslagen. Ook heeft hij geschreven dat de arbeidsovereenkomst van [persoon 1] met de gehele administratie door justitie in beslag was genomen. Noch uit de overgelegde correspondentie, noch uit de stellingen van Achmea kan worden afgeleid dat Achmea op dat moment voldoende specifiek op het ontbreken van de arbeidsovereenkomst en de door Dordtclean genoemde reden daarvoor heeft gereageerd. Uit de mail van Achmea d.d. 3 december 2012 is slechts op te maken dat Achmea vervolgens een nieuw bezwaar heeft opgebracht, te weten dat uit de stukken niet bleek of Dordtclean als bedrijf nog actief was. Ook daarop heeft Dordtclean specifiek gereageerd. Ten bewijze dat Dordtclean als bedrijf nog actief was in de betrokken periode heeft Dordtclean op 5 december 2012 aanvullende informatie overgelegd, te weten een handelsfactuur en een aangifte loonbelasting over 2012. Bij e-mail van 7 januari 2013 heeft [belastingadvieskantoor] namens Dordtclean herhaald dat Dordtclean nog steeds actief is en Achmea om een reactie/oplossing gevraagd. Met betrekking tot dit onderwerp heeft Achmea bij emailbericht van 21 februari 2013 als volgt gereageerd: ‘
Uit de aangeleverde stukken blijkt niet dat er nog steeds bedrijfsactiviteiten door Dordtclean B.V. worden verricht. Mocht u over aanvullende informatie beschikken dan ontvangen wij deze graag, zoals bijvoorbeeld de fiscale jaarrekening.’Achmea heeft daarbij niet aangegeven waarom zij aan deze informatie behoefte had, door bijvoorbeeld toe te lichten om welke reden zij vermoedde dat van bedrijfsactiviteiten van Dordtclean geen sprake meer was. Wél heeft Achmea in ditzelfde email-bericht een ander punt van onderzoek aangekondigd:
‘Wij onderzoeken in hoeverre de bedrijfsactiviteiten en de rol van werknemer verband houden met de arbeidsongeschiktheid van [persoon 1] . Wij zijn benieuwd of de werknemer [persoon 1] en/of Dordtclean B.V. strafrechtelijk vervolgd gaan worden. (…) Mocht u al over gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek beschikken dan nodigen wij u uit om deze informatie aan te leveren.’
Dordtclean heeft ook deze vraag niet onbeantwoord gelaten. Mr. Berndsen, advocaat van Dordtclean (‘Berndsen’) heeft namens Dordtclean bij brief van 4 maart 2013 geantwoord dat een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en dat Dordtclean wordt verdacht van milieudelicten, haar bestuurder/aandeelhouder van witwassen en valsheid in geschrifte en [persoon 1] - evenals de andere werknemers - van medeplichtigheid daaraan. Daarbij heeft Berndsen nog opgemerkt dat uit de berichten van de arboarts niet blijkt dat de arbeidsongeschiktheid van [persoon 1] werkgerelateerd is.
Gesteld noch gebleken is dat Achmea op laatstbedoelde opmerking is ingegaan. Ook op de in de brief van 4 maart 2013 gedane uitnodiging om met een bezoek aan het bedrijf zelf te controleren dat het nog actief is, is Achmea niet ingegaan. Wel heeft Achmea bij brief van 14 mei 2013 opnieuw aanvullende informatie gevraagd over het lopende strafrechtelijke onderzoek naar [persoon 1] of Dordtclean, zonder de verlangde informatie (in verband met haar eerdere informatieverzoek en de reactie daarop) nader te specificeren. Berndsen heeft Achmea daarop opnieuw geïnformeerd en heeft geschreven dat Dordtclean verdacht werd van overtreding van milieuwetten, witwassen en valsheid in geschrifte en dat [persoon 1] werd verdacht van betrokkenheid bij witwassen (artikelen 420bis, 420ter en 420 quater Wetboek van Strafrecht). Berndsen heeft Achmea voorts verzocht om haar verzoek om aanvullende informatie nader te specificeren, en om aan te geven wat de relevantie van die informatie voor Achmea was. Gesteld noch gebleken is dat Achmea op dat verzoek is ingegaan.
4.1
Nadat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland vervolgens op 28 mei 2013 in kort geding heeft geoordeeld dat Achmea gehouden was om aan Dordtclean achterstallige verzekeringsuitkeringen te doen tot en met mei 2013, heeft Achmea bij brief van 29 mei 2013 de verzekeringsovereenkomst beëindigd. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd (i) dat Dordtclean de arbeidsovereenkomst met [persoon 1] niet heeft verstrekt, (ii) dat niet is gebleken dat [persoon 1] salaris heeft ontvangen, (iii) dat de uitdraai van het grootboek niet volledig is, (iv) dat het bruto jaarloon van [persoon 1] niet in overeenstemming is met haar functie, (v) dat [persoon 1] werkzaamheden als zelfstandige verricht, (vi) dat niet alle werknemers van Dordtclean op de verzuimverzekering waren aangemeld, (vii) dat de arbeidsongeschiktheid van [persoon 1] is veroorzaakt door toedoen van Dordtclean, (viii) dat Dordtclean de verzuimverzekeraar niet tijdig heeft geïnformeerd, hetgeen de verzuimbegeleiding heeft bemoeilijkt, (ix) dat Dordtclean bij het aangaan van de verzekering niet heeft vermeld dat haar bedrijfsactiviteiten niet alleen ‘binnenvaart’ betreffen, maar ook handel in vetten en ten slotte (x) dat twijfel bestaat of Dordtclean nog bedrijfsactiviteiten verricht.
Berndsen heeft de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst bij brief van 18 juli 2013 namens Dordtclean betwist. Berndsen heeft bovendien bij die gelegenheid aanvullende informatie overgelegd, te weten aanvullende jaarloonopgaves. Ook heeft hij Achmea bericht dat hij [persoon 1] om bankafschriften had gevraagd waaruit de loonbetalingen zijn af te leiden. Voor wat betreft de achtergrond van de arbeidsongeschiktheid van [persoon 1] heeft Berndsen verwezen naar stukken die in de kortgedingprocedure waren overgelegd, waarover Achmea op het moment van beëindiging van de overeenkomst derhalve reeds beschikte.
4.11
Het hof stelt voorop dat de uitleg van verzekeringsvoorwaarden waarover niet tussen partijen pleegt te worden onderhandeld (en ook niet onderhandeld is), met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van een eventuele bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793).
Een redelijke uitleg van de bewoordingen van de artikelen 7 lid 4 en 11 lid 3 Algemene Voorwaarden brengt mee dat de daarin neergelegde verplichting om informatie te verstrekken slechts betrekking heeft op informatie die noodzakelijk is om de rechten en plichten van de verzekerde onder de verzekering vast te stellen en/of te controleren. Niet kan worden aangenomen dat deze artikelen een verplichting behelzen om steeds zonder meer alle informatie te verstrekken waar Achmea om vraagt. Een zo ruime uitleg van de in deze artikelen neergelegde verplichtingen is evenmin geïndiceerd in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Aan het tekortschieten in de nakoming van genoemde verplichtingen is immers in artikel 24 Algemene Voorwaarden een zeer vergaande beëindigingsbevoegdheid van de verzekeraar verbonden, met voor de verzekerde uiterst zwaarwegende gevolgen. Redelijkerwijs moet dan ook worden aangenomen dat Dordtclean gehouden was om Achmea de informatie te verstrekken die voor het vaststellen en controleren van de rechten en verplichtingen van Dordtclean onder de verzekeringsovereenkomst noodzakelijk was.
In het licht van deze uitleg lag het op de weg van Achmea om de noodzaak om over de gevraagde informatie te beschikken voldoende duidelijk te benadrukken en om die met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen, niet alleen in de onderhavige procedure, maar ook destijds, in het bijzonder waar door Dordtclean specifiek daarom werd gevraagd. Van Achmea mocht voorts worden verwacht dat zij in haar vraagstelling en reacties op van Dordtclean verkregen informatie voldoende duidelijk en specifiek was, mede gelet op de ernstige gevolgen die zij aan een tekortkoming van de zijde van Dordtclean wenste te verbinden.
Het enkele feit dat Dordtclean de door Achmea opgevraagde arbeidsovereenkomst niet heeft verstrekt, leidt aldus niet zonder meer tot het oordeel dat Dordtclean niet aan haar informatieverplichting heeft voldaan, temeer nu het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet noodzakelijkerwijs op dit schriftelijke stuk behoeft te worden gebaseerd en Dordtclean bovendien andere stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de gestelde arbeidsverhouding met [persoon 1] . Dordtclean heeft voor het ontbreken van de arbeidsovereenkomst bovendien een - in het licht van het destijds lopende strafrechtelijk onderzoek – plausibele verklaring gegeven, terwijl gesteld noch gebleken is dat Achmea destijds de verklaring van Dordtclean voor het ontbreken van de arbeidsovereenkomst heeft betwist of voldoende duidelijk op het gevolg van het ontbreken daarvan heeft gewezen.
Dat Dordtclean geen nadere informatie uit het strafrechtelijk onderzoek heeft verstrekt, leidt gelet op het bovenstaande evenmin tot het oordeel dat Dordtclean haar informatieverplichting niet is nagekomen. Ook waar het deze informatie betreft is de noodzaak voor Achmea om daarover te beschikken onvoldoende toegelicht gebleven en is onvoldoende specifiek aangegeven welke informatie Achmea precies benodigde.
Uit de hiervoor geschetste correspondentie tussen partijen blijkt meer in het algemeen niet van een adequaat responderen van Achmea op de reacties van Dordtclean op haar informatieverzoeken, terwijl uit die correspondentie wel naar voren komt dat Achmea naar aanleiding daarvan steeds opnieuw informatie heeft gevraagd, grotendeels op steeds nieuwe terreinen van onderzoek. Gelet daarop, en in aanmerking genomen de informatie die Dordtclean wél aan Achmea heeft doen toekomen naar aanleiding van de diverse informatieverzoeken, is de door Dordtclean verstrekte informatie niet zodanig ontoereikend geweest dat dit het oordeel rechtvaardigt dat Dordtclean haar informatieverplichtingen heeft geschonden en Achmea op die grond de overeenkomst redelijkerwijs heeft mogen beëindigen.
Daarbij merkt het hof nog het volgende op. Zelfs indien geoordeeld zou moeten worden dat Dordtclean Achmea ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst op 29 mei 2013 onvoldoende overtuigende informatie had verstrekt om een positieve beslissing op het verzoek om uitkering te rechtvaardigen, brengt dit nog niet zonder meer mee dat Dordtclean daarmee ook jegens Achmea tekortschoot in haar verplichting om informatie te verschaffen als in de artikelen 7 en 11 van de Algemene Voorwaarden bedoeld. De vraag of Dordtclean in voldoende mate op vragen om informatie is ingegaan moet immers worden onderscheiden van de vraag of de inhoud en/of de kwaliteit van de verstrekte informatie toereikend is om daarop een verplichting van Achmea tot uitkering onder de verzekeringsovereenkomst te baseren. Laatstbedoelde vraag gaat de beperkte omvang van dit tussentijds hoger beroep - waarin slechts ter beoordeling voorligt of het beëindigen van de verzekeringsovereenkomst wegens schending van informatieverplichtingen geoorloofd was -, te buiten.
4.12
Het hof wijst er ten overvloede nog op dat de door het hof in r.o. 4.11 weergegeven beoordeling van Achmea’s beëindigingsbevoegdheid strookt met de in art. 7:940 BW neergelegde dwingendrechtelijke bepaling dat de verzekeraar slechts tussentijds de verzekeringsovereenkomst kan opzeggen op in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd.
4.13
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat Dordtclean niet heeft voldaan aan haar verplichtingen zoals vastgelegd in de artikelen 7 lid 4 en 11 lid 3 van de Algemene Voorwaarden. Achmea kan het gestelde recht om de verzekeringsovereenkomst te beëindigen daarop dan ook niet baseren.
4.14
Voor zover de kantonrechter na terugwijzing tot het oordeel mocht komen dat Achmea op andere dan de hiervoor beoordeelde grond de verzekeringsovereenkomst mocht beëindigen, heeft Dordtclean nog belang bij de beoordeling van grief IV.
Het hof stelt vast dat Dordtclean met deze grief in hoger beroep niet heeft geklaagd over de door de kantonrechter aangelegde maatstaf, die neerkomt op een tekstuele uitleg van art. 24 van de Algemene Voorwaarden. Volgens Dordtclean heeft de kantonrechter in het vonnis van 23 april 2014 echter miskend dat de tekst en interpunctie van artikel 24 Algemene Voorwaarden erop wijzen dat een opzegperiode van twee maanden in acht genomen dient te worden, hetgeen Achmea gemotiveerd heeft bestreden.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval de opzegperiode van twee maanden krachtens de Algemene Voorwaarden niet van toepassing is. De bewoordingen van artikel 24 Algemene Voorwaarden zijn duidelijk en redelijkerwijs niet voor meerdere uitleg vatbaar. Ook indien men het artikel beziet in het licht van de polisvoorwaarden als geheel, leidt dit niet tot een ander oordeel. Een uitleg contra preferentem, zoals Dordtclean bepleit, is dan ook niet aan de orde. Dordtclean heeft evenmin concrete feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat Dordtclean desondanks redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat partijen voor het onderhavige geval een opzegtermijn van twee maanden zijn overeengekomen. Grief IV faalt derhalve.
4.15
Met grief VI heeft Dordtclean geklaagd over het feit dat de kantonrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden, nu Achmea haar vordering slechts op art. 6:203 lid 1 BW heeft gebaseerd. De grief faalt. De stellingen van Achmea moeten redelijkerwijs zo worden begrepen, dat zij haar op onverschuldigde betaling gebaseerde vordering baseert op de feitelijke stelling dat [persoon 1] ten tijde van de uitkering geen werknemer van Dordtclean was. Laatstgenoemde stelling betreft de feitelijke grondslag voor de vordering, terwijl de gestelde onverschuldigde betaling de juridische grondslag daarvoor vormt. De kantonrechter is met het in r.o. 4.10 vervatte oordeel dan ook niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.
4.16
De grieven V en VII missen naast de overige grieven zelfstandige betekenis en kunnen om die reden onbehandeld blijven.

5.Slotsom

Nu de grieven deels slagen, zal het bestreden vonnis worden vernietigd voor zover de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat Achmea gerechtigd was de verzekeringsovereenkomst bij brief van 29 mei 2013 te beëindigen wegens schending door Dordtclean van haar informatieverplichting, alsmede voor zover de kantonrechter daaruit de gevolgtrekking heeft gemaakt dat de door Dordtclean in verband daarmee gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen en de door Achmea gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, een en ander zoals hierna in het dictum omschreven.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 23 april 2014 voor zover de rechtbank daarin in r.o. 4.7 en 4.8 heeft overwogen dat Dordtclean niet aan haar informatieplicht heeft voldaan en in r.o. 4.8 (i) dat Achmea daarin een reden mocht zien om tot beëindiging van de overeenkomst over te gaan, (ii) dat de overige argumenten geen beoordeling meer behoeven, (iii) dat de door Dordtclean gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen en (iv) dat de door Achmea gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen;
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, teneinde met inachtneming van hetgeen bij dit arrest is overwogen en beslist de zaak verder af te doen;
reserveert de kosten van dit tussentijds hoger beroep totdat in de procedure in eerste aanleg eindvonnis zal worden gewezen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.B. Beekhoven van den Boezem, F.J.P. Lock en A.E. Veerman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015.