ECLI:NL:GHARL:2015:10113

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
200.176.095/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen en kindermishandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader was bepaald. De moeder verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van de kinderen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3], bij haar te bepalen, en om een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen. De vader verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen en dat er sprake is van een hevige echtscheidingsstrijd, die de kinderen zwaar belast. De moeder heeft in hoger beroep verwezen naar eerdere grieven en verzoeken, waaronder de noodzaak voor vervangende toestemming om met de kinderen naar [A] te verhuizen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder een zorgmelding over kindermishandeling, en heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om de huidige situatie niet te wijzigen. De ouders dienen hun communicatie te verbeteren en de belangen van de kinderen voorop te stellen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen centraal stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.095/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/383592 / FL RK 14-2768)
beschikking van de familiekamer van 29 december 2015
inzake
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Visscher, kantoorhoudende te Kampen,
tegen
[de vader],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman, kantoorhoudende te Kampen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechter, tevens kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 juli 2015, hersteld bij beschikking van 8 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 september 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verwijst voor de gronden van haar hoger beroep naar - de toelichting op - de grieven 1 tot en met 7 in haar beroepschrift ‘vervangende toestemming’ van 19 juni 2015 (in het hoger beroep tegen de hierna onder 3.2 vermelde beschikking van 22 mei 2015).
De moeder verzoekt het hof, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van:
[de minderjarige1] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige1] ),
[de minderjarige2] , geboren [in] 2004 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) en
[de minderjarige3] , geboren [in] 2007 (verder te noemen: [de minderjarige3] )
bij de vader is bepaald en opnieuw beschikkende:
- primair: de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de moeder (te
[A] ) te bepalen en een zorgregeling tussen de vader en de kinderen te bepalen conform
het schema zoals de moeder dat in hoger beroep heeft overgelegd;
- subsidiair: de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de moeder (te [A] ) te
bepalen en een zorgregeling tussen de vader en de kinderen te bepalen conform het schema
zoals de moeder dat in hoger beroep heeft overgelegd;
- de moeder toestemming te verstrekken voor noodzakelijke handelingen die samenhangen
met de hoofdverblijfplaats van de kinderen in [A] .
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 oktober 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en het hof verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I alle verzoeken van de moeder in eerste aanleg en in hoger beroep die zien op het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar ten aanzien van alle drie de kinderen af te wijzen;
II de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om toestemming voor noodzakelijke handelingen die samenhangen met de hoofdverblijfplaats in [A] , dan wel dit verzoek af te wijzen;
III de bestreden beschikking te bekrachtigen;
IV ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zelfstandig, bij bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder, een regeling te bepalen waarbij de kinderen drie weekenden achter elkaar van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader zijn, om vervolgens één weekend bij de moeder te zijn, alsmede 2/3 deel van alle feestdagen en schoolvakanties.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 15 september 2015 van mr. Visscher met bijlagen
(producties 11a tot en met 19);
- een journaalbericht van 18 september 2015 van mr. Visscher met bijlage
(productie 8);
- een journaalbericht van 16 november 2015 van mr. Duiveman met bijlage;
- een journaalbericht van 17 november 2015 van mr. Visscher met bijlagen
(producties 20 tot en met 32);
- een journaalbericht van 24 november 2015 van mr. Duiveman met bijlage.
2.4
Op 27 november 2015 is [de minderjarige1] verschenen die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 27 november 2015 plaatsgevonden te Zwolle. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is, hoewel de raad behoorlijk is opgeroepen, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het, inmiddels in september 2015 ontbonden, huwelijk van de vader en de moeder zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 22 mei 2015 heeft de rechter, tevens kinderrechter in de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar [A] te verhuizen, afgewezen. Begin juni 2015 is de moeder (zonder de kinderen) naar [A] verhuisd. De kinderen verblijven sindsdien feitelijk bij de vader.
Het hof heeft bij beschikking van 10 september 2015 het verzoek van de moeder in hoger beroep om haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [A] te verhuizen, afgewezen omdat de kinderrechter inmiddels, bij beschikking van 21 juli 2015 (zie hierna), de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader had bepaald.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 21 juli 2015, hersteld bij beschikking van 8 september 2015, heeft de rechter, tevens kinderrechter in de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald;
- een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld inhoudende dat de kinderen
eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de moeder
verblijven, waarbij de moeder kinderen bij de vader ophaalt en de vader de kinderen bij de
moeder ophaalt;
- een regeling vastgesteld voor de vakanties en feestdagen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Primair is in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en subsidiair de hoofdverblijfplaats van de jongste twee kinderen. Bij bepaling van het hoofdverblijf van alle kinderen dan wel de twee jongste kinderen bij de moeder, is tevens in geschil op welke wijze vorm dient te worden gegeven aan de contactregeling met de vader.
4.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
4.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er tussen de ouders sprake is van een hevige echtscheidingsstrijd. De onderlinge verstandhouding tussen de ouders is nadat zij feitelijk uit elkaar zijn gegaan, ernstig verstoord geraakt. Ook de communicatie tussen de ouders is verhard en verloopt zeer moeizaam. Vast is komen te staan dat de kinderen zwaar worden belast met de echtscheidingsproblematiek van de ouders en ernstig lijden onder de strijd van de ouders.
[C] (verder te noemen: [C] ) heeft in juni 2015 een zorgmelding ontvangen over de kinderen en naar aanleiding van deze melding onderzoek verricht. Bij brief van 3 september 2015 concludeert [C] dat de strijd dermate ernstig is, dat sprake is van kindermishandeling; er zijn ernstige signalen ontvangen over het welzijn van met name de twee oudste kinderen.
4.4
Vast is voorts komen te staan dat de kinderen sinds 5 juni 2015 feitelijk bij de vader verblijven. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen die situatie te wijzigen. Zij verkeren reeds lange tijd in een zeer onrustige situatie en raken klem en verloren in de strijd. Thans moeten zij zoveel als mogelijk gevrijwaard blijven van nog meer onrust en veranderingen. Naar het oordeel van het hof worden voornoemde echtscheidingsstrijd tussen de ouders en de daaruit voortvloeiende ernstige zorgen over het welzijn van de kinderen ook niet opgelost door een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Daarvoor is nodig dat de ouders de strijdbijl begraven. De vader en de moeder dienen, als ouders van hun kinderen, hun verantwoordelijkheid te nemen waarbij de belangen van de kinderen voorop dienen staan. De ouders dienen de onderlinge communicatie te verbeteren, in die zin dat zij in samenspraak beslissingen over de kinderen kunnen nemen en dienen de kinderen de ruimte te geven om van beide ouders te houden. Het hof wijst de ouders er op dat zij over en weer op grond van artikel 1:247 lid 3 BW de plicht hebben om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de andere ouder te bevorderen en dus ook de verplichting om elkaar te informeren over alle relevante informatie met betrekking tot de kinderen.
4.5
[C] heeft de ouders geadviseerd de training "Kinderen uit de knel" te volgen. Het hof is met [C] van oordeel dat het noodzakelijk is dat de ouders deze training gaan volgen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder zich reeds heeft aangemeld voor de training, maar dat de vader dit nog niet heeft gedaan omdat hij had begrepen dat eerst alle juridische procedures moesten zijn afgerond. De vader heeft ter zitting toegezegd dat hij zich alsnog gaat aanmelden voor de training. Het hof gaat ervan uit dat de vader zijn toezegging zal nakomen. Daarnaast gaat het hof ervan uit dat de vader en de moeder zich in het kader van de training zullen inzetten als goede ouders die het beste met de kinderen voor hebben. Het behoort tot de ouderlijke verantwoordelijkheid te blijven zoeken naar mogelijkheden om de invulling van de gezamenlijke ouderlijke taken te optimaliseren en niet is gebleken dat die mogelijkheden al zijn beproefd. Het hof wijst de ouders er in dit verband op dat wanneer door toedoen van één van beide partijen de training niet kan worden afgerond, dan wel wanneer de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen de ouders niet in positieve zin wijzigt, een (nieuwe) melding bij [C] in de rede ligt.
4.6
Het hof merkt ten overvloede op dat het - anders dan de moeder lijkt te veronderstellen - niet zo is dat [de minderjarige1] zelf mag bepalen bij wie hij gaat wonen, omdat hij nu 12 jaar is. Het hiervoor gegeven oordeel waar [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ) hun hoofdverblijf hebben, is - en dit is ook met [de minderjarige1] besproken tijdens het kindgesprek - een beslissing van het hof, en derhalve niet van [de minderjarige1] , waarbij het hof niet alleen de mening van [de minderjarige1] heeft meegewogen maar ook alle overige omstandigheden en belangen.
4.7
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de grieven van de moeder tevergeefs zijn voorgesteld.

5.De slotsom

5.1
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 juli 2015, zoals hersteld bij beschikking van 8 september 2015, en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Smeeïng-van Hees, mr. M.P. den Hollander en
mr. G.P.M. van den Dungen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 december 2015 in bijzijn van de griffier.