ECLI:NL:GHARL:2015:10109

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
200.180.081/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de beschikking waarin de rechtbank had bepaald dat hij € 450,-- per maand moest bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige dochter. De man stelde dat hij niet op de hoogte was van de eerdere procedure en dat hij pas na de inbeslagname van zijn auto op de hoogte was geraakt van de beschikking. Hij voerde aan dat hij door zijn financiële situatie, veroorzaakt door een burn-out, in de problemen zou komen als de beschikking zou worden uitgevoerd.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, voerde verweer en stelde dat de man te laat was met het indienen van zijn hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de man in eerste aanleg niet is verschenen en dat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken. De rechtbank had de beschikking op de juiste wijze aan de man verzonden, en zelfs als hij deze niet had ontvangen, was de termijn voor hoger beroep verlopen. Het hof concludeerde dat de beschikking in kracht van gewijsde was gegaan en dat er geen mogelijkheid was om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Het verzoek van de man werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.180.081/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/103085/FA RK 14-164)
beschikking van 22 december 2015 in het incident ter zake de uitvoerbaarheid bij voorraad in de procedure van
[de man] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr.ing M.R.P. Ossentjuk, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. Wiersema, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt onder meer uit de navolgende stukken die zijn ingediend:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad, ingekomen op 12 november 2015;
- het verweerschrift op het verzoek tot schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad, ingekomen op 2 december 2015.
1.2
Het schorsingsverzoek is behandeld ter zitting van het hof, gehouden te Leeuwarden op 14 december 2015. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Ossentjuk, en de vrouw (die kort na aanvang van de behandeling ter zitting arriveerde), bijgestaan door mr. Wiersema.

2.De vaststaande feiten

2.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2000 in de gemeente [A] , over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2.2
Bij verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 21 januari 2014, heeft de vrouw de rechtbank verzocht per datum indiening verzoekschrift te bepalen dat de man met € 450,-- per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , althans met € 136,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.3
De man is in de procedure in eerste aanleg niet verschenen.
2.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 23 april 2014 het verzoek van de vrouw, nu dit haar niet onrechtmatig of ongegrond is voorgekomen, toegewezen en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] met ingang van 21 januari 2014 bepaald op € 450,-- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De man kan zich in die beschikking niet vinden en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
De man heeft tevens verzocht de beslissing tot uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking te schorsen in afwachting van het hoger beroep.

3.De overwegingen

3.1
Aan de orde is het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de beschikking van de rechtbank van 23 april 2014.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt vast dat de beschikking waarvan beroep is gegeven op 23 april 2014, terwijl het beroepschrift van de man is ingediend op 12 november 2015.
De man voert aan dat hij niet bekend was met de door de vrouw in 2014 tegen hem begonnen procedure. Hij stelt de oproepingsbrief en/of beschikking niet te hebben ontvangen en ook geen kennis te hebben genomen van het (latere) deurwaardersexploot van 27 februari 2015 van de door de vrouw geïndiceerde betekening van de beschikking. Eerst nadat zijn auto op 16 september 2015 in beslag werd genomen heeft hij desgevraagd via een e-mail van
5 oktober 2015 van de deurwaarder kennis genomen van de beschikking en de inhoud daarvan. Hij meent dan ook dat de termijn voor het instellen van hoger beroep pas op dat moment is aangevangen en dat het hoger beroep derhalve tijdig is ingesteld.
De man stelt belang te hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking. Hij voert aan dat indien hij in de gelegenheid was geweest zijn financiële situatie aan de rechter in eerste aanleg voor te leggen de beschikking er anders uitgezien zou hebben. De man heeft (vanwege een burn-out) op dit moment geen inkomen en hij stelt dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking hem in financiële problemen brengt.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat de man te laat is met het instellen van het hoger beroep en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn schorsingsverzoek dan wel dit af te wijzen.
3.4
Vast staat dat de man in eerste aanleg geen verweerschrift heeft ingediend en dat hij evenmin ter zitting mondeling verweer heeft gevoerd. Aldus dient hij te worden aangemerkt als een niet in de procedure verschenen belanghebbende. Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv dient hoger beroep door de niet in de procedure in eerste aanleg verschenen belanghebbende te worden ingesteld binnen drie maanden na de betekening van de eindbeschikking of nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden.
3.5
Artikel 806 Rv geeft voor zaken van personen- en familierecht anders dan scheidingszaken een van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv afwijkende regeling voor de aanvang van de hoger beroepstermijn. Ingevolge artikel 806 lid 1 sub a Rv kan door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Het gaat daarbij om een belanghebbende als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten degene aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. Andere belanghebbenden kunnen binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen, dan wel binnen drie maanden nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
3.6
Indien in eerste aanleg op de voorgeschreven wijze aan de belanghebbende een afschrift is gezonden van het verzoekschrift dan rust op de griffier ingevolge het bepaalde in artikel 805 Rv ook de plicht om - voor zover hier van belang - hem een afschrift van de beschikking te zenden. Op grond van het bepaalde in artikel 291 Rv in verbinding met artikel 272 Rv, welke bepalingen op de verzending van een afschrift van de beschikking als genoemd in artikel 805 Rv van overeenkomstige toepassing zijn, dient de beschikking aangetekend te worden verzonden.
3.7
Teneinde omtrent de verzending van het verzoekschrift en de beschikking duidelijkheid te krijgen, heeft het hof zich voorafgaande aan de zitting ambtshalve gewend tot de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, met het verzoek het hof daaromtrent te informeren. Uit het antwoord van de griffier en uit de door de rechtbank aan het hof toegezonden afschriften uit het dossier [de vrouw] / [de man] C/19/103085/ FA RK 14-164 blijkt dat de verzending van het verzoekschrift naar de man op 23 januari 2014 aangetekend heeft plaatsgevonden op het adres [a-straat] 64 te [A] , zijnde het adres van de man opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP). De begeleidende brief daarbij, met onder meer de mededeling van de termijn waarbinnen een verweerschrift zou kunnen worden ingediend, is aan de man zowel aangetekend als per gewone post verzonden. Op 19 februari 2014 is het aangetekend verzonden verzoekschrift onder de aantekening "niet afgehaald" retour gekomen.
Een en ander is ter zitting van 14 december 2015 besproken met partijen. De man heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat de bewuste brief niet is afgehaald.
3.8
Het afschrift van de bestreden beschikking is naar het adres waarop de man volgens de BRP ingeschreven stond en kennelijk nog immer ingeschreven staat aangetekend verzonden op 23 april 2014.
De bestreden beschikking is dan ook op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de man verzonden. Ook indien de man, zoals hij aanvoert, de door de rechtbank aan hem verzonden beschikking niet heeft ontvangen, is artikel 806 lid 1 aanhef en onder a Rv van toepassing, zodat de beroepstermijn drie maanden na de dag van de uitspraak is verstreken.
3.9
Nu de termijn van hoger beroep, een periode van drie maanden na 23 april 2014, is verstreken zonder dat binnen die termijn hoger beroep is aangetekend, is de beschikking in kracht van gewijsde gegaan. Er bestaat derhalve geen mogelijkheid om de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking te schorsen. Het verzoek van de man om deze te schorsen dient dan ook te worden afgewezen.
3.1
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek van de man.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 april 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.B. de Groot, mr. G. Jonkman en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 december 2015, in bijzijn van de griffier.