In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de beschikking waarin de rechtbank had bepaald dat hij € 450,-- per maand moest bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige dochter. De man stelde dat hij niet op de hoogte was van de eerdere procedure en dat hij pas na de inbeslagname van zijn auto op de hoogte was geraakt van de beschikking. Hij voerde aan dat hij door zijn financiële situatie, veroorzaakt door een burn-out, in de problemen zou komen als de beschikking zou worden uitgevoerd.
De vrouw, verweerster in hoger beroep, voerde verweer en stelde dat de man te laat was met het indienen van zijn hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de man in eerste aanleg niet is verschenen en dat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken. De rechtbank had de beschikking op de juiste wijze aan de man verzonden, en zelfs als hij deze niet had ontvangen, was de termijn voor hoger beroep verlopen. Het hof concludeerde dat de beschikking in kracht van gewijsde was gegaan en dat er geen mogelijkheid was om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Het verzoek van de man werd dan ook afgewezen.