ECLI:NL:GHARL:2015:10095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
200.163.061
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en terugbetalingsverplichting na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie en de terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te verlagen naar nihil voor de periode van 1 oktober 2011 tot 1 januari 2013. De rechtbank Gelderland had in haar beschikking van 13 oktober 2014 de bijdrage van de man vastgesteld op nihil per 1 januari 2013, maar de man was van mening dat hij teveel had betaald en verzocht om terugbetaling van het teveel betaalde bedrag.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 een negatief netto besteedbaar inkomen had en dat haar huwelijksgerelateerde behoefte in 2011 € 4.351,- netto per maand bedroeg. De man had voldoende draagkracht om de eerder vastgestelde bijdrage van € 2.500,- per maand te voldoen. Het hof oordeelde dat de vrouw in deze periode onverminderd behoefte had aan de bijdrage van de man.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw het teveel ontvangen bedrag aan partneralimentatie, dat de huwelijksgerelateerde behoefte overstijgt, aan de man dient terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de bijdrage voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vastgesteld op € 1.545,- per maand, met terugbetaling van het teveel betaalde bedrag door de vrouw aan de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.163.061
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 137406)
beschikking van de familiekamer van 29 oktober 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. dr. L.H.M. Zonnenberg te ’s-Hertogenbosch,
en
[verweersters],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 13 januari 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 3 maart 2015;
- een journaalbericht van mr. Zonnenberg van 30 juli 2015 met bijlagen 1 en 2, ingekomen op 31 juli 2015;
- een journaalbericht van mr. Wakker, kantoorgenoot van mr. Zonnenberg, van 12 augustus 2015, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2015 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wakker. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is op 6 januari 2011 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van de thans meerderjarige kinderen:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1986, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1991.
3.3
Bij beschikking van 11 november 2009 heeft de rechtbank Zutphen, voor zover hier van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.500,- per maand zal voldoen.
Bij beschikking van 21 september 2010 heeft het gerechtshof Arnhem deze beschikking ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vernietigd en bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 2.500,- per maand zal voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man aan de vrouw in haar kosten van levensonderhoud (hierna ook te noemen: partneralimentatie) in de periode vanaf 1 oktober 2011 tot 1 januari 2013. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw vanaf 1 januari 2013 geen aanvullende behoefte meer heeft aan een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud. De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 13 oktober 2014 de bij beschikking van het gerechtshof Arnhem van 21 september 2010 bepaalde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw gewijzigd en deze met ingang van 1 januari 2013 vastgesteld op nihil, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage ten behoeve van de vrouw over de periode van 1 oktober 2011 tot 1 januari 2013 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig lager bedrag als hof juist acht;
2. het bedrag te bepalen dat de vrouw teveel heeft ontvangen en te bepalen dat de vrouw het door hem teveel betaalde binnen twee weken na de door het hof te geven beschikking aan hem dient terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dag van de uitspraak.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. De vrouw verzoekt het hof om de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de man in de reële kosten van deze procedure aan haar zijde.

5.De motivering van de beslissing

Vermeerdering van het verzoek
5.1
Allereerst zal het hof ingaan op het verzoek van de man, zoals neergelegd in de brief van 12 augustus 2015, gevoegd bij het onder 2.1 genoemde journaalbericht van diezelfde datum. Daarin verzoekt de man voor het eerst om - zakelijk weergegeven - ook zijn onderhoudsplicht over de periode vanaf 6 januari 2011 tot 1 oktober 2011 op nihil te stellen.
Naar het oordeel van het hof komt het toelaten van deze vermeerdering van het verzoek in strijd met de eisen van een goede procesorde. De man heeft dit verzoek pas gedaan één dag voor de mondelinge behandeling in hoger beroep, hetgeen de vrouw, die tegen het tijdstip van indiening bezwaar heeft gemaakt, heeft beperkt in haar verdedigingsmogelijkheden. Niet gebleken is van eerst na indiening van het beroepschrift voorgevallen of gebleken feiten of omstandigheden die rechtvaardigen tevens op deze vermeerdering van het verzoek recht te doen. De man heeft ook niet aangegeven waarom deze vermeerdering van het verzoek niet eerder kon worden gedaan. Het hof zal de vermeerdering van het verzoek als zijnde te laat gedaan, niet in behandeling nemen.
Partneralimentatie
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat zich sedert de beschikking van 21 september 2010 een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek heeft voorgedaan die een nieuwe beoordeling rechtvaardigt.
5.3
De vraag die ter beoordeling aan het hof voorligt is of de vrouw in de periode vanaf
1 oktober 2011 tot 1 januari 2013 behoefte had aan een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud. Niet in geschil is dat de man in voormelde periode voldoende draagkracht had om de bij beschikking van het gerechtshof Arnhem van 21 september 2010 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
Bij beschikking van 21 september 2010 heeft het gerechtshof Arnhem de netto behoefte van de vrouw in 2010 vastgesteld op € 4.313,- per maand, oftewel € 7.146,- bruto per maand.
5.4
De grieven I en II van de man zien op de huwelijksgerelateerde behoefte en behoeftigheid van de vrouw. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de bruto behoefte waarvan het gerechtshof Arnhem in zijn beschikking van 21 september 2010 is uitgegaan ter bepaling van de partneralimentatie. Volgens de man dient te worden uitgegaan van de door het hof vastgestelde netto behoefte in 2010 van € 4.313,- per maand, hetgeen geïndexeerd in 2011 € 4.351,- per maand oplevert en in 2012 € 4.408,- per maand. Vervolgens had de rechtbank dienen te beoordelen in hoeverre de vrouw met haar netto besteedbaar inkomen in 2011 en 2012 zelf kon voorzien in haar netto huwelijksgerelateerde behoefte, aldus de man.
5.5
De vrouw heeft vorenstaande betwist. Volgens de vrouw moet haar bruto behoefte worden verminderd met haar bruto inkomen, omdat anders de man het fiscale voordeel toekomt dat zij ontvangt als startende ondernemer. Bovendien moet voor wat betreft het jaar 2011 alleen met de inkomsten over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 rekening worden gehouden, omdat per 1 oktober 2011 de omstandigheden zijn gewijzigd, aldus de vrouw.
5.6
Het hof is met de man van oordeel dat voor de berekening van zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw uitgegaan dient te worden van de netto behoefte van de vrouw welk bedrag dient te worden verminderd met het netto besteedbaar inkomen van de vrouw. Hetgeen resteert is de behoeftigheid van de vrouw. Dit is het bedrag dat de vrouw ter aanvulling van haar netto inkomen nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. Deze aanvullende behoefte wordt voor de vaststelling van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vervolgens gebruteerd en die bruto bijdrage wordt dan vastgesteld.
5.7
Zoals door de man gesteld - en door de vrouw niet weersproken - bedraagt de netto behoefte van de vrouw in 2011 € 4.351,- per maand en in 2012 € 4.408,- per maand.
5.8
Nu de vrouw met ingang van 1 oktober 2011 is gestart met haar onderneming houdt het hof bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in de periode vanaf 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 rekening met haar inkomen uit dienstbetrekking in die periode. Uit de stukken blijkt dat de inkomsten van de vrouw uit dienstbetrekking in voormelde periode in totaal € 3.358,75 bedroeg. Voor 2012 gaat het hof uit van het bruto jaarinkomen uit dienstbetrekking van € 19.987,- en de in het loon begrepen vergoeding inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 1.340,-.
5.9
De man zet in zijn grief IV vraagtekens bij het resultaat uit onderneming van de vrouw in 2011 en 2012. Het betreft de post afschrijvingen. De liquide middelen nemen toe, terwijl het resultaat uit onderneming achter blijft, hetgeen volgens de man alleen valt te verklaren door (onder meer) de post afschrijvingen die geen werkelijke uitgaven betreffen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende haar afschrijvingen in 2011 en 2012 onderbouwd. De vrouw heeft aanvankelijk een tweedehands echoapparaat gekocht, waarvan de economische levensduur twee jaar was. Daarnaast was de vrouw door de scherpe kwaliteitseisen die gesteld worden aan dergelijke apparatuur genoodzaakt om op korte termijn een nieuw echoapparaat aan te schaffen van minimaal € 100.000,-, zodat zij de benodigde vergunning voor het mogen verrichten van prenatale screening kon behouden. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof ook verklaard dat zij in 2013 een nieuw echoapparaat aangeschaft. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de cijfers in de fiscale rapporten over de jaren 2011 en 2012 niet juist zouden zijn, zoals de man heeft gesteld. Daarbij overweegt het hof dat de man zijn vraagtekens bij de jaarcijfers niet heeft onderbouwd. Het vorenstaande betekent dat het hof bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw uitgaat van het resultaat uit onderneming in 2011 van negatief € 9.641,- en in 2012 van positief € 41.062,-. Bovendien houdt het hof rekening met de in de fiscale rapporten van 2011 en 2012 opgevoerde aftrekbeperkingen en investeringsaftrek.
5.1
Het hof houdt voorts in 2011 en 2012 rekening met de ondernemersaftrek bestaande uit de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, met de MBK-winstvrijstelling, alsmede met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, zoals deze ook blijken uit de fiscale rapporten van 2011 en 2012. In 2011 houdt het hof ook rekening met de in het fiscaal rapport van 2011 vermelde alleenstaande ouderkorting.
5.11
Verder houdt het hof rekening met het door de man gestelde - en door de vrouw niet weersproken - inkomen uit vermogen in 2011 van 2,15% en in 2012 van 2%, waarbij de man is uitgegaan van het vermogen van de vrouw zoals dat blijkt uit de overgelegde fiscale rapporten over 2011 en 2012.
5.12
Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw in de periode vanaf 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 een negatief netto besteedbaar inkomen en bedraagt haar netto besteedbaar inkomen in 2012 € 3.663,- per maand.
5.13
Nu de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw (geïndexeerd) in 2011
€ 4.351,- netto per maand bedraagt en de vrouw een negatief netto inkomen heeft in de periode vanaf 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011, heeft de vrouw onverminderd behoefte aan in de beschikking van het gerechtshof Arnhem van
21 september 2010 vastgestelde bijdrage in haar kosten van levensonderhoud van
€ 2.500,- per maand.
In 2012 bedraagt de geïndexeerde huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 4.408,- en haar netto inkomen € 3.663,- per maand, zodat de aanvullende behoefte van de vrouw in 2012 kan worden gesteld op € 745,- netto per maand, oftewel € 1.545,- bruto per maand.
5.14
Anders dan de man in zijn grief III heeft gesteld houdt het hof in de betreffende periode geen rekening met huurinkomsten aan de zijde van de vrouw die zij, volgens de man, redelijkerwijs kon generen omdat de zoon van partijen, [kind 2], en zijn vriendin bij haar inwoonden. Het hof is - met de vrouw - van oordeel dat in redelijkheid niet van [kind 2] en zijn vriendin gevergd kon worden huur aan de vrouw te betalen, aangezien zoals de vrouw heeft gesteld - en door de man niet is weersproken - [kind 2] en zijn vriendin nog studeerden en de vrouw vanaf het moment dat [kind 2] éénentwintig jaar werd, op 22 april 2012, volledig in zijn kosten van levensonderhoud en studie heeft voorzien, omdat de man toen niet meer bijdroeg aan deze kosten van [kind 2]. De vrouw heeft ook [kind 2] de kans willen geven schuldenvrij te kunnen studeren net als de oudste zoon van partijen dat heeft kunnen doen.
5.15
Grief V van de man betreft een zogeheten veeggrief, waar het hof niet afzonderlijk op in zal gaan.
5.16
De man voert in zijn grief VI aan dat de vrouw het door hem teveel betaalde bedrag aan partneralimentatie dient terug te betalen, omdat de bijdrage de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw oversteeg. De vrouw heeft dit betwist. Zij stelt dat zij door de vervelende en langdurige vechtscheiding pas eind 2010 de hoogte van de partneralimentatie wist en deze bijdrage pas is gaan lopen vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 6 januari 2011. Tot die die tijd heeft zij een bedrag van € 1.500,- per maand ontvangen. Verder stelt de vrouw dat niet valt in te zien waarom de man van haar inspanningen en het risico dat zij heeft genomen om voor zich zelf te gaan werken vanaf dag 1 moet profiteren. De man heeft na een dertig jaar durend huwelijk nog geen vier jaar alimentatie hoeven te betalen.
Nu het hof tot het oordeel is gekomen dat de door de man betaalde bijdrage van € 2.500,- per maand in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2012 haar aanvullende behoefte overstijgt en de man derhalve met ingang van 1 januari 2012 teveel heeft betaald, dient de vrouw het teveel ontvangene in beginsel aan de man terug te betalen. Nu niet gesteld of gebleken is dat de vrouw niet in staat is om het door de man onverschuldigd betaalde terug te betalen en het hof niet is gebleken dat zulks niet van haar gevergd kan worden, acht het hof geen termen aanwezig om van voormeld uitgangspunt af te wijken. Het hof zal dan ook bepalen dat de vrouw de door de man in de periode vanaf
1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 teveel betaalde partneralimentatie aan de man dient terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking.
5.17
Het hof zal de proceskosten van deze procedure compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
In hetgeen de vrouw daarover heeft gesteld, ziet het hof onvoldoende aanleiding daarover anders te oordelen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen grief I, II en VI, falen grief III en IV en behoeft grief V geen bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van vrouw in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vernietigen, en beslissen als hierna te melden en de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 oktober 2014 voor wat betreft de partneralimentatie in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 21 september 2010 en bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 € 1.545,- per maand zal bepalen;
bepaalt dat de vrouw de door de man in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met
31 december 2012 teveel aan haar betaalde partneralimentatie aan de man dient terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.M.M. Mostermans en
T.M. Blankestijn, en is op 29 oktober 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.