Uitspraak
[appellant],
NEM,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
grieven 1 en 2zijn gericht tegen de vaststelling dat tussen partijen is overeengekomen dat NEM gas en elektriciteit zou gaan leveren aan [appellant]. Volgens [appellant] is enkel afgesproken dat NEM elektriciteit zou gaan leveren. Nu tussen partijen in geschil is of partijen ten aanzien van de levering van gas overeenstemming hebben bereikt, zal het hof dit niet als vaststaand aannemen.
4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
grieven 3 en 4zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de overeenkomst mede de levering van gas omvatte en dat van ongevraagde levering van gas geen sprake is geweest. Zoals hiervoor overwogen, bestrijdt [appellant] dat de overeenkomst inhield dat NEM behalve elektriciteit ook gas zou gaan leveren. Voor zover nodig beroept hij zich op annulering c.q. opzegging van dit gedeelte van de overeenkomst middels zijn brief d.d. 13 augustus 2008.
Grief 8houdt in dat de kantonrechter ten onrechte geen acht heeft geslagen op zijn verweer dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de wettelijke vereisten voor de rechtsgeldige totstandkoming van een overeenkomst na telefonische colportage.
Krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast ten aanzien van de rechtsgeldige totstandkoming van een overeenkomst tot levering van gas op NEM. Het hof zal hierna bezien of NEM dit bewijs heeft geleverd dan wel of zij (aanvullende) bewijs dient te leveren.
Deze stelling wordt ondersteund door zijn - na ontvangst van de betreffende geluidsopname verzonden - brief aan NEM d.d. 14 november 2008:
"(…) In het gesprek wat wij hebben gevoerd met uw medewerkster is gesproken over de levering van elektriciteit in de bandopname wordt hier snel gas aan toegevoegd hetgeen erg misleidend is. (…)"
"(…) Vanaf nu heeft u een rechtsgeldige overeenkomst met de Nederlandse Energie Maatschappij en zullen wij uelektriciteit en/of gasgaan leveren. (…)"[appellant] betwist dat hij deze brief heeft ontvangen. Deze betwisting is niet op voorhand onaannemelijk, nu NEM bij conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie, een aan een ander persoon, namelijk[X], gerichte brief d.d. 10 juni 2008 heeft overgelegd. Pas nadat zij hierop door [appellant] is gewezen, heeft zij bij akte een aan [appellant] gerichte brief overgelegd. Bovendien levert deze brief, gelet op de woorden
"elektriciteit en/of gas", geen (laat staan sluitend) bewijs voor de stelling van NEM dat de overeenkomst met [appellant] mede gericht was op de levering van gas, althans dat [appellant] redelijkerwijs had dienen te begrijpen dat de overeenkomst de levering van gas omvatte.
"(…) Wij hebben inderdaad contact gehad met een van uw medewerkers en in dit gesprek is gesproken over de eventuele levering van elektriciteit door u.Nu zien wij dat u ons een nota zendt voor het gasverbruik hetgeen niet is overeen gekomen.Wij verzoeken u dan ook een en ander ongedaan te maken. (…)"Dit standpunt heeft [A] herhaald in zijn brieven d.d. 14 oktober 2008, 14 november 2008 (hiervoor reeds genoemd), 24 november 2008, 8 januari 2009, 6 februari 2009, 9 juni 2009, 15 juni 2009, 20 oktober 2009, 23 december 2009, 9 april 2010 en 9 juli 2010.
"Wij hebben alles doorgenomen. U ontvangt binnen enkele dagen een bevestiging van de gemaakte afspraken en de productvoorwaarden in huis. Na ontvangst van dit welkomstpakket heeft u zeven werkdagen de tijd om de overeenkomst schriftelijk te annuleren."
"treedt, voor zover dit redelijk is, vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats, indien de ontvanger door de prestatie is verrijkt, indien het aan hem is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, of indien hij erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten"(artikel 6:210 lid 2 BW).
[appellant] betoogt dat NEM ten aanzien van het niet leveren van elektriciteit wel degelijk in verzuim is geraakt.
NEM heeft geen elektriciteit geleverd aan [appellant], omdat deze niet over een meet-inrichting beschikte. In beginsel rust de verantwoordelijkheid voor het hebben van een meet-inrichting bij [appellant], met als gevolg dat sprake is van overmacht aan de zijde van NEM.
Het betoog van [appellant] houdt in dat hij op basis van door een verkoopmedewerkster van NEM - na intern overleg met haar chef - aan hem gedane mededelingen heeft mogen aannemen dat het ontbreken van een elektriciteitsmeter geen beletsel zou vormen voor de levering van elektriciteit door NEM. Voorts komt het betoog van [appellant] erop neer dat NEM is tekortgeschoten in haar uit de overeenkomst voortvloeiende zorgplicht door hem - ondanks de vele brieven die hij aan NEM heeft verzonden ter zake van het uitblijven van de levering van elektriciteit - niet naar een oplossing te begeleiden (memorie van grieven sub 61).
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij door Enexis op de hoogte is gesteld van de voorwaarden voor herinstallatie en heraansluiting van de meter. De enkele opmerking van [appellant] dat het hem ontgaat waarom hij als consument de oplossing had moeten kennen, en dat hij anders immers zelf wel actie zou hebben ondernomen (memorie van grieven sub 61), is daartoe naar het oordeel van het hof ontoereikend. Indien [appellant] al niet op de hoogte zou zijn gesteld door Enexis, had het bovendien op zijn weg gelegen om hiernaar bij Enexis te informeren. [appellant] heeft uit vorenbedoelde opmerking van de verkoopmedewerkster van NEM redelijkerwijs niet mogen afleiden dat hij van zijn eigen verantwoordelijkheid in dezen werd ontslagen. De omstandigheid dat NEM hem hierop pas bij brief van 12 juni 2009 gewezen, zo dit al als een schending van haar zorgplicht dient te worden aangemerkt, staat derhalve niet in causaal verband met de door [appellant] gestelde schade.
rieven 5, 7 en 9heeft [appellant] geen belang.