ECLI:NL:GHARL:2014:9857

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
14/00201, 14/00202 en 14/00203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en onroerende-zaakbelasting van een NSW-landgoed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van een onroerende zaak heeft vastgesteld op € 1.000.000 voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De onroerende zaak betreft een perceel grond dat deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (NSW) aangewezen landgoed. Belanghebbende betwist de WOZ-waarde en de aanslagen onroerende-zaakbelasting (OZB) en stelt dat de NSW-vrijstelling van toepassing is, omdat de onroerende zaak geen gebouwde eigendommen bevat en voldoet aan de voorwaarden van de NSW.

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting is belanghebbende vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar werd bijgestaan door een WOZ-taxateur. Het Hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak inderdaad deel uitmaakt van een NSW-landgoed en dat de NSW-vrijstelling van toepassing is, ongeacht of de beschikking op naam van belanghebbende staat.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte de WOZ-waarde en de aanslagen OZB heeft gehandhaafd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de WOZ-waarden en aanslagen OZB worden tot nihil verminderd. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.191,50 bedragen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 december 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00201, 14/00202 en 14/00203
uitspraakdatum: 16 december 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2014, nummers AWB 13/3849, 13/3851 en 13/3852, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak “[a-straat]” te [L] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2009 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2010 vastgesteld op € 1.000.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerende-zaakbelasting 2010 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 4.121.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2010 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2011 vastgesteld op € 1.000.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB 2011 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 4.073.
1.3
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2011 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2012 vastgesteld op € 1.000.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB 2012 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 4.059.
1.4
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de in 1.1, 1.2 en 1.3 genoemde beschikkingen heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 januari 2014 ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door ir. [C], WOZ-taxateur.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 30 december 2005 tezamen met andere personen het recht van opstal verkregen op de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een onbebouwd perceel grond nabij de [b-straat] te [M] van ongeveer 4000 m2. De onroerende zaak maakt deel uit van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (hierna: NSW) aangewezen landgoed (hierna: NSW-landgoed).
2.2
Het recht van opstal is gevestigd onder de ontbindende voorwaarde, dat niet uiterlijk op 31 december 2007 een onherroepelijke bouwvergunning voorhanden is voor de bouw van ten minste vier – al dan niet met elkaar verbonden – woningen op de onroerende zaak.
2.3
De bij het recht van opstal betrokken partijen hebben de einddatum van de ontbindende voorwaarde een aantal malen verlengd tot laatstelijk 31 december 2012.
2.4
Op 12 september 2012 heeft het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Nijmegen een omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan.
2.5
Op 28 december 2012 is het recht van opstal onvoorwaardelijk geworden.
2.6
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende als genothebbende van de onroerende zaak aangemerkt op grond waarvan eerdervermelde beschikkingen en aanslagen zijn opgelegd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of bij het begin van het kalenderjaar het genot van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010, 2011 en 2012 van de gemeente Nijmegen (hierna tezamen: de Verordening) bij belanghebbende ontbrak. Voorts is in geschil of belanghebbende terecht verzoekt de waarde van de onroerende zaak buiten aanmerking te laten, omdat de onroerende zaak deel uitmaakt van een op de voet van de NSW aangewezen landgoed.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de heffingsambtenaar beantwoordt deze ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de WOZ-waarden en de aanslagen OZB tot nihil.
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In de Verordening is onder andere het volgende bepaald:

Artikel 1 Belastingplicht
1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting (…);
b. een belasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (verder te noemen: eigenarenbelasting).
(…)
Artikel 3 Maatstaf van heffing
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
2. (…)
Artikel 4 Vrijstellingen
1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
(…)
d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
(…) ”
4.2
De waarde van een onroerende zaak ingevolge de Wet WOZ wordt bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ingevolge welke bij de waardebepaling buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan, indien die waarde geen onderdeel uitmaakt van de grondslag van de belastingen.
4.3
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de NSW aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen (hierna: de NSW-vrijstelling).
4.4
Te dezen staat vast dat de onroerende zaak deel uitmaakt van een NSW-landgoed dat voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 en dat er geen gebouwde eigendommen op voorkomen.
4.5
Desondanks is de heffingsambtenaar van mening dat de NSW-vrijstelling niet van toepassing is, omdat de door de Belastingdienst afgegeven beschikking waarbij het landgoed als NSW-landgoed is gerangschikt, niet op naam van belanghebbende staat. Uit de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel Wijziging van de gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen (Tweede Kamer, 1989-1990, 21 591, nr. 3, pagina 25) volgt volgens de heffingsambtenaar, dat het karakter van de OZB met zich brengt dat de vrijstellingen beperkt moeten worden uitgelegd. Met de verwijzing naar de NSW heeft de wetgever beoogd dezelfde kring van belastingplichtigen vrij te stellen die zelf gebruik kunnen maken van de faciliteiten van de NSW, aldus de heffingsambtenaar.
4.6
Belanghebbende brengt hier tegen in dat de tekst van de wet duidelijk is en dat de verwijzing naar de Memorie van Toelichting ziet op de van de vrijstelling uitgezonderde onderdelen. Anders dan de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift heeft geconcludeerd, bestrijdt belanghebbende nog steeds de WOZ-waarde.
4.7
Uit de tekst van de Wet WOZ en in het bijzonder de NSW-vrijstelling noch uit de tekst van de Verordening volgt dat de NSW-beschikking op naam van belanghebbende dient te staan. Evenmin vindt de stelling van de heffingsambtenaar dat doel en strekking van de NSW-vrijstelling met zich brengen dat deze vrijstelling enkel de eigenaar van de onroerende zaak toekomt, steun in het recht. Belanghebbende bepleit daarom naar het oordeel van het Hof terecht, dat de waarde van de onroerende zaak van de WOZ-waarde dient te worden uitgezonderd.
4.8
Tussen partijen is dan niet in geschil dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak, alsmede de aanslag OZB nihil dient te bedragen. Het andere geschilpunt behoeft dan geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.217,50 (2,5 punten (beroepschrift, zitting, schriftelijke inlichtingen)  wegingsfactor 1  € 487  factor 1 voor samenhangende zaken) voor de kosten in eerste aanleg en € 974 (2 punten (hogerberoepschrift, zitting)  wegingsfactor 1  € 487  factor 1 voor samenhangende zaken) voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 2.191,50.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarden van de onroerende zaak voor de jaren 2010, 2011 en 2012 tot nihil,
– vermindert de aanslagen OZB voor de jaren 2010, 2011 en 2012 tot nihil,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.191,50 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 44 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 122 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 16 december 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 17 december 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.