In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van een onroerende zaak heeft vastgesteld op € 1.000.000 voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De onroerende zaak betreft een perceel grond dat deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (NSW) aangewezen landgoed. Belanghebbende betwist de WOZ-waarde en de aanslagen onroerende-zaakbelasting (OZB) en stelt dat de NSW-vrijstelling van toepassing is, omdat de onroerende zaak geen gebouwde eigendommen bevat en voldoet aan de voorwaarden van de NSW.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting is belanghebbende vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar werd bijgestaan door een WOZ-taxateur. Het Hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak inderdaad deel uitmaakt van een NSW-landgoed en dat de NSW-vrijstelling van toepassing is, ongeacht of de beschikking op naam van belanghebbende staat.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte de WOZ-waarde en de aanslagen OZB heeft gehandhaafd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de WOZ-waarden en aanslagen OZB worden tot nihil verminderd. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.191,50 bedragen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 december 2014.