Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
[appellant 2],
[appellanten],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben appellanten, bestaande uit [appellant 1] en [appellant 2], een verzoek ingediend om een machtiging te verkrijgen voor het bezwaren van onroerende zaken met een hypotheekrecht ten behoeve van een geldlening. De achtergrond van het geschil ligt in de wens van [appellant 2] om een overeenkomst tot geldlening aan te gaan voor de uitbreiding van zijn recreatiebedrijf, waarvoor hij het eigendomsaandeel van de geïntimeerde, zijn zoon, met het recht van hypotheek wil bezwaren. De hoofdgerechtigde, [geïntimeerde], weigerde zijn toestemming, wat leidde tot het verzoek om machtiging bij het hof.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij het de feiten en omstandigheden van de zaak heeft gewogen. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vorderingen van de appellanten afgewezen, met de overweging dat de hypothecaire geldlening niet noodzakelijk was voor het behoud van de gemeenschappelijke percelen. In hoger beroep heeft het hof echter geoordeeld dat er wel degelijk een spoedeisend belang aanwezig was, gezien de deadline voor het verkrijgen van subsidie voor het project.
Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij het belang van [appellant 2] om de onroerende zaken te kunnen bezwaren met een hypotheekrecht voor de financiering van zijn bedrijf zwaarder heeft gewogen dan het belang van [geïntimeerde] om geen nieuwe hypotheeklasten te dragen. Het hof heeft daarom de machtiging verleend, waarmee [appellant 2] de onroerende zaken kan bezwaren met een hypotheek ten behoeve van de Rabobank. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vorderingen van de appellanten toegewezen, met compensatie van de proceskosten in beide instanties.