Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellanten],
3.Woningborg N.V.,gevestigd te Gouda,
Woningborg,advocaat: mr. R. van Veen, kantoorhoudende te Rhoon,
[geïntimeerde]
1.[appellant 1],
[appellanten],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
de vonnissen van de Rechtbank Midden Nederland van 13 juni 2013(hof: lees 2012)
met nummer 189290 / HL ZA 11-921 en van 15 mei 2013 C/07/189290 / HL ZA 11‑921 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van de curator alsnog af te wijzen;
3.De beoordeling
grief 1(in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak) aangevoerd dat de rechtbank onvolledig is geweest bij de vaststelling van de feiten. Voor een volledige weergave van de feiten hebben zij verwezen naar hoofdstuk 2 van de memorie van grieven in beide zaken.
grief 1in de hoofdzaak en bij de weergave van de feiten in de memorie van antwoord aangevoerd dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.8 ten onrechte ervan is uitgegaan dat [X] Bouw Holding B.V. (verder: [X]) de bouw heeft voortgezet en dat eerst enige tijd daarna met [X] een afbouwovereenkomst is gesloten. Volgens Woningborg gaat het hier echter niet om een contractsoverneming en is eerst een afbouwovereenkomst met [X] gesloten en is pas daarna de woning door [X] afgebouwd.
"Aannemingsovereenkomst (projectmatige bouw) voor eengezinshuizen met toepassing van de garantie- en waarborgregeling van Stichting Garantie Instituut Woningbouw"gesloten voor de bouw van een woning op een nader aangeduid perceel grond in [woonplaats 1]. Als totale aanneemsom is een bedrag van € 245.827,- overeengekomen.
grief 2hebben [appellanten] aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste en onvolledige weergave van hun verweren heeft gegeven.
grieven 3 tot en met 8 van [appellanten]en de
grieven 2 tot en met 10 van Woningborgleggen het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. Het hof zal deze grieven daarom gezamenlijk bespreken.
grief 2verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 3.22 ten aanzien van grief 2 in de hoofdzaak is overwogen.
grieven 3 en 4zijn gericht tegen de hiervoor weergegeven oordelen omtrent de reikwijdte van de GWR. Het hof stelt vast dat, omdat in de hoofdzaak de vorderingen van de curator op [appellanten] zullen worden afgewezen, aan de vorderingen van [appellanten] in de vrijwaringszaak de grond is komen te ontvallen. Deze vorderingen dienen derhalve te worden afgewezen. De grieven behoeven daarom geen bespreking meer,