In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MVJ Ontwikkelingen B.V. De appellant heeft in 2008 percelen los land verkocht aan MVJ, met de bedoeling dat deze zouden dienen als ruilgrond. Partijen zijn een pachtovereenkomst voor één jaar aangegaan, die na een procedure bij de pachtkamer is aangemerkt als een reguliere pachtovereenkomst van 1 december 2008 tot 1 december 2009. Na afloop van deze periode hebben partijen gesproken over een nieuwe overeenkomst, maar MVJ stelt dat er geen nieuwe overeenkomst is gesloten. Appellant vordert dat de oude overeenkomst doorloopt of dat er een nieuwe overeenkomst is gesloten.
Het hof oordeelt dat er geen nieuwe pachtovereenkomst is gesloten en dat de oude overeenkomst per 1 december 2009 is geëindigd. De vordering van MVJ tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het hof van mening is dat MVJ niet voldoende heeft aangetoond dat de schade het gevolg is van het handelen van appellant. Het hof bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer, met uitzondering van de proceskosten, die opnieuw worden vastgesteld. De kosten in de procedure worden toegewezen aan de partijen, waarbij MVJ wordt veroordeeld in de kosten van appellant in conventie en appellant in de kosten van MVJ in reconventie.
De uitspraak van het hof is gedaan op 16 december 2014 en is openbaar uitgesproken. Het hof heeft de proceskosten in het principaal en incidenteel hoger beroep vastgesteld en verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.