ECLI:NL:GHARL:2014:9722

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
200.156.665-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling onder verlening van de schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zwolle-Lelystad had op 14 juni 2012 de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de appellant van toepassing verklaard. Op 18 september 2014 weigerde de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, de door de bewindvoerder verzochte tussentijdse beëindiging van deze regeling. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om het vonnis van 18 september 2014 te vernietigen en de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2014 was de appellant, om medische en psychische redenen, niet ter zitting verschenen. Het hof heeft de stukken bestudeerd, waaronder een verklaring van de bewindvoerder en een verzekeringsgeneeskundig advies uit 2005. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de appellant door diverse chronische medische klachten niet in staat was om arbeid te verrichten. Het hof concludeerde dat de rechtbank de Recofarichtlijnen onjuist had geïnterpreteerd en onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de appellant.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen vooruitzicht is dat de afdrachtcapaciteit van de appellant de komende jaren zal toenemen, en dat er geen omstandigheden zijn die de voortzetting van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling van de appellant beëindigd, met toekenning van de schone lei. Dit arrest is gewezen door de drie rechters en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.156.665/01
(zaaknummer rechtbank C/07/12/574 R)
arrest van de derde civiele kamer van 11 december 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. J.M.J. Langelaar, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 14 juni 2012 is ten aanzien van [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 september 2014 is de - op grond van artikel 354a Faillissementswet (hierna Fw) - door de bewindvoerder verzochte tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] geweigerd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 24 september 2014, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis van 18 september 2014 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar tussentijds wordt beëindigd.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlagen van 23 oktober 2014 van mr. Van Uden, namens mr. Langelaar.
2.3
De mondelinge behandeling heeft, na eerder verzoek zijdens de bewindvoerder tot aanhouding van de op 5 november 2014 geplande zitting, plaatsgevonden op
3 december 2014, waarbij namens mr. Langelaar mr. Van Uden is verschenen, alsmede de bewindvoerder.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is [appellant] – om medische en psychische redenen – in overleg met haar advocaat niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

Oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank heeft tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] geweigerd. De rechtbank heeft daarbij als volgt overwogen.
'De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige schuldsaneringsregeling van schuldenares niet in aanmerking komt voor een verkorting van de looptijd. Verwezen wordt naar hetgeen is opgenomen in de Recofa-richtlijnen. Indien de schuldenaar meent dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten, is het gewenst dat de bewindvoerder namens de schuldenaar ontheffing van de sollicitatieplicht verzoekt. Dit verzoek dient gemotiveerd en onderbouwd met een medische verklaring of medische informatie te worden gedaan. Thans is komen vast te staan dat zowel de ontheffing van de sollicitatieplicht van de rechter-commissaris als de medische verklaring of medische informatie ontbreken. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de schuldsaneringsregeling thans niet te beëindigen.'
Beroep van [appellant]
3.2
kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat de bewindvoerder gemotiveerd heeft verzocht om de regeling te beëindigen omdat er redelijkerwijs niet te verwachten is dat [appellant] op zodanige wijze aan haar verplichtingen kan voldoen dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de Recofarichtlijnen onjuist geïnterpreteerd en onvoldoende de belangen van [appellant] bij haar beslissing betrokken.
Advies van de bewindvoerder
3.3
Bij brief van 1 juli 2014 heeft de bewindvoerder de verklaring als bedoeld in artikel 354a Fw aan de rechtbank gezonden.
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verklaard die verklaring te handhaven en verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Oordeel van het hof
3.4
[appellant] ontvangt een WWB-uitkering. [appellant] heeft van het college van burgemeester en wethouders een ontheffing van de sollicitatieplicht. In de brief van het college van
18 november 2013 staat vermeld dat op grond van een gesprek met [appellant] is vastgesteld dat [appellant] door fysieke problemen niet in staat is om deel te nemen aan de reguliere arbeidsmarkt.
Er ligt geen medisch onderzoek ten grondslag aan dit besluit van het college.
3.5.1
Anders dan de rechtbank acht het hof een medische verklaring in de gegeven omstandigheden niet noodzakelijk. Gelet op de stukken die zich in het dossier van het hof bevinden is voor het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen arbeidsmogelijkheden voor [appellant] zijn.
3.5.2
Met name uit het bij de stukken gevoegde “verzekeringsgeneeskundig advies”
uit 2005 blijkt voor het hof voldoende dat er sprake is van diverse chronische medische klachten bij [appellant] die aan het (al dan niet deeltijds) werken in loondienst of anderszins in de weg staan.
Zo is onder het kopje ‘functioneringsmogelijkheden’ opgenomen dat er geen duurzaam
benutbare mogelijkheden ten aanzien van werk te duiden zijn omdat er teveel medische klachten zijn, waardoor beperkingen bestaan. Er is sprake van toenemende benauwdheid en hoestaanvallen. Tevens zijn er hevige klachten van het bewegingsapparaat. Er zijn slaapproblemen, paniekaanvallen en de laatste werkervaring dateert (in 2005) van 27 jaar geleden.
Uit de brief van het college van de gemeente [woonplaats] d.d. 26 november 2014 blijkt dat er sprake is van dagelijkse pijn (in buik, rug, been en hand) door verkrampingen, slechte mobiliteit en een werkervaring die dateert van meer dan 10 jaar geleden. Indien dit laatstbedoelde aspect, werkervaring, wordt gekoppeld aan hetgeen dienaangaande is opgemerkt in het verzekeringsgeneeskundig advies uit 2005, moet worden geconcludeerd dat de thans 60 jaar oude [appellant] al ruim 35 jaar niet meer heeft deelgenomen aan het arbeidsproces.
3.6.1
De Recofarichtlijnen op dit punt waarborgen dat er wordt vastgesteld door een onafhankelijk arts dat geen arbeid meer zal kunnen worden verricht; een enkele verklaring van de saniet dan wel uitsluitend een beslissing van de gemeente is niet voldoende.
In deze casus ligt die vaststelling er naar het oordeel van het hof reeds. Niet de brief van het college van de gemeente [woonplaats] op zichzelf, maar ook door de onderliggende stukken volgt zulks. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor, bij rechtsoverweging 3.5.2 is opgenomen.
3.6.2
Bovendien zou het in het kader van de schuldsaneringsregeling gelasten van een medisch belastbaarheidsonderzoek ten laste komen van de boedel. Dat acht het hof, gelet op de – met de huidige stand van zaken - te verwachten uitkomst van dat onderzoek, niet noodzakelijk.
3.7
Het hof kent voorts betekenis toe aan het feit dat in de verslagen van de bewindvoerder aan de rechtbank bij de sollicitatieverplichting is aangetekend dat er om een ontheffing van de sollicitatieplicht zal worden verzocht (aanvangsverslag) en dat de sollicitatieplicht niet van toepassing is (verslag 2). In verslag 4 staat vermeld dat [appellant] een ontheffing van de sollicitatieplicht heeft vanuit de gemeente en dat deze ontheffing “binnen de wsnp (is) overgenomen.”
Aangenomen moet worden dat die ontheffing is verleend door de rechter-commissaris, nu er op de inhoud van de verslagen niet anderszins is gereageerd door of namens de rechter-commissaris, zo heeft de bewindvoerder – desgevraagd - bevestigd.
3.8
Nu - gelet op het vorenstaande – er geen vooruitzicht is dat de afdrachtcapaciteit van [appellant] de komende jaren hoger zal worden, ontbreekt enig perspectief op het genereren van draagkracht ten behoeve van de schuldeisers. Voortzetting van de regeling acht het hof onder deze omstandigheden dan ook niet gerechtvaardigd.
3.9
Er is het hof niet van omstandigheden als bedoeld in artikel 350, derde lid, onder c tot en met g Fw gebleken. Het hof verstaat dat de regeling op grond van artikel 354a Fw zal eindigen door het in kracht van gewijsde gaan van dit arrest. Op grond van artikel 358 lid 1 Fw dient aan [appellant] de schone lei te worden toegekend.
Slotsom
3.1
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
18 september 2014;
beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant];
verstaat dat de schuldsaneringsregeling zal eindigen door het in kracht van gewijsde
gaan van dit arrest;
stelt vast dat [appellant] niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de
schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en
verstaat dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de
vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Foppen, mr. J.G. Idsardi en mr. A.W. Jongbloed en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 december 2014.