In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 2 te [Z] voor het jaar 2013 vastgesteld op € 281.000, met een bijbehorende onroerendezaakbelasting (OZB) van € 319,78. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 5 november 2014 heeft de belanghebbende, vertegenwoordigd door ir. [A], betoogd dat de vastgestelde waarde te hoog is en heeft hij een lagere waarde van € 265.000 bepleit. De heffingsambtenaar heeft de waarde verdedigd op basis van een taxatierapport van WOZ-taxateur [C], die de waarde op € 281.000 had getaxeerd. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat hij een vergelijkingsobject, de woning aan de [a-straat] 6, niet in zijn waardering heeft betrokken. Dit object is kort na de waardepeildatum verkocht en is een goed vergelijkingsobject. Het hof stelt de waarde van de onroerende zaak op € 270.000 vast, wat leidt tot een vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 2.506,90.