ECLI:NL:GHARL:2014:9655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
WAHV 200.131.497
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondermachtiging en rechtsbijstand in WAHV-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 24 juni 2013 het beroep van [bedrijf 1] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door mw. A, had dhr. B als gemachtigde aangesteld, maar de kantonrechter oordeelde dat deze wisseling van gemachtigde niet kon worden aanvaard omdat de oorspronkelijke machtiging dit niet toestond. Dhr. B heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hof oordeelt dat hij op grond van artikel 14, tweede lid, van de WAHV een zelfstandig beroepsrecht toekomt. Het hof stelt vast dat de regel dat ondermachtiging niet kan worden aanvaard, een uitzondering kent wanneer de eerste gemachtigde een derde inschakelt die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Dhr. B kan in deze procedure als gemachtigde worden beschouwd.

Het hof beoordeelt vervolgens de inhoud van de zaak. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 295,- opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op autosnelwegen. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof vernietigt deze beslissing. Het hof concludeert dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant voldoende grondslag biedt voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. De betrokkene heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant te twijfelen. Het hof verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond en veroordeelt de advocaat-generaal tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene.

De beslissing van het hof is als volgt: de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie wordt ongegrond verklaard, en de advocaat-generaal wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 365,25.

Uitspraak

WAHV 200.131.497
11 december 2014
CJIB 159295452
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 24 juni 2013
betreffende
[bedrijf 1] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [dhr. B] ,
werkzaam bij [rechtsbijstandverzekering] te [vestigingsplaats]

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
[dhr. B] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
[dhr. B] heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 14 november 2013 is nog een schrijven van [dhr. B] ontvangen.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat nu de betrokkene [bedrijf 1] eerder [mw. A] als gemachtigde had aangemerkt, [dhr. B] niet als gemachtigde van de betrokkene kan worden ontvangen bij het indienen van het beroepschrift. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
2. [dhr. B] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en heeft het hof verzocht de zaak op haar merites te beoordelen. Hij heeft op 14 november 2013 een machtiging van [bedrijf 1] aan hem, gedateerd 13 november 2013, overgelegd.
3. De advocaat-generaal stelt zich onder verwijzing naar artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het standpunt dat niet kan worden aanvaard dat gemachtigde [mw. A] zich op haar beurt door een ander als gemachtigde laat vertegenwoordigen, wanneer, zoals in dit geval, daarin in de oorspronkelijke machtiging niet is voorzien. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van [dhr. B] en voegt daaraan toe dat de kantonrechter het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Tegen de beslissing van de kantonrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de WAHV hoger beroep worden ingesteld door degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld. Nu [dhr. B] beroep bij de kantonrechter had ingesteld, komt hem daarom voor het hoger beroep een zelfstandig beroepsrecht toe. De omstandigheid dat de kantonrechter -in het dictum van zijn beslissing- het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard doet daaraan niet af, nu de beslissing van de kantonrechter, gelet op de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, aldus moet worden verstaan dat het beroep van [dhr. B] , nu deze in de visie van de kantonrechter niet beroepsgerechtigd was en de betrokkene niet kon vertegenwoordigen, niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof volgt derhalve niet de advocaat-generaal in zijn standpunt dat het hoger beroep van [dhr. B] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. De betrokkene, [bedrijf 1] heeft bij brief gedateerd 10 februari 2012 [bedrijf 2] gemachtigd om namens haar beroep in te stellen tegen de inleidende beschikking. [bedrijf 2] wordt vertegenwoordigd door [mw. A] . Door deze gemachtigde is beroep ingesteld bij de officier van justitie, welk beroep bij beslissing gedateerd 2 juli 2012 ongegrond is verklaard.
6. Artikel 9, eerste lid, van de WAHV bepaalt dat tegen de beslissing van de officier van justitie beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld door degene die administratief beroep heeft ingesteld.
7. Tegen de beslissing van de officier van justitie is tijdig beroep ingesteld bij de kantonrechter. Het beroepschrift is ingediend door [dhr. B] , werkzaam bij [rechtsbijstandverzekering] . Bij dit beroepschrift is gevoegd de eerder genoemde machtiging van 10 februari 2012 en een schriftelijke machtiging d.d. 26 juli 2012, inhoudende dat [mw. A] op haar beurt [dhr. B] , werkzaam bij [rechtsbijstandverzekering] , machtigt om haar te vertegenwoordigen bij het instellen en behandelen van het beroep.
8. Anders dan de advocaat-generaal kennelijk meent, is artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing in de procedure bij de kantonrechter, aangezien de kantonrechter geen bestuursorgaan is in de zin van die bepaling. Het is vaste jurisprudentie van het hof dat in het kader van de WAHV degene die administratief beroep heeft ingesteld een ander kan machtigen de in de WAHV voorziene rechtsmiddelen tegen de beslissing van de officier van justitie in te stellen.
9. Het hof heeft eerder geoordeeld dat niet kan worden aanvaard dat een gemachtigde zich op zijn beurt door een ander als gemachtigde laat vertegenwoordigen, wanneer in de oorspronkelijke machtiging daarin niet is voorzien. Naar het oordeel van het hof lijdt deze regel uitzondering indien de (eerste) gemachtigde een derde persoon inschakelt die, zoals hier, beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Dat brengt mee dat [dhr. B] als gemachtigde in de procedure bij de kantonrechter kan worden beschouwd. De beslissing van de kantonrechter, die overigens [dhr. B] niet in de gelegenheid heeft gesteld het vermeende verzuim te herstellen, kan daarom niet in stand blijven. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
10. In het beroepschrift is aangevoerd dat betwijfeld wordt of tijdens file rijden de juiste snelheid kan worden vastgesteld. De gemachtigde is van mening dat ten onrechte een sanctie is opgelegd.
11. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 295,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 32 km/h (verkeersbord A3)”, welke gedraging zou zijn verricht op 6 februari 2012 om 17:25 uur op de Rijksweg A27 te Hoogblokland, Gemeente Giesenlanden met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
12. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
13. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het brondocument in onderling verband beschouwd met de daarbij gevoegde kopie van de ijktabel houdt naast de in de beschikking vermelde datum, tijd, plaats en het kenteken van het voertuig, onder meer in dat hij de snelheidsmeting heeft verricht door het op de autosnelweg A27 buiten de bebouwde kom richting Klaverblad op rijstrook 1 rijdende gemeten voertuig met het dienstvoertuig te volgen over een afstand van 750 meter met een tussenafstand van 150 meter. Verder is vermeld dat hij daarbij op de op 16 november 2011 geijkte teller van zijn dienstvoertuig een snelheid heeft gemeten/afgelezen van 90 km/h, dat die snelheid volgens de ijktabel behorend bij het dienstvoertuig 85 km/h bedraagt, dat de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid 82 km/h is en dat de op een matrixbord aangegeven toegestane snelheid 50 km/h was.
14. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat er sprake was van file, valt niet in te zien in te zien waarom de verbalisant op de door hem beschreven wijze niet nauwkeurig de snelheid van het voertuig kan hebben gemeten. In hetgeen is aangevoerd ziet het hof derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Nu ook uit het dossier geen feiten en omstandigheden blijken die aanleiding vormen te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
15. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond zal verklaren.
16. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, komen de kosten van de door gemachtigde Bosman in hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift en het geven van een nadere toelichting. Ingevolge de Bijlage bij het toepasselijke Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan het indienen van het beroepschrift 1 punt toegekend en aan het indienen van de nadere toelichting 0,5 punt. De waarde per punt bedraagt € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Derhalve zal het hof de advocaat-generaal veroordelen tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 365,25.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 365,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.