ECLI:NL:GHARL:2014:9632

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
200.145.668
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De zaak betreft de man, verzoeker in hoger beroep, en de vrouw, verweerster in hoger beroep, die samen een kind hebben, [kind 1], geboren in 2010. De man was eerder door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een bijdrage van € 144,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beschikking, waarbij hij verzocht om de bijdrage te verlagen naar € 25,- per maand, of een andere door het hof te bepalen bijdrage.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man stelde dat zijn financiële situatie zodanig is dat hij niet in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien, en dat zijn lasten, waaronder schulden, niet voldoende in aanmerking zijn genomen bij de vaststelling van de alimentatie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn daadwerkelijke lasten en dat hij niet heeft aangetoond dat hij niet in zijn noodzakelijke kosten kan voorzien.

Het hof heeft de behoefte van [kind 1] vastgesteld op € 197,25 per maand, na aftrek van het kindgebonden budget. De draagkracht van de man is berekend op € 134,- per maand, welke draagkracht gelijk is verdeeld over [kind 1] en de stiefdochter van de man, [kind 2]. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man een bijdrage van € 67,- per maand aan de vrouw moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.668
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 350223)
beschikking van de familiekamer van 11 december 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Th.A.H. van Blokland te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 januari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 april 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 21 juli 2014;
- een journaalbericht van mr. Van Blokland van 14 oktober 2014 met producties, genummerd 1 tot en met 9, ingekomen op 15 oktober 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van partijen - die van medio juli 2008 tot in december 2011 hebben samengewoond - is op [geboortedatum] 2010 [kind 1], verder te noemen: [kind 1], geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1].
3.2
De man, geboren op [geboortedatum] 1988, is gehuwd met [A] (verder te noemen: [A]).
3.3
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1990, vormt met [kind 1] een gezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 22 januari 2014 die bijdrage met ingang van 7 augustus 2013 vastgesteld op € 144,- per maand.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (het hof begrijpt) de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in eerste aanleg, althans haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [kind 1] af te wijzen, althans deze bijdrage met ingang van 22 januari 2014 vast te stellen op € 25,- per maand, althans een zodanige bijdrage vast te stellen als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. De vrouw verzoekt het hof het hoger beroep van de man af te wijzen, hetzij door niet-ontvankelijkverklaring hetzij door ongegrondverklaring.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat de behoefte van [kind 1] in 2013
€ 281,25 minus het kindgebonden budget van € 84,- per maand dat de vrouw in 2013 ontving, dus € 197,25 bedroeg, zodat die behoefte in rechte vaststaat.
5.2
De man grieft niet tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] € 144,- per maand bedraagt. De man stelt in zijn eerste grief wel dat de uitkomst niet aanvaardbaar is, nu bij de vaststelling van de draagkracht geen rekening is gehouden met zijn extra lasten, zoals aflossingen op verschillende schulden, waaronder schulden aan Eneco, Comfort Card, DUO, “Uw Huis Veilig Service”, Agis, Havensteder, Ohra en schulden aan de belastingdienst wegens te veel ontvangen zorgtoeslag en motorrijtuigenbelasting, van in totaal € 967,- per maand. De man verzoekt rekening te houden met zijn betalingsverplichtingen uit dien hoofde, daartoe stellende dat zijn draagkracht zodanig wordt beperkt door de werkelijk op hem drukkende lasten van € 967,- per maand, dat de bijdrage die is vastgesteld op basis van de draagkrachttabel - vanwege deze lasten - voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat hij (zo begrijpt het hof) bij deze bijdrage met zijn inkomen niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien. De vrouw maakt hiertegen gemotiveerd bezwaar.
5.3
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. Uitgangspunt is dat van een onaanvaardbare situatie sprake is indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van dergelijke lasten en dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage in dat specifieke geval niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Tot de omstandigheden die van belang zijn, worden gerekend de financiële situatie (inkomen en vermogen) van de onderhoudsplichtige, de noodzaak van de lasten, de mogelijkheid zich van de lasten te bevrijden, de verhouding tussen de onderhoudsplichtigen en de zorgregeling.
5.4
De man heeft diverse bescheiden overgelegd, waaronder een overzicht van zijn lasten en de daarbij behorende bijlagen (producties 2 en 3 bij het beroepschrift). Deze geven echter geen compleet beeld van de daadwerkelijk beschikbare middelen uit inkomsten en vermogen en daarop drukkende uitgaven. De man is dan ook niet geslaagd in de op hem rustende verplichting om te onderbouwen dat hij lasten heeft die onvoldoende in de beschouwing zijn betrokken bij de hiervoor berekende bijdrage van € 144,-. Uit de door de man overgelegde stukken is niet op te maken dat de man een maandelijkse aflossingsverplichting heeft van
€ 967,- per maand. Uit de stukken die de man heeft overlegd blijkt dat de man een aantal achterstanden zou hebben in de betalingen van lasten die worden geacht te zijn verdisconteerd in de gehanteerde formule voor de draagkrachttabel. Naast de achterstanden voert de man ook een aantal maandelijkse lasten op van deze kosten die geacht worden te zijn verdisconteerd in voormelde formule. Verder voert de man een tweetal schulden op die op naam van zijn echtgenote staan. Voorrang van kinderalimentatie boven alle andere onderhoudsverplichtingen heeft onder meer tot gevolg dat bij de bepaling van de draagkracht alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige (de man) in aanmerking wordt genomen en geen rekening wordt gehouden met de nieuwe echtgenote, nu die in staat moet worden geacht in eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft niet, dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn echtgenote niet in staat kan worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dus deze lasten niet voor haar rekening kan nemen.
Bovendien lijkt op basis van de stukken het erop dat de man twee keer dezelfde schuld aan Stichting Havensteder opvoert, zijnde de verhuurder van de woning. Allereerst wordt een eindafrekening van de servicekosten overgelegd, waartegen de man bezwaar maakt en vervolgens lijkt het erop dat voor die eindafrekening een betalingsregeling wordt getroffen, althans is voor het hof niet na te gaan of dit twee verschillende lasten zijn.
Uit de door de man overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof de noodzaak van deze lasten niet gebleken. Het hof acht de kosten daarvan verwijtbaar.
De volgende vraag is of de man de mogelijkheid heeft deze lasten te vermijden of zich daarvan te bevrijden.
Nu de man naar het oordeel van het hof geen volledig inzicht heeft gegeven in zijn daadwerkelijke lasten is het niet mogelijk te oordelen of de man de mogelijkheid heeft deze lasten te vermijden of zich daarvan te bevrijden. Dit maakt dat een goede uitvoering van de aanvaardbaarheidstoets niet mogelijk is. Het hof is dan ook van oordeel dat bij gebreke van een afdoende onderbouwing er geen aanleiding bestaat voor het toepassen van de aanvaardbaarheidstoets. Grief 1 van de man faalt.
5.5
De man stelt nog in zijn beroepschrift dat, indien het hof hem toch enige draagkracht toerekent, zijn draagkracht dient te worden verdeeld over zijn drie minderjarige kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat het niet drie kinderen betreffen, maar twee kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is. Namelijk [kind 1] en de door man erkende stiefdochter, [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2012.
De vrouw erkent dat de man onderhoudsplichtig is voor zowel [kind 1] als [kind 2]. Het hof zal daarom de draagkracht van de man opnieuw berekenen. De man heeft niet betwist dat zijn netto besteedbaar inkomen zoals vastgesteld door de rechtbank € 1.488,- per maand bedraagt. De draagkracht van de man bedraagt derhalve 70% x [1.488,- - (0,3 x € 1.488,- + 850)] = afgerond € 134,-. Het hof verdeelt de aldus berekende draagkracht gelijk over [kind 1] en [kind 2], nu gesteld noch gebleken is dat die behoefte verschillend is. Nu deze draagkracht verdeeld dient te worden over twee kinderen bestaat voor de man geen recht op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen.
Dit leidt ertoe dat de man voor [kind 1] en [kind 2] draagkracht heeft voor een bijdrage van
€ 67,- per kind per maand.
5.6
De zorgkorting van 15% is in hoger beroep niet in geschil. Het hof becijfert deze zorgkorting op afgerond € 30,- (15% van de behoefte van [kind 1] van € 197,25).
Om te kunnen beoordelen of de gehele zorgkorting in mindering kan worden gebracht op de bijdrage van de man dient het hof ook het netto besteedbaar inkomen van de vrouw uit te rekenen. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw gaat het hof wat het inkomen van de vrouw betreft uit van de overgelegde jaaropgaven van A1-City B.V. en van het UWV over het jaar 2013. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op een bedrag van € 1.255,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt derhalve 70% x [1.255,- - (0,3 x € 1.255,- + 850)] = afgerond € 20,-.
5.7
Nu de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van [kind 1] te voorzien, vervalt de aanspraak van de man op de zorgkorting en dienen beide ouders maximaal bij te dragen in de behoefte van de kinderen.
Dit leidt ertoe dat de man aan de vrouw met ingang van 7 augustus 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] € 67,- per maand dient te betalen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
22 januari 2014, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 7 augustus 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] € 67,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, R. Feunekes en M.S. van Gaalen, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 11 december 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.