In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] bv tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de Inspecteur van de Belastingdienst navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) heeft opgelegd. De Inspecteur heeft vastgesteld dat belanghebbende contante opbrengsten van afvalleveringen aan [H] bv niet in haar boekhouding heeft opgenomen, wat heeft geleid tot een herziene verliesvaststellingsbeschikking en navorderingsaanslagen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 september 2013 de meeste beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de boetebeschikkingen verminderd tot 20% van de belasting over de winstcorrectie.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat de Inspecteur de verliesvaststellingsbeschikking tijdig heeft herzien en dat de contante uitbetalingen terecht als belastbare winst zijn aangemerkt. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de contante betalingen opzettelijk buiten de boekhouding zijn gehouden en dat dit moet worden aangemerkt als een verkapte uitdeling van winst aan de directeur/aandeelhouder [A].
Tijdens de zitting op 27 augustus 2014 zijn de feiten en omstandigheden rondom de contante betalingen uitvoerig besproken. De Inspecteur heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder verklaringen van betrokkenen en administratieve gegevens van [H] bv, waaruit blijkt dat een deel van de leveringen contant is afgerekend. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de contante betalingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat deze als belastbare winst moeten worden aangemerkt.
Het Hof heeft de boeten die aan belanghebbende zijn opgelegd, bevestigd, maar heeft deze wel gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.