In deze zaak gaat het om een vordering tot schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst. De appellant, die het perceel beheerde, vorderde vastlegging van de pachtovereenkomst met de deelgenoten. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de deelgenoten uitsluitend tezamen bevoegd waren tot het verpachten van het perceel. De enkele omstandigheid dat de appellant de grond gebruikte, gaf geen aanleiding voor de andere deelgenoten om te begrijpen dat er een pachtovereenkomst was gesloten. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een volmacht en dat de appellant niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een door de deelgenoten verstrekte volmacht aan een van hen. De vordering tot vastlegging van de pachtovereenkomst werd afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot schadevergoeding. Het hof droeg de appellant bewijs op van de totstandkoming van de pachtovereenkomst en de beweerde volmacht. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering, waarbij de getuige [Deelgenoot 3] zal worden gehoord. De beslissing van het hof is op 9 december 2014 openbaar uitgesproken.