ECLI:NL:GHARL:2014:9404

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
200.135.518
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinder- en partneralimentatie na faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinder- en partneralimentatie. De zaak betreft een man en een vrouw die in 2009 zijn gescheiden en ouders zijn van een dochter. De man was eerder veroordeeld tot het betalen van alimentatie, maar heeft in augustus 2014 faillissement aangevraagd. De vrouw en de dochter hebben in incidenteel hoger beroep verzocht om de alimentatie te verhogen, terwijl de man in principaal hoger beroep vroeg om de alimentatie te verlagen naar nihil. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2014 hebben partijen een minnelijke regeling bereikt, waarbij de man een bedrag van € 15.000,- zou betalen voor achterstallige alimentatie, te voldoen in drie termijnen. Echter, de vrouw heeft later betwist dat er overeenstemming was bereikt en stelde dat de regeling onder dwaling tot stand was gekomen. Het hof oordeelde dat er sprake was van een geldige vaststellingsovereenkomst en dat de vrouw onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van dwaling. Het hof heeft de alimentatie voor de dochter vastgesteld op € 189,90 per maand, met ingang van de faillissementsdatum, en de bijdrage voor de vrouw op nihil vastgesteld. De eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en de nieuwe regeling werd vastgesteld, waarbij de man de alimentatie voor de dochter moest betalen en de vrouw finale kwijting verleende voor de periode tot het faillissement.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.518
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 233765)
beschikking van de familiekamer van 4 december 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Burgers te Bladel,
en
[verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. de Rijk te Tilburg.
en
[verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [dochter],
advocaat: mr. L. de Rijk te Tilburg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. M.K. ter Horst,
in haar hoedanigheid van curator in het op 19 augustus 2014
uitgesproken faillissement van de man,
kantoor houdende te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 15 oktober 2013;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 19 december 2013;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 7 februari 2014;
- een brief van mr. M.K. ter Horst, curator van 18 september 2014, ingekomen op
19 september 2014;
- een journaalbericht van mr. Burgers van 1 oktober 2014, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. De Rijk van 2 oktober 2014, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Burgers van 6 oktober 2014 met bijlagen, ingekomen op
7 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. De Rijk van 6 oktober 2014 met bijlagen, ingekomen op
8 oktober 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2014 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw en [dochter] zijn eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De curator is niet verschenen.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn ingekomen:
- een journaalbericht van mr. Burgers van 14 oktober 2014 met bijlagen, ingekomen op
21 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. Burgers van 16 oktober 2014 met bijlage, ingekomen op
21 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. Burgers van 31 oktober 2014 met bijlagen, ingekomen op
3 november 2014;
- een journaalbericht van mr. De Rijk van 14 november 2014 met bijlagen, ingekomen op
17 november 2014;
- een journaalbericht van mr. Burgers van 18 november 2014 met bijlage, ingekomen op
20 november 2014;
- een journaalbericht van mr. De Rijk van 19 november 2014 met bijlage, ingekomen op
21 november 2014;
- een journaalbericht van mr. Burgers van 25 november 2014 met bijlage, ingekomen op
26 november 2014.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 25 mei 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Arnhem van 2 december 2008 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [dochter], geboren op [geboortedatum] 1995.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking van 2 december 2008 heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van 2 december 2008 dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 244,- per maand en met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] met € 600,- per maand.
3.4
Bij beschikking van 7 september 2010 heeft dit hof bepaald dat de man met ingang van 27 mei 2009 dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met € 1.490,- per maand en met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] met € 544,70 per maand.
3.5
Bij beschikking van 16 juli 2012 heeft de rechtbank Arnhem de beschikking van het hof van 7 september 2010 in die zin gewijzigd dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 22 maart 2012 op € 1.080,- per maand is vastgesteld.
3.6
De man, geboren op [geboortedatum] 1959, vormt met [A] (verder te noemen: [A]) en haar twee minderjarige kinderen, geboren respectievelijk op [geboortedatum] 1999 en [geboortedatum] 2003, een gezin. Uit het huwelijk van de man en [A] is op [geboortedatum] 2008 een kind geboren.
Bij vonnis van 19 augustus 2014 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de man in staat van faillissement verklaard. Daarbij is tot curator mr. M.K. ter Horst te Nijmegen benoemd.
Het vrij te laten bedrag (verder: VTLB) is op 20 oktober 2014 door de curator vastgesteld op € 1.424,01 per maand. Uit de berekening van de curator blijkt dat het inkomen van de man
€ 1.015,75 netto per maand bedraagt.
3.7
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1970, vormt met [dochter] een gezin.
De vrouw ontvangt blijkens de betaalspecificaties van 5 augustus 2014 en 2 september 2014 een WW-uitkering van € 1.179,80 bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantietoeslag.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel levensonderhoud en studie van [dochter]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man die bijdragen met ingang van 1 januari 2010, althans per datum indiening verzoekschrift, althans per een datum als het hof juist acht, op nihil althans op een bedrag als het hof juist acht vast te stellen, afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 15 juli 2013. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw recht doende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij met ingang van 1 januari 2010, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van een datum als het hof juist acht aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud moet voldoen een bedrag gelijk aan € 0,- , althans een bedrag als het hof juist acht alsmede te bepalen dat hij met ingang van 1 januari 2010, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift althans met ingang van een datum als het hof juist acht aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] moet voldoen een bedrag gelijk aan € 0,-, althans een bedrag als het hof juist acht.
4.3
De vrouw en [dochter] zijn op hun beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De vrouw en [dochter] verzoeken in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans dit verzoek af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep, primair, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende te bepalen dat de man aan de vrouw een zodanige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en aan [dochter] in de kosten van haar levensonderhoud en studie dient te betalen als het hof juist acht en, subsidiair, te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te voldoen van € 1.080,- per maand en aan [dochter] een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie dient te betalen van
€ 544,70 per maand.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 17 oktober 2014 hebben partijen het hof, nadat de behandeling enige tijd was geschorst, medegedeeld dat zij overeenstemming hebben bereikt als volgt:
  • de man betaalt de vrouw een bedrag van € 15.000,- ter zake van achterstallige partneralimentatie en achterstallige kinderalimentatie (en: achterstallige bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie) van [dochter] tot de datum van zijn faillissement
  • voormeld bedrag wordt betaald in drie termijnen, te weten € 5.000,- uiterlijk op
  • na betaling van voormeld bedrag verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting als het gaat om de partneralimentatie en de kinderalimentatie/bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [dochter] over de periode tot 19 augustus 2014.
5.2
Bij brief van 14 november 2014 heeft de advocaat van de vrouw het hof bericht dat er volgens haar geen overeenstemming is bereikt op voormelde mondelinge behandeling, althans dat zij die overeenstemming inmiddels buitengerechtelijk heeft vernietigd op grond van dwaling. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij en [dochter] er nimmer mee hebben ingestemd dan wel de bedoeling hebben gehad om slechts de alimentatievordering op de man te laten afkopen tegen een bedrag van € 15.000,-: het was de bedoeling om de alimentatievordering op de man, verminderd met de vordering van de man op de vrouw uit hoofde van de boedelscheiding, af te kopen tegen dat bedrag. De man heeft laatstgenoemde stelling van de vrouw betwist en betoogd dat partijen bij de totstandkoming van de minnelijke regeling slechts hebben gesproken over de alimentatie en niet ook over de boedelscheiding, zodat duidelijk was dat de minnelijke regeling slechts de alimentatievordering betrof.
5.3
Het hof stelt vast dat partijen bij de mondelinge behandeling hebben verklaard een minnelijke regeling te hebben bereikt met de inhoud als hiervoor onder 5.1 vermeld. Derhalve is er sprake van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor zover de vrouw wil betogen dat haar verklaring ter mondelinge behandeling niet overeenstemde met haar wil, heeft zij dat betoog onvoldoende feitelijk onderbouwd. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de minnelijke regeling is tot stand gekomen onder invloed van dwaling, overweegt het hof als volgt.
Ingevolge artikel 6:228, eerste lid, BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar:
indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
Gesteld noch gebleken is dat de hiervoor onder c. bedoelde situatie zich hier voordoet. De vrouw heeft voorts niet onderbouwd dat de man bij de besprekingen die hebben geleid tot de totstandkoming van de minnelijke regeling heeft medegedeeld dat de minnelijke regeling mede zag op de boedelscheiding (zodat het geval als bedoeld onder a. niet van toepassing is) en evenmin nader toegelicht op grond waarvan de man bij die besprekingen moest begrijpen dat de vrouw ervan uitging dat de minnelijke regeling mede zag op de boedelscheiding (zodat ook het geval genoemd onder b. niet van toepassing is). Dat volgens de vrouw de kans dat de man nihilstelling van de alimentatie met terugwerkende kracht zou worden verleend nihil was, is daartoe onvoldoende. Voor zover er derhalve sprake is van dwaling aan de zijde van de vrouw, in die zin dat zij daaraan ook een betekenis toekende voor de boedelscheiding, komt deze niet voor rekening en risico van de man.
5.4
Wat betreft de alimentatie na de faillissementsdatum, 19 augustus 2014, overweegt het hof als volgt. Het VTLB is € 1.424,01 per maand. Daarbij is rekening gehouden met een alimentatie ten behoeve van [dochter] van € 544,70 per maand. Dat betekent dat indien de man € 1.424,01 per maand aan inkomen zou hebben gehad, hij dus in beginsel € 544,70 per maand aan alimentatie had kunnen betalen. Dan blijft een bedrag van € 879,31 per maand over. Van dat bedrag wordt de man in het kader van het faillissement geacht te kunnen leven (zulks nu hij samenwoont met een verdienende partner, zodat hij kosten kan delen). De man heeft echter een inkomen van € 1.015,75 netto per maand, vermeerderd met een te behouden vakantiegeld van € 53,46 (zie VTLB-berekening) per maand, derhalve in totaal € 1.069,21 per maand. De man heeft derhalve het verschil tussen dat bedrag en
€ 879,31 per maand, aldus € 189,90 per maand beschikbaar voor betaling van alimentatie. Het hof zal dan ook bepalen dat de man met ingang van
19 augustus 2014 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [dochter] dient te voldoen van € 189,90 per maand. De man heeft daarnaast geen draagkracht voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zodat het hof deze bijdrage zal vaststellen op nihil.
5.5
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 juli 2013, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van dit hof van 7 september 2010 en de beschikking van de rechtbank Arnhem van 16 juli 2012 en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel kosten van levensonderhoud en studie van [dochter] en als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw over de periode tot 19 augustus 2014 een bedrag van € 15.000,- zal betalen;
bepaalt dat voormeld bedrag wordt betaald in drie termijnen, te weten € 5.000,- uiterlijk op 15 november 2014, € 5.000,- uiterlijk op 15 december 2014 en € 5.000,- uiterlijk op
15 januari 2015;
bepaalt dat na betaling van voormelde bedragen partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen als het gaat om de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel levensonderhoud en studie van [dochter] over de periode tot 19 augustus 2014;
bepaalt dat de man aan [dochter] met ingang van 19 augustus 2014 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie € 189,90 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 19 augustus 2014 op nihil:
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Krijger en K.J. Haarhuis, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 4 december 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.