ECLI:NL:GHARL:2014:9353

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
200.131.799
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging pachtovereenkomst na faillissement pachter

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de opzegging van een pachtovereenkomst na het faillissement van de pachter. De Gemeente Mill en Sint Hubert, als appellante, had de pachtovereenkomst opgezegd per 1 juli 2014. De pachter, aangeduid als geïntimeerde, erkende dat de overeenkomst was geëindigd, maar er was onduidelijkheid over de oplevering van het perceel. De Gemeente betwistte dat de pachter het perceel volledig had opgeleverd en stelde dat er een debat was over de vraag of de pachter een deel van het gepachte bij zijn tuin had getrokken. Het hof oordeelde dat de grieven van de Gemeente, die strekten tot ontbinding van de pachtovereenkomst, geen bespreking behoefden omdat de overeenkomst reeds was geëindigd. Het hof vernietigde het bestreden vonnis en beval de ontruiming van het perceel, met een dwangsom voor het geval de ontruiming nog niet volledig had plaatsgevonden. Tevens werd de Gemeente gemachtigd om de ontruiming, indien nodig, zelf te bewerkstelligen, op kosten van de pachter. De kosten van de procedure werden aan de zijde van de Gemeente begroot en de geïntimeerde werd als in het ongelijk gestelde partij aangemerkt. Het arrest werd op 2 december 2014 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.131.799
(zaaknummer rechtbank 862449)
arrest van de pachtkamer van 2 december 2014
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Mill en Sint Hubert,
zetelende te Mill,
appellante,
hierna: de Gemeente,
advocaat: mr. E.G.M. van den Heuvel,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.P.J.M. Rouwet.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van 29 juli 2014 verwijst het hof naar dat arrest.
1.2
Het vervolg van de procedure blijkt uit:
■ de akte na tussenarrest van [geïntimeerde];
■ de antwoordakte van de Gemeente.
2.2 Vervolgens heeft de Gemeente andermaal de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Voortgezette motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Uit de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] leidt het hof af dat hij erkent dat de pachtovereenkomst met ingang van 1 juli 2014 is geëindigd ingevolge opzegging door de Gemeente op grond van artikel 39 Faillissementswet. Volgens [geïntimeerde] heeft hij het perceel inmiddels ook opgeleverd. Bij antwoordakte trekt de Gemeente die stelling in twijfel. In dit verband wijst de Gemeente er op dat tussen partijen in debat is of [geïntimeerde] een deel van het gepachte bij zijn tuin heeft getrokken. Dat [geïntimeerde] dat heeft gedaan is door de Gemeente gesteld (inleidende dagvaarding onder 20), maar door [geïntimeerde] bij gelegenheid van het pleidooi in eerste aanleg summier betwist (pleitnotities mr. Rouwet onder 9). Gelet op dit debat heeft de Gemeente belang bij een voorwaardelijke ontruimingstitel.
2.2
Nu de pachtovereenkomst reeds is geëindigd, behoeven de grieven – die ertoe strekken dat het hof, met vernietiging van het bestreden vonnis, de pachtovereenkomst zal ontbinden – geen bespreking. De Gemeente heeft bij ontbinding immers geen belang meer.
2.3
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Het hof zal, voor het geval dat nog geen volledig ontruiming heeft plaatsgevonden, de ontruiming van het gepachte bevelen op straffe van een dwangsom. Het hof zal aan de dwangsom een maximum verbinden. De Gemeente heeft tevens een machtiging gevorderd om de ontruiming zo nodig zelf met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen, op kosten van [geïntimeerde]. Dit deel van de vordering zal het hof in verband met artikel 555 e.v. Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering gemodereerd toewijzen. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
2.4
Nu de uitkomst van de procedure is dat de pachtovereenkomst is geëindigd en het gepachte dient te worden ontruimd, merkt het hof [geïntimeerde] aan als de in het ongelijk gestelde partij, zowel wat betreft de eerste aanleg als het hoger beroep. De aan de zijde van de Gemeente gevallen kosten van het geding in eerste aanleg zal het hof begroten op € 90,64 voor explootkosten, € 109,— voor griffierecht en € 400,— voor salaris gemachtigde, en de kosten van het hoger beroep op € 92,82 voor explootkosten, € 683,— voor griffierecht en € 1.341,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (anderhalf punt tarief II).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch, van 16 mei 2013 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] – voor het geval dat die ontruiming nog niet volledig heeft plaatsgevonden – om het perceel thans kadastraal bekend als gemeente [A], sectie R, nummer 568 (perceel 117.206), groot 1.94.75 ha, binnen drie dagen na betekening van dit arrest met al de zijnen en al het zijne te ontruimen en te verlaten, op straffe van een dwangsom van € 750,— per dag, een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen, met een maximum van € 15.000,—, met machtiging van de Gemeente om, indien [geïntimeerde] in gebreke blijft, met toepassing van artikel 555 e.v. Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering de genoemde onroerende zaak gedwongen te doen ontruimen op kosten van [geïntimeerde];
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 90,64 voor explootkosten, € 109,— voor griffierecht en € 400,— voor salaris gemachtigde wat betreft de eerste aanleg, en op € 92,82 voor explootkosten, € 683,— voor griffierecht en € 1.341,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief wat betreft het hoger beroep;
verklaart dit arrest wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, J.H. Lieber en Th.C.M. Willemse en de deskundige leden mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum en ir. H.B.M. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014.