ECLI:NL:GHARL:2014:9242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
K14/0339
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing van de militaire beklagkamer in de Srebrenica-zaak

In deze zaak, die betrekking heeft op de Srebrenica-zaak, hebben klagers, bijgestaan door hun advocaten, een beklag ingediend tegen de beklaagden, die betrokken waren bij de Nederlandse militaire missie in Srebrenica. De klagers beschuldigen de beklaagden van medeverantwoordelijkheid voor de dood van hun familieleden, die volgens hen zijn vermoord door het Bosnisch-Servische leger na de val van Srebrenica op 11 juli 1995. De militaire beklagkamer heeft op 5 december 2014 een tussenbeslissing genomen, waarbij het onderzoek werd heropend. Dit volgde op een eerdere beslissing van de Hoofdofficier van het arrondissementsparket Oost-Nederland, die had aangegeven dat er geen verder strafrechtelijk onderzoek nodig was. De klagers hebben bezwaar gemaakt tegen de samenstelling van de beklagkamer, wat leidde tot een wrakingsverzoek dat werd afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2014 hebben de klagers en beklaagden hun standpunten toegelicht, waarbij ook de advocaten-generaal aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig was en heeft de advocaat-generaal opgedragen om relevante processtukken over te leggen, waaronder een proces-verbaal en een feitenrelaas. De beslissing om het onderzoek te heropenen werd genomen om ervoor te zorgen dat het hof over alle benodigde informatie beschikt om een weloverwogen oordeel te vellen. De advocaat-generaal moet de gevraagde stukken vóór 1 januari 2015 overleggen, waarna partijen hun opmerkingen kunnen indienen.

Uitspraak

K14/0339
Beschikking van de militaire beklagkamer
(tussenbeslissing)
inzake

[klager 1],

[klager 2],
[klager 3],
en
[klager 4],
bijgestaan door mr L. Zegveld en mr G.K. Sluiter, advocaten te Amsterdam,
klagers
tegen

[beklaagde 1],

bijgestaan door mr G.G.J. Knoops en mr M.C. van Woudenberg, advocaten te Amsterdam,
[beklaagde 2],
bijgestaan door mr C.M.H. van Vliet en mr S.M. Diekstra, advocaten te Den Haag,
en
[beklaagde 3],
bijgestaan door mr M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn,
beklaagden.

Procesgang

Namens klagers heeft mr Zegveld op 5 juli 2010 aangifte gedaan van door beklaagden gepleegde strafbare feiten. Klagers houden beklaagden mede-verantwoordelijk voor de dood van [slachtoffer 1], echtgenoot resp. vader van [klager 1], [klager 2] en [klager 3], en voor de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], vader resp. broer van [klager 4]. Volgens de aangifte zijn deze familieleden van klagers vermoord door het Bosnisch-Servische leger of aanverwante paramilitaire groepen, nadat zij de compound van Dutchbat in de op 11 juli 1995 gevallen enclave Srebrenica op 13 juli 1995 hadden moeten verlaten.
Beklaagde [beklaagde 1] was indertijd, in de rang van luitenant-kolonel (overste) commandant van Dutchbat (III), beklaagde [beklaagde 2] (indertijd majoor) was plaatsvervangend bataljonscommandant en beklaagde [beklaagde 3] was indertijd adjudant personeelszaken.
De Hoofdofficier van het arrondissementsparket Oost-Nederland heeft bij brief van 7 maart 2013 medegedeeld dat zij van oordeel was, dat geen verder (strafrechtelijk) onderzoek behoorde te worden ingesteld.
Mrs Zegveld en Sluiter hebben op 3 april 2014 schriftelijk beklag gedaan als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge het bepaalde in artikel 68, derde lid van de Wet op de rechterlijke organisatie dient de militaire kamer over zodanig beklag te oordelen. Klagers hebben er bezwaar tegen gemaakt dat een militair deel zou uitmaken van de beklagkamer, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de wraking van het militaire lid. Bij beslissing van 23 oktober 2014 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen.
Op verzoek van de voorzitter hebben de advocaten van beklaagden en de advocaten-generaal op voorhand hun (voorlopig) standpunt aan het hof en de andere advocaten doen toekomen.
Op 13 november 2014 heeft in raadkamer de mondelinge behandeling van het beklag plaats gevonden.
Klagers en beklaagden zijn allen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De advocaten van klagers resp. beklaagden hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.
De advocaten-generaal mrs W.V. Gerretschen en S.A. Minks hebben het standpunt van het Openbaar Ministerie uiteengezet, eveneens aan de hand van een door hen overgelegde notitie.
De heer [klager 4], [klager 2] en de heer [beklaagde 1] hebben ook persoonlijk een verklaring afgelegd. Het door hen gesprokene was eveneens op schrift gesteld en is aan het hof overgelegd.
Na sluiting van de behandeling heeft de voorzitter medegedeeld dat de in beklagzaken gebruikelijke termijn van zes weken voor uitspraak in deze complexe en zwaarwegende zaak waarschijnlijk niet zou kunnen worden gehaald. Desverzocht is toegezegd dat de advocaten een week vóór de uitspraak van de voorgenomen uitspraakdatum in kennis zouden worden gesteld.

Processtukken

Zowel de aangifte als het klaagschrift is van vele bijlagen voorzien. Ook de advocaten van beklaagden hebben hun schriftelijke reactie en/of hun pleitnota’s vergezeld doen gaan van vele producties. Door de advocaten-generaal is (alleen) een ambtsbericht van 28 augustus 2014 van de Hoofdofficier van het arrondissementsparket Oost-Nederland overgelegd.
Daarnaast zijn veel relevante stukken voor een ieder eenvoudig en vrij toegankelijk via internet. Het hof noemt in het bijzonder, maar niet uitputtend:
 het rapport “Srebrenica: een ‘veilig’ gebied” van het NIOD
 de stukken van de parlementaire enquête naar de gang van zaken in Srebrenica (
Kamerstukken II, 2001-2003, 28506)
 getuigenverklaringen afgelegd ten overstaan van het ICTY
 de uitspraken in de civiele procedures van klagers tegen de Staat der Nederlanden
 de uitspraken in de civiele procedure van de Stichting Mothers of Srebrenica e.a. tegen de Staat der Nederlanden en de Verenigde Naties.
Partijen hebben ook uit deze bronnen geput; het hof acht zich vrij om zodanige stukken aan zijn oordeel ten grondslag te leggen.
Uit in het bijzonder het NIOD-rapport blijkt dat twee mogelijk relevante stukken
nietzijn overgelegd. Het gaat om:
 het proces-verbaal P13/1995-JD van de KMar distr. Zuid-Holland/Zeeland, met de getuigenissen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], ([voorletters].: het hof leest:) [beklaagde 3] en [getuige 4], zoals genoemd op p. 2718, voetnoot 611, van het NIOD-rapport;
 het “Feitenrelaas debriefing Srebrenica” van 22 september 1995 (brief HOvJ 7 maart 2013, p. 2; NIOD-rapport o.a. p. 2983; klagers leggen twee pagina’s over als prod. 36 bij de aangifte).
Het NIOD-rapport gaat met name op het Feitenrelaas uitgebreid in, maar het hof oordeelt het noodzakelijk dat het zelf kennis neemt van deze stukken en zich een eigen oordeel vormt. Het hof zal daarom de advocaat-generaal opdragen om deze stukken aan het hof over te leggen.
Het hof heeft zich (ambtshalve, partijen hebben er niet om gevraagd) ook de vraag gesteld of het de overlegging van het advies van de zgn. Reflectiekamer zou bevelen. Dat oordeelt het hof niet noodzakelijk. Het gaat in dat stuk niet over een eigenstandig onderzoek, maar om de waardering van feiten en omstandigheden die wel of niet tot vervolging zouden moeten leiden. Dat is in dit stadium van de procedure de taak van het hof
zelfen die taak moet het hof op eigen kracht kunnen volbrengen.
Uit het voorgaande volgt dat het onderzoek niet volledig is geweest en moet worden heropend. Er wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het hof:
 heropent het onderzoek;
 draagt de advocaat-generaal op om genoemd proces-verbaal P13/1995-JD en het Feitenrelaas debriefing Srebrenica over te leggen;
 bepaalt dat dit vóór 1 januari 2015 dient te geschieden;
 bepaalt dat door de griffie een afschrift van deze stukken zal worden gezonden aan de advocaten van klagers en beklaagden;
 bepaalt dat deze (desgewenst) opmerkingen over deze stukken schriftelijk aan het hof kenbaar kunnen maken, met afschrift aan de andere advocaten en de advocaat-generaal;
 bepaalt dat dit dient te geschieden binnen vier weken na verzending van deze stukken door de griffie;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr R. van den Heuvel, voorzitter, mr R.H. Koning, lid, en commandeur (LD) (tit.) mr R.R.H. Laurens, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier, op 5 december 2014 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.