ECLI:NL:GHARL:2014:9241

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
24-000949-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het gerechtshof in ontnemingszaak na wijziging van de gerechtelijke kaart

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, dat op 21 oktober 2010 was gewezen in een ontnemingszaak. De rechtbank had de zaak behandeld in Groningen. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep dat was ingesteld tegen de ontnemingszaak. Dit besluit is genomen in het kader van de wijziging van de gerechtelijke kaart, die op 1 januari 2013 in werking trad. Tot die datum gold het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen, maar dit is vervallen met de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart. Het hof heeft vastgesteld dat de bevoegdheid om nevenzittingsplaatsen aan te wijzen niet langer bestaat, wat van invloed is op de behandeling van zaken. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht zich onbevoegd te verklaren, en het hof heeft deze vordering overgenomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gerechtshoven om hun eigen zaken te behandelen volgens de normale regels van relatieve bevoegdheid. De beslissing van het hof is op 13 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij mr. Elzinga niet in staat was het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-000949-11
Uitspraak d.d.: 13 oktober 2014
VERSTEK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Groningen van 21 oktober 2010 met het parketnummer 10-603015-06 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1946],
wonende te [adres], [woonplaats].

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 oktober 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het hof zich onbevoegd zal verklaren. De advocaat-generaal heeft deze vordering na voorlezing aan het hof overgelegd.

Beoordeling

De strafzaak in eerste aanleg is op 7 mei 2007 berecht door de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Groningen. Het daartegen ingestelde hoger beroep is op 25 januari 2010 berecht door het gerechtshof ’s-Gravenhage, zitting houdende te Leeuwarden.
De ontnemingszaak in eerste aanleg is op 21 oktober 2010 berecht door de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Groningen. Daartegen is destijds tijdig hoger beroep ingesteld.
Tot 1 januari 2013 gold het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen. Dat besluit is van rechtswege vervallen met het vervallen van artikel 59 Wet op de Rechterlijke Organisatie bij de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van het genoemde Besluit kon tot 1 januari 2013, bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit of aan gespecialiseerde zittingscapaciteit in de hoofdplaats of een nevenzittingsplaats binnen het ressort, het bestuur van een gerechtshof de Raad voor de rechtspraak verzoeken tijdelijk één of meer nevenzittingsplaatsen buiten het ressort aan te wijzen voor de behandeling van een zaak of categorieën van zaken met het oog op een snellere behandeling van die zaken.
Sinds 1 januari 2013 bestaat voor de Raad niet langer de mogelijkheid om op deze manier nevenzittingsplaatsen aan te wijzen; een expliciete keuze van de wetgever (zie de Memorie van Toelichting bij de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart, Kamerstukken 32 891, nr. 3, pag. 19 en 20). De achterliggende gedachte hiervan is dat het nieuwe stelsel erop is ingericht dat alle rechtbanken en gerechtshoven hun “eigen’ zaken behandelen, op grond van de normale regels inzake de relatieve bevoegdheid.
De aanwijzingsbesluiten van de Raad op grond van artikel 7 van het Besluit zijn met deze wijziging eveneens van rechtswege vervallen. Hiervoor in de plaats is gekomen de bevoegdheid van de minister om, bij tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit, bij ministeriële regeling (gehoord de Raad en, indien het strafzaken betreft, eveneens gehoord het College van Procureurs-Generaal) tijdelijk een ander gerechtshof aan te wijzen die de zaken afhandelt.
Op grond van art. CVI van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart zijn de vóór 1 januari bestaande zittingsplaatsen die niet zijn aangewezen in het Besluit zittingsplaatsen gerechten automatisch “overige zittingsplaatsen” in de zin van art. 21b, tweede lid, Wet RO geworden. Maar dat zijn dan overige zittingsplaatsen van het gerecht in wiens
rechtsgebiedde betreffende zittingsplaatsen zijn gelegen.
Op grond van het bovenstaande zal het hof zich onbevoegd verklaren kennis te nemen van de onderhavige zaak.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de onderhavige zaak.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. J.A.A.M. van Veen en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 13 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Elzinga is buiten staat dit arrest te ondertekenen.