3.4.De rol van verdachte
Uit de verklaring van verdachte die onder 3.2. is weergegeven blijkt dat verdachte wist van de wens van [medeverdachte1] om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft [medeverdachte1] verteld dat [slachtoffer] (regelmatig) in het appartementencomplex aan de [adres] verbleef en heeft de sleutel van zijn appartement aan [medeverdachte1] verstrekt. Hoewel verdachte aanvankelijk heeft verklaard dat hij [medeverdachte1] de sleutel van zijn appartement had gegeven zodat deze daar zijn vriendin kon ontmoeten, blijkt uit hetgeen verdachte na het omslagpunt heeft verklaard dat hij de sleutel aan [medeverdachte1] heeft verschaft nadat en om reden dat [slachtoffer] bij dat appartement was gesignaleerd. Ook in zijn vijfde verhoor geeft verdachte aan dat het fout van hem was om de sleutel aan [medeverdachte1] te geven en dat zulks tot strafbare betrokkenheid van hem kan leiden. Niet valt in te zien waarom dat het geval zou zijn indien hij de sleutel (enkel) aan [medeverdachte1] had gegeven om daar een vriendin te ontmoeten.
Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat hij ervan op de hoogte was dat [medeverdachte1] en [medeverdachte2] meermalen naar het appartement gingen om te posten. Hij verklaart hierover dat "ze een hele tijd aan het heen en weer pendelen waren. Omdat elke keer euh liep het mis of er was euh, er was wat. Of hij was er niet of euh.." Volgens verdachte was het een gewoonte, een soort van procedure geworden. Eigenlijk zijn ze er veel te veel geweest. Tientallen keren en dit was altijd 's avonds, aldus verdachte. Op de vraag wat ze zeiden als ze gepost hadden, heeft hij geantwoord dat hij ze pas de volgende dag weer zag en dat ze dan zoiets zeiden van: "Weer geen bijzonderheden. Hadden we niks gezien. We hebben zo lang gewacht en euh niks gezien. Hij was er niet".
Verdachte wist dat [medeverdachte1] [slachtoffer] wilde terugpakken en wist dat [medeverdachte1] een vuurwapen met demper zou aanschaffen. De demper was omdat [medeverdachte1] niet teveel lawaai wilde maken, zo heeft verdachte verklaard. Als voormalig politieman moet verdachte hebben geweten dat een vuurwapen met demper als aanvalswapen dienst doet. Verdachte heeft verklaard dat hijzelf ook wel van [slachtoffer] af wilde: "Ik zou het zelf niet doen, maar ik heb geen moeite dat iemand anders het doet. Hij zou het linksom of rechtsom, zou ie het doen. Daar was ie op gebrand." Dit spreekt verdachtes verklaring tegen dat hij erg twijfelde of verdachte [slachtoffer] zou durven te doden. Later in het verhoor verklaart verdachte "[medeverdachte1] heeft tegen een heleboel mensen gezegd dat hij 'het' ging doen, tegen [medeverdachte2] en tegen mij. (…) Ik heb de sleutel gegeven omdat ik hem niet in de weg wilde staan en het kwam euh, het komt me ook wel gelegen."
Zoals reeds onder 3.2. aangegeven acht het hof voornoemde verklaring van verdachte geloofwaardig en betrouwbaar. De onzekerheden in zijn (latere) verklaring(en) zien op details en de omstandigheden waaronder het posten/afleggen zou zijn gebeurd, maar niet over het feit dát er is gepost. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte feitelijkheden in zijn vierde verhoor na de “omslag” zelf heeft ingevuld of geïnterpreteerd.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte wist van het plan van [medeverdachte1] om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij zelf ook van hem af wilde. Verdachte heeft [medeverdachte1] verteld dat [slachtoffer] (regelmatig) in het appartementencomplex aan de [adres] verbleef en heeft de sleutel van zijn appartement in datzelfde appartementencomplex aan [medeverdachte1] verstrekt. Aldus heeft verdachte zich bij de wens van [medeverdachte1] om [slachtoffer] om het leven te brengen aangesloten en heeft verdachte derhalve (ook) opzet gehad op de dood van [slachtoffer].
Overeenkomstig het pleidooi van de raadsvrouw constateert het hof dat op basis van het dossier niet is vast te stellen dat verdachte de initiator was van het plan om [slachtoffer] om te brengen of dat hij daarbij een sturende rol heeft gehad. Ook blijkt niet van een gelijkwaardige rolverdeling en/of een intensieve samenwerking gericht op de dood van [slachtoffer]. Het is niet vast te stellen dat de schietoefeningen die in het bos zijn gedaan, met het oog daarop hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte aanwezig is geweest bij een schietoefening met het moordwapen in de sportschool, voorafgaand aan de moord. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de anonieme brief daartoe onvoldoende. Voorts is verdachte in de avond/nacht van 12 op 13 september 2011 niet betrokken geweest bij de uitvoering van het plan tot het doden van [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande is het hof - overeenkomstig het vonnis en het standpunt van de advocaat-generaal - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tot het plegen van dit misdrijf opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft en daardoor de uitvoering van het misdrijf vergemakkelijkt heeft. Dat verdachte aan [medeverdachte1] heeft verteld waar [slachtoffer] verbleef en zijn appartement aan [medeverdachte1] ter beschikking heeft gesteld, heeft immers de aanzet gegeven tot de geslaagde uitvoering van het plan [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte deed dit niet alleen omdat hij [medeverdachte1] wilde helpen maar ook omdat hij zelf van [slachtoffer] af wilde. Verdachtes handelen heeft de uitvoering van het misdrijf derhalve vergemakkelijkt.
De overige onderdelen van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde acht het hof niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek verdediging
De raadsvrouw heeft bij pleidooi aangevoerd dat indien het hof tot een bewezenverklaring komt van het nalaten van bijstand/hulp in te roepen van de politie en niet te laten ingrijpen door anderen alsmede van het verschaffen van inlichtingen (de verblijfplaats van [slachtoffer]), dit volgens haar niet kan zonder eerst nadere informatie aan het dossier toe te voegen. De raadsvrouw heeft verzocht verbalisant [verbalisant] een proces-verbaal op te laten maken waarin hij een overzicht geeft van de contacten die hij met verdachte heeft gehad en de mutaties die hij in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen heeft opgemaakt. In de mutaties zal ook vermeld zijn dat verdachte niet alleen aan [verdachte] maar ook aan [verbalisant] heeft gemeld dat hij de bus van [slachtoffer] bij het appartementencomplex had gesignaleerd. De raadsvrouw heeft verzocht [verbalisant] een dergelijk proces-verbaal op te laten maken dan wel de betreffende mutaties aan het dossier toe te voegen.
Het hof verklaart bewezen dat verdachte aan [medeverdachte1] heeft gemeld dat hij (de bus van) [slachtoffer] bij het appartementencomplex bij de [adres] te [plaats] heeft gesignaleerd. Het hof neemt van de verdediging aan dat verdachte dit ook aan [verbalisant] heeft gemeld en ziet geen noodzaak dit bij [verbalisant] te verifiëren. Nu het hof niet bewezen acht dat de medeplichtigheid (mede) heeft bestaan uit het nalaten van hulp/bijstand inroepen van politie of anderen, acht het hof het ook anderszins niet noodzakelijk om [verbalisant] daarover een proces-verbaal op te laten maken dan wel de betreffende mutaties aan het dossier toe te voegen. Het voorwaardelijk gedane verzoek van de raadsvrouw wordt daarom afgewezen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair:
[medeverdachte1] op 13 september 2011 te [plaats], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte1] met dat opzet, met een vuurwapen kogels (van korte afstand en gericht) afgevuurd op en in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door meerdere van die kogels in het lichaam en het hoofd werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 13 september 2011 te [plaats] opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft,
- de verblijfplaats van voornoemd slachtoffer [slachtoffer] bekend te maken/door te geven aan die [medeverdachte1] en/of
- de sleutel van zijn, verdachtes, appartement gelegen aan de [adres] te [plaats] ter beschikking te stellen teneinde die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] in staat te stellen voornoemd slachtoffer [slachtoffer] vanuit voornoemd appartement op te wachten en/of bij het appartementencomplex op te wachten
2:
hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 1 juli 2012 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III, te weten
-
- een pistool (merk onbekend, model M57) en
- een pistool (merk Glock, model 19)
van categorie III sub 1 voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In de nacht van 12 op 13 september 2011 is [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad door medeverdachte [medeverdachte1] om het leven gebracht. [medeverdachte1] heeft hem meermalen in lichaam en hoofd geschoten. Het lichaam van [slachtoffer] is 's ochtends op de parkeerplaats aan de voorzijde van het appartementencomplex aangetroffen. Verdachte heeft tot het plegen van dit misdrijf opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft, waardoor de uitvoering van dit misdrijf is vergemakkelijkt.
Moord is één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. [slachtoffer] is het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Door een dergelijk misdrijf wordt de rechtsorde ernstig geschokt en worden sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Verdachte, die nota bene 19 jaar bij de politie heeft gewerkt, heeft een belangrijke en doorslaggevende rol bij de totstandkoming van het misdrijf vervuld. Dit wordt hem zwaar aangerekend.
Op het moment van overlijden was [slachtoffer] 43 jaar, getrouwd en vader van 2 jonge kinderen. Aan de nabestaanden is onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen van de weduwe van [slachtoffer] en die van zijn broer en zus. Dat de weduwe en [slachtoffer] broer het levenloze lichaam van [slachtoffer] 's ochtends op de parkeerplaats hebben zien liggen, is voor hen extra ingrijpend geweest.
Bij de strafoplegging wordt voorts rekening gehouden met de omstandigheden die voor verdachte aanleiding zijn geweest tot het plegen van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feit. Naar aanleiding van een zakelijk geschil tussen verdachte en [slachtoffer], zijn verdachte en zijn gezin het slachtoffer geworden van bedreigingen, intimidaties en geweldsincidenten. De auto en woning van verdachte zijn beschadigd, er is geschoten door het raam van de woning, verdachte heeft een brief ontvangen, gericht aan zijn vrouw, met daarin kogelhulzen en is verbaal met de dood bedreigd en afgeperst. Verdachte heeft steeds aangifte gedaan van deze incidenten en heeft enige tijd in een beschermingsprogramma van de politie gezeten. Het hof acht het begrijpelijk dat verdachte [slachtoffer] verantwoordelijk hield voor het jegens hem en zijn omgeving aangewende geweld, al moet ook geconstateerd worden dat de politie daarvoor nooit bewijs heeft kunnen leveren.
Ingegeven door de angst dat een volgende aanslag hem of een familielid fataal zou worden, heeft verdachte zich genoodzaakt gevoeld zich te bewapenen om aldus zichzelf en zijn gezin te kunnen beschermen. Hoewel het voorgaande het handelen van verdachte enigszins inzichtelijk en voorstelbaar maakt, blijft dit onacceptabel en strafwaardig.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 23 september 2014 is verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten veroordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit een reclasseringsadvies van 18 december 2012 en 30 april 2014, en zoals die ter terechtzitting van het hof aan de orde zijn gekomen. Tot aan de aanhouding in de onderhavige zaak had verdachte zijn leven goed op orde. Verdachte was eigenaar van twee sportscholen en was actief op de vastgoedmarkt. In detentie heeft verdachte zich op alle fronten ingezet om een goede en snelle terugkeer in de maatschappij te bewerkstelligen. De reclassering heeft het recidiverisico als laag ingeschat.
Nu het hof bij de hoofdverdachte ([medeverdachte1]) tot oplegging van een lagere straf is gekomen dan door de advocaat-generaal is geëist, komt het hof ook in de onderhavige zaak tot een lagere straf dan geëist. Daarbij geldt tevens dat het hof in meerdere mate rekening houdt met de voorgeschiedenis die verdachte aanleiding heeft gegeven tot het plegen van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feit.
Anderzijds kent het hof eveneens veel gewicht toe aan de belangrijke en doorslaggevende rol die verdachte bij de totstandkoming van het delict heeft gehad. Het appartement van verdachte heeft zowel in de periode voorafgaand aan de moord als op de dag van de moord zelf, een cruciale rol gespeeld. Het hof komt daarom tot een hogere straf dan de rechtbank. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van 6 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] (broer slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.200,00, bestaande uit € 1.200,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. [benadeelde partij2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering voor wat betreft de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [benadeelde partij2] kan in zoverre niet in zijn vordering worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook ten aanzien van de gevorderde materiële schade kan [benadeelde partij2] niet in zijn vordering worden ontvangen. Ingevolge artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering jo. artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is [benadeelde partij2] ten aanzien van de gevorderde schade (kosten reis bijwonen begrafenis) niet voegingsgerechtigd.
De benadeelde partij en verdachte dienen ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] (weduwe slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.269.995,50, bestaande uit:
1 - begrafeniskosten: € 4.304,98
2 - verhuiskosten: € 3.377,50
3 - woon- werkverkeer: € 47.623,33
4 - gederfd levensonderhoud: € 2.202.689,69
5 - immateriële schade € 10.000,00
6 - kosten rechtsbijstand: € 2.000,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedinngsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.304,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.304,98, bestaande uit de onder 1 vermelde begrafeniskosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor de onder 2 tot en met 6 gevorderde kosten is het hof overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in haar vordering worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de onder 1 vermelde schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 48, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen tot nog toe gemaakte kosten dragen en veroordeelt verdachte in de nog te maken kosten van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.304,98 (vierduizend driehonderdvier euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1], een bedrag te betalen van
€ 4.304,98 (vierduizend driehonderdvier euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
53 (drieënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 27 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.