ECLI:NL:GHARL:2014:9130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
200.156.525-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een tweede-kans woning in kort geding wegens overlastklachten van buren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen Stichting De Huismeesters. De appellant, die in eerste aanleg als gedaagde werd aangemerkt, heeft een woning gehuurd onder strikte voorwaarden, waaronder het veroorzaken van geen overlast. De Huismeesters heeft in eerste aanleg ontruiming van de woning gevorderd, omdat [appellant] herhaaldelijk overlast heeft veroorzaakt voor zijn buren. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

De procedure in hoger beroep begon met de dagvaarding van 24 september 2014, gevolgd door een memorie van antwoord. Het hof heeft de feiten zelfstandig vastgesteld en de grieven van [appellant] beoordeeld. De appellant heeft vijftien grieven ingediend, waarvan de meeste zich richtten tegen de vastgestelde feiten en de spoedeisendheid van de vordering van De Huismeesters. Het hof oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de vordering tot ontruiming, gezien de aanhoudende klachten van omwonenden over de overlast die [appellant] veroorzaakte.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan hinderlijk gedrag, zoals het veroorzaken van geluidsoverlast, en dat dit gedrag van zodanige aard was dat het de ontruiming van zijn woning rechtvaardigde. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 25 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.156.525/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3333416 \ VV EXPL 14-102)
arrest in spoed kort geding van de eerste kamer van 25 november 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. Schlepers, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting De Huismeesters,
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de Huismeesters,
advocaat: mr. N. Kiewiet, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 10 september 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter), zoals aangevuld bij vonnis van 13 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 september 2014 met grieven;
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"(
…) bij arrest, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis in kortgeding van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen d.d. 10 september 2014 (zaak |rolnummer 3333416\VV EXPL 14-102) gewezen tussen appellant als gedaagde in eerste aanleg en geïntimeerde als eisereis in eerste aanleg te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van geïntimeerde als eiseres in eerste aanleg alsnog af te wijzen, althans te bepalen als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties."

3.Ten aanzien van de producties bij de memorie van antwoord

3.1
Bij de memorie van antwoord zijn een tweetal producties gevoegd, te weten een nader setje klachtbrieven van omwonenden uit de periode 15 augustus 2014 tot en met
7 september 2014 en een brief van de commissaris van Politie te [woonplaats] gedateerd
28 augustus 2014 met een overzicht van de meldingen uit de Basisvoorziening Handhaving over de periode 12 mei 2014 tot de datum van de brief met (deels geanonimiseerde) meldingen die volgens de politie van belang waren.
3.2
Op beide stukken heeft [appellant] niet kunnen reageren zodat deze stukken in dit kort geding slechts van zeer beperkte betekenis zijn.

4.Ten aanzien van de feiten.

Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
4.1
[appellant], geboren [op geboortedatum], is in 2008 uitgezet uit zijn toenmalige huurwoning van woningstichting Patrimonium wegens overlast en bedreiging van buren. [appellant] heeft daarna enige tijd in een opvanghuis verbleven (dat hij wegens bedreiging heeft moeten verlaten) en heeft ook enige tijd geen vaste woon- of verblijfplaats gehad. In het kader van het traject Huisvesting Kwetsbare Personen / Uitgezette Huishoudens heeft Bureau Woonkans, in samenwerking met De Huismeesters, besloten om [appellant] te huisvesten onder bepaalde strikte voorwaarden.
4.2
Op 24 mei 2011 hebben de Maatschappelijk Juridische Dienstverlening (MJD),
De Huismeesters en [appellant] daartoe een zogenaamde ‘Woonkansovereenkomst’ gesloten. Eén van de voorwaarden was dat [appellant] geen enkele (geluids)overlast mocht veroorzaken en dat hij bij een conflict met buren direct zijn hulpverlener(s) van de MJD hierover zou inlichten. De overeenkomst heeft een maximumduur van vijf jaar. Deze overeenkomst bepaalt ten aanzien van de beëindiging onder meer:
“Deze woonkansovereenkomst eindigt … indien aan de hand van huurachterstand of overlast moet worden geconstateerd dat de begeleiding geen vooruitgang oplevert en verbetering niet binnen afzienbare termijn valt te verwachten.”
4.3
Met ingang van 27 mei 2011 heeft De Huismeesters een huurovereenkomst gesloten met [appellant] voor de woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Dit betreft een (oudere) portiekwoning buiten het centrum van de stad. De algemene huurvoorwaarden d.d. 3 maart 2008 van De Huismeesters zijn op de huurovereenkomst van toepassing verklaard. In artikel lid 9 van deze voorwaarden is het volgende bepaald:

Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt
veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder
in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.”
4.4
De woning van [appellant] bevindt zich op de derde (tevens bovenste) verdieping van een
portiekflat. Deze flat bestaat uit zes appartementen. De woning gelegen onder die van [appellant] behoorde toe aan de heer [X], die na een ziekbed inmiddels is overleden.
Het appartement onder dat van [X] wordt bewoond door de heer [Y] (hierna: [Y]).
Naast [appellant] bevindt zich de woning van mevrouw [Z] (hierna: [Z]), daaronder
woont mevrouw [Q] (hierna: [Q]) en daaronder bevindt zich de woning van mevrouw
[R] (hierna: [R]).
4.5
Op 10 mei 2012 heeft De Huismeesters een melding ontvangen van [Y] over geluidsoverlast (harde muziek, gezang en geschreeuw), veroorzaakt door [appellant].
De Huismeesters heeft dit gemeld bij MJD en heeft op 22 mei 2012 een gesprek gehad met [appellant]. In de hier op volgende periode zijn geen meldingen ontvangen van omwonenden.
4.6
In januari 2013 heeft De Huismeesters opnieuw meldingen ontvangen over overlast veroorzaakt door [appellant]. De overlast bestond uit gejoel en geschreeuw vanuit de woning. Opnieuw heeft De Huismeesters dit gemeld bij de MJD en is weer in gesprek gegaan met [appellant].
4.7
Op 8 februari 2013 heeft De Huismeesters [appellant] een eerste officiële waarschuwing gegeven wegens overlast, waarin aangekondigd wordt dat na een tweede waarschuwing een laatste sommatie volgt, en daarna een ontruimingsvordering.
4.8
In oktober 2013 heeft De Huismeesters meldingen ontvangen, waaruit blijkt dat [appellant] overlast veroorzaakte: met name ‘s nachts was sprake van geschreeuw en gegil, getrommel en gestamp en het slaan tegen de spijlen van het balkon. Op deze meldingen is opnieuw een gesprek met [appellant] – met inschakeling van MJD - gevolgd, waarna het weer enige tijd stil bleef.
4.9
Vanaf april 2014 is sprake van veelvuldige overlastklachten betreffende [appellant].
Zo heeft [Z] op 23 april 2014 melding gemaakt van extreme overlast door het draaien van harde muziek, gezang, geschreeuw en gegil en het slaan met deuren, zowel overdag als midden in de nacht. [appellant] kwam bij [Z] over als verward en zij vermoedde invloed van drugs of alcohol.
4.1
Op 24 april 2014 heeft [Q] een melding van overlast gedaan, waarbij de overlast bestond uit het slaan met deuren, hard geschreeuw en heen en weer geren op de trappen in de portiek. Ook zij gaf aan dat [appellant] verward overkomt en dat zij invloed van alcohol of drugs vermoedt.
4.11
Op 25 april 2014 heeft [Y] telefonisch gemeld dat sprake was van overlast door [appellant]. In de periode tussen 25 en 28 april 2014 zijn diverse overlastmeldingen over [appellant] ontvangen van [Y], [Q] en [Z]. De geluidsoverlast vindt volgens hen met name ‘s nachts plaats.
4.12
De Huismeesters heeft [appellant] met de brief van 24 april 2014 nogmaals uitgenodigd
voor een gesprek op 15 mei 2014 om de klachten te bespreken. Bij e-mailbericht van
1 mei 2014 heeft De Huismeesters de MJD op de hoogte gesteld, van wie een medewerker tot tweemaal toe bij [appellant] is langsgegaan. Hij was echter niet thuis of deed de deur niet open.
4.13
In een brief van 8 mei 2014 aan [appellant] heeft De Huismeesters de uitnodiging voor het gesprek vervroegd naar 12 mei 2014. Op 9 mei 2014 is [appellant] langsgegaan bij De Huismeesters, omdat hij op 12 mei 2014 niet aanwezig kon zijn. Tijdens het gesprek gedroeg hij zich onrustig en boos en maakte hij boksbewegingen, volgens het daarvan opgemaakte klantcontactverslag.
4.14
De overlastklachten bleven nadien aanhouden. Bij brief van 13 mei 2014 heeft
De Huismeesters [appellant] een (nieuwe) eerste officiële waarschuwing gegeven en gesommeerd om de overlast te staken.
4.15
Op 16 mei 2014 is [appellant] opnieuw langsgegaan bij het kantoor van
De Huismeesters. Hij drong erop aan de waarschuwing in te trekken en gaf aan dat hij niet
begrijpt dat buren overlast van hem ervaren. De Huismeesters heeft dit in een brief aan [appellant] bevestigd, waarin zij voorts nog heeft opgenomen”:
“Ik heb u ook verteld dat ik alweer nieuwe meldingen heb ontvangen, over naar boven en beneden rennen in het portiek, slaan met uw voordeur en bergingsdeur, slaan op de motorkap van uw auto, karatetrappen op straat naar uw auto, weer naar binnen stormen in uw woning en daar nog langdurig met deuren slaan. Tijdens uw bezoek heeft u, terwijl u ons uitlegde wat er volgens u aan de hand was als uw buren zeggen overlast te ervaren, meerdere keren tegen de deur van de spreekkamer geslagen of er hard tegen op gelopen.
Uw gedrag was in grote mate overlast gevend, zonder dat u dit zo bedoelde. Dit draagt er aan bij dat ik geloof dat uw gedrag in en om uw woning, al bedoelt u het daar ook wellicht niet zo, overlast gevend kan zijn.”
4.16
Op 9 en 10 juni 2014 heeft De Huismeesters opnieuw overlastmeldingen ontvangen, afkomstig van [Q], [Z] en [Y].
4.17
Bij e-mailbericht van 27 juli 2014 heeft [Q] gemeld dat zij zich bedreigd en geïntimideerd voelt door [appellant], omdat hij vanaf zijn balkon een kraal naar haar heeft gegooid en boksbewegingen naar haar heeft gemaakt. Ook voelt zij zich geïntimideerd door de wandelstok waarmee [appellant] rondzwaait.
4.18
Bij brief van 31 juli 2014 heeft De Huismeesters [appellant] een laatste officiële
waarschuwing gegeven.
4.19
De buren [Y], [Q] en [Z] hebben in de periode tot en met 8 augustus 2014 opnieuw overlast gemeld.
4.2
Na de brief van 31 juli 2014 van De Huismeesters heeft [appellant] aangegeven dat hij de overlastmeldingen onzin vindt en niet van plan is om meer rekening te houden met zijn buren.
4.21
Bij brief van 7 augustus 2014 heeft De Huismeesters aan [appellant] laten weten dat er weer nieuwe klachten zijn ontvangen, dat De Huismeesters dit niet accepteert, niets meer ziet in een gesprek met [appellant] en de zaak uit handen geeft aan haar advocaat.
4.22
Ook nadien zijn er nog klachten over [appellant] bij De Huismeesters binnengekomen.
4.23
[Z] en [Q] hebben mr. Schippers, advocaat te Groningen, in de arm genomen en hebben zich beklaagd over een gebrek aan optreden van De Huismeesters jegens [appellant] en hebben vermindering van de huurprijs gevorderd bij brief van 20 augustus 2014.

5.De beslissing in eerste aanleg

De Huismeesters heeft in eerste aanleg de ontruiming van de door [appellant] gehuurde woning gevorderd, stellende dat hij structureel overlast veroorzaakt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] ernstige overlast veroorzaakt voor de overige bewoners van de portiek van een zodanige aard dat het van De Huismeesters niet langer gevergd kan worden om hem huurgenot te verschaffen. De vordering tot ontruiming is op een termijn van twee weken toegewezen.
Bij aanvullend vonnis van 13 oktober 2014 is het vonnis van 10 september 2014 op de voet van artikel 32 Rv alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beoordeling van de grieven

6.1
[appellant] heeft vijftien genummerde grieven opgeworpen.
6.2
De
grieven 1 tot en met 6richten zich tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Deze grieven behoeven geen bespreking nu het hof hiervoor de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
6.3
In de toelichting op
Grief 7wordt betwist dat er een voldoende spoedeisend belang door De Huismeesters is gesteld.
6.4
Deze grief treft geen doel. Het hof onderschrijft op zich de stelling van [appellant] dat ontruiming een zeer ingrijpende maatregel is, doch dat brengt niet met zich dat een dergelijke vordering in kort geding nimmer toewijsbaar zou zijn. De Huismeesters heeft voldoende gesteld betreffende haar spoedeisend belang om ontvankelijk te zijn in haar vordering, namelijk in de vorm van persisterende klachten over [appellant] van naaste omwonenden aangaande het woongedrag van [appellant]; deze omwonenden vorderen van De Huismeesters dat zij haar verplichting nakomt om hun het rustig woongenot van hun flatwoningen te verschaffen.
De vraag of de gestelde overlast daadwerkelijk van voldoende ernst is om de ontbinding te rechtvaardigen, dient van de ontvankelijkheidsvraag te worden onderscheiden.
6.5
De
grieven 8 tot en met 15, die zich eveneens voor gezamenlijke behandeling lenen, vechten het oordeel aan van de kantonrechter dat [appellant] zich daadwerkelijk aan onbehoorlijk woongedrag heeft schuldig gemaakt in de afgelopen maande, in zodanige mate dat het de ontruiming van zijn flatwoning rechtvaardigt, voorafgaand aan een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst.
6.6
De stellingen van [appellant] komen kortgezegd erop neer dat [Z], [Q] en [Y] een hetze tegen hem zijn begonnen, dat dezen allen in de binnenstad van [woonplaats] wonen en dat buren in een portiek vrijwel altijd enige geluiden van elkaar horen, hetgeen, als dat binnen bepaalde grenzen blijft, erbij hoort.
6.7
Het hof overweegt dat er in het dossier geen stukken zitten die erop wijzen dat [Z], [Q] en [Y] een hetze tegen [appellant] voeren en op oneigenlijke gronden klachten hebben geuit. Dat [appellant] in de laatste maanden afwijkend, hinderlijk gedrag, heeft vertoond volgt ook uit de waarnemingen van mevrouw [S] van De Huismeesters, wier brief hiervoor onder 4.15 is geciteerd. De brief van de commissaris van politie van
28 augustus 2014 die bij de memorie van antwoord is gevoegd – en waarvoor geldt hetgeen hiervoor onder 2.2 - meldt dat de buurtagent op 5 augustus 2014 een onrustige [appellant] aantrof, wiens verhaal van de hak op de tak vloog.
6.8
[appellant] heeft aangevoerd dat de twee andere bewoners van zijn portiek, [R] en [X], niet over hem hebben geklaagd. Ten aanzien van [R] geldt dat ook over haar gedrag is geklaagd. [X] is overleden en heeft voorafgaand aan zijn overlijden geruime tijd in het ziekenhuis verbleven. Hoewel [appellant] betoogt dat hij op goede voet stond met [X], kan hij zelfs niet bij benadering aangegeven wanneer [X] is overleden (zie punt 6 1 van de memorie van grieven). Dat [X] niet over [appellant] geklaagd heeft, zegt in dit verband dan ook niet veel. Datzelfde geldt voor de verklaring van mevrouw [T] dat zij geen overlast van [appellant] ondervindt nu zij niet in dezelfde portiekflat woont. Uit de klachten van de heer [Y] blijkt overigens dat volgens hem [appellant] overdag vaak zeer vriendelijk en meegaand is, maar ’s avonds heel ander gedrag vertoont. De verklaring van mevrouw [R] ten gunste van [appellant] is, mede gelet op hetgeen hiervoor over haar is overwogen, van onvoldoende gewicht om de verklaringen van [Z], [Q] en [Y] terzijde te doen stellen.
Het hof acht derhalve op grond van hun verklaringen voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] regelmatig overlast veroorzaakt.
6.9
Ook het betoog dat [Z], [Q] en [R] in een portiekwoning in [woonplaats] wonen en daarom meer overlast zouden moeten gedogen, snijdt geen hout. Nog daargelaten dat de [adres] niet in het centrum van [woonplaats] ligt, is het niet zo dat huurders in (het centrum van) de stad reeds daarom meer overlast van elkaar zouden moeten verduren. Het wonen in het centrum van een stad brengt wellicht meer blootstelling aan lawaai van buiten met zich mee, maar niet noodzakelijk van buren. Wel is het zo dat in een oudere, vaak minder goed geïsoleerde portiekwoning – ongeacht of die zich in een stad of in een dorp bevindt – normale woongeluiden van de buren eerder hoorbaar zijn en door de bewoners voor lief genomen moeten worden. Aan de andere kant mag van elke huurder van een dergelijk geluidgevoelig pand ook verwacht worden dat hij of zij rekening houdt met de buren bij lawaaiige activiteiten.
De klachten van [Z], [Q] en [Y] hebben niet betrekking op standaard woongeluiden, maar op specifiek, met duidelijk hoorbaar geluid gepaard gaand gedrag van [appellant] zoals trommelen op balkonrelingen, halleluja-gezang en dansen/springen en veelvuldig slaan met deuren, alles in het holst van de nacht. Dat de intenties van [appellant] daarbij niet zijn gericht op het veroorzaken van overlast, doet er niet aan af dat de andere bewoners van de portiek dit wel als zodanig ervaren.
6.1
Ook het verwijt van [appellant] dat De Huismeesters over één nacht ijs is gegaan en onvoldoende overleg heeft gepleegd, snijdt geen hout. Uit de hiervoor opgesomde vaststaande feiten blijkt afdoende dat [appellant] als een reeds gewaarschuwd man de huurovereenkomst heeft gesloten, dat De Huismeesters steeds [appellant] van de klachten op de hoogte heeft gesteld, herhaaldelijk daarover met hem heeft gesproken, al dan niet in het bijzijn van MJD en hem diverse malen officieel heeft gewaarschuwd voor de consequenties indien de overlastklachten aanhielden.
6.11
Het hof acht, alles afwegende, door De Huismeesters voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] stelselmatig overlast voor andere huurders van De Huismeesters veroorzaakt en dat die overlast van een zodanige aard en omvang is dat van De Huismeesters niet verlangd mag worden dat zij de huurovereenkomst met [appellant] continueert. Het hof is van oordeel dat er een zeer gerede kans bestaat dat in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst op die grond wordt besloten.
6.12
Daarop stuiten de grieven af.
De slotsom
6.13
Het vonnis waarvan beroep zoals aangevuld bij vonnis van 13 oktober 2014 - komt voor bekrachtiging in aanmerking nu de daartegen gerichte grieven geen doel treffen.
Het hof zal [appellant] veroordelen in de kosten op het appel gevallen, voor wat het geliquideerd salaris van de advocaat van De Huismeesters betreft te begroten op 1 punt naar tarief II.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter locatie Groningen van 10 september 2014, zoals aangevuld op 13 oktober 2014;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Huismeesters vastgesteld op € 894, - voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 704, - voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 november 2014.