3.4.De rol van verdachte
[medeverdachte1] heeft gedurende de gehele procedure geen antwoord willen geven op de vraag of er iemand bij hem was toen hij [slachtoffer] opwachtte en later neerschoot. [medeverdachte2] heeft in het hierboven reeds besproken vierde verhoor wel over de rol van verdachte verklaard. Nadat [medeverdachte2] heeft verklaard dat het feit dat hij erachter kwam dat [slachtoffer] in het appartement aan de [adres] verbleef, het vergemakkelijkte, verklaart hij: "Nou ja, dat zijn ze gaan afleggen volgens mij en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) is een paar keer wezen kijken daar. Dat hebben ze samen opgezet. En ik moest alleen, ik moest de sleutel ervan geven voor het appartement". [medeverdachte2] heeft vervolgens aangegeven dat hij soms zoiets had van "dat gaat toch nooit gebeuren. Of ie het lef ervoor heeft.." Volgens [medeverdachte2] heeft verdachte dat ook een keer aangegeven. Verdachte zei van: "Nou ja, euh dat gaat hem niet worden".
Hoewel verdachte kennelijk zijn twijfels heeft geuit of [medeverdachte1] 'het' daadwerkelijk zou doen, blijkt hier in ieder geval uit dat hij wist dat [medeverdachte1] met dit idee rondliep. Uit de context leidt het hof af dat met "dat" wordt bedoeld het doden van [slachtoffer]. Verderop in zijn verklaring heeft [medeverdachte2] herhaald dat verdachte en [medeverdachte1] in de periode voorafgaand aan de moord in zijn appartement hebben gepost. Hij verklaart hierover dat "ze een hele tijd aan het heen en weer pendelen waren. Omdat elke keer euh liep het mis of er was euh, er was wat. Of hij was er niet of euh.." Volgens [medeverdachte2] was het een gewoonte, een soort van procedure geworden. Eigenlijk zijn ze er veel te veel geweest. Tientallen keren en dit was altijd 's avonds, aldus [medeverdachte2]. Op de vraag wat ze zeiden als ze gepost hadden, heeft [medeverdachte2] geantwoord dat hij ze pas de volgende dag weer zag en dat ze dan zoiets zeiden van: "Weer geen bijzonderheden. Hadden we niks gezien. We hebben zo lang gewacht en euh niks gezien. Hij was er niet".
In latere verklaringen is [medeverdachte2] een stuk minder zeker over de vraag of verdachte en/of [medeverdachte1] in het appartement heeft/hebben gepost. Zijn conclusie dat verdachte "de boel is gaan afleggen", is een interpretatie van hemzelf, aldus [medeverdachte2], Ook hier is het zo dat [medeverdachte2] volgens de raadsman zijn best heeft gedaan om maar met een antwoord te komen en dat hij in die zin met de verbalisanten heeft 'meegepraat'.
Het hof gaat hier niet in mee. Uit de verklaring van [medeverdachte2] blijkt duidelijk dat verdachte op de hoogte was van het plan van [medeverdachte1] om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij in dat kader meermalen in het appartement van [medeverdachte2] heeft gepost. De onzekerheden in zijn verklaring zien op de omstandigheden waaronder dat is gebeurd, niet over het feit dat er is gepost. Zoals reeds is overwogen is de verklaring die [medeverdachte2] in het vierde verhoor na het omslagpunt heeft afgelegd stellig en komt die authentiek over. [medeverdachte2] geeft weer wat hij heeft gezien en gehoord. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat [medeverdachte2] zaken zelf heeft ingevuld of geïnterpreteerd. Hooguit is zijn verklaring omtrent het doel van het bezoek aan het appartement (“dat zijn ze gaan afleggen volgens mij”) een conclusie, die overigens in het licht van de omstandigheden een begrijpelijke en volgens het hof ook juiste conclusie is. Het hof acht hetgeen [medeverdachte2] na het zogenoemde 'omslagpunt' heeft verklaard geloofwaardig en betrouwbaar.
Dit geldt ook voor hetgeen [medeverdachte2] over de aanwezigheid van verdachte op de avond van het schietincident heeft verklaard. [medeverdachte2] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte1] heeft gehoord dat verdachte erbij was. Op dit punt is [medeverdachte2] niet teruggekomen. Dat [medeverdachte1] niet alleen was toen hij op 12 september 2011 naar het appartement van [medeverdachte2] aan de [adres] te [plaats1] ging, strookt met de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4], weergegeven onder 3.3.
Het voorgaande vindt voorts bevestiging in hetgeen [getuige 2] heeft verklaard. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte niet heeft geschoten, maar dat hij er wel bij is geweest. Dit heeft ze niet alleen van [medeverdachte1] gehoord, maar ook van verdachte zelf.
Hoewel de raadsman er terecht op heeft gewezen dat (ook) de verklaring van [getuige 2] op bepaalde punten niet concreet en specifiek is voor wat betreft de rol van verdachte, geldt dit niet voor het punt dat verdachte in de avond/nacht van het schietincident bij [medeverdachte1] was. Hierover is zij duidelijk. Verdachte heeft haar zelf verteld dat hij er bij was. [getuige 2] heeft haar verklaring op dit punt bij de raadsheer-commissaris bevestigd. Bovendien heeft zij bij de raadsheer-commissaris verklaard: Wat ik bij de politie heb gezegd dat wist ik gewoon toen en dat herinnerde ik me toen ook gewoon goed. Als ik zei dat ik het niet wist, dan wist ik het ook echt niet. Ik ben daar wel eerlijk in geweest." Het hof acht de verklaring van [getuige 2] op dit punt geloofwaardig en betrouwbaar.
De verklaringen van [medeverdachte2] en [getuige 2] dat verdachte van 12 op 13 september 2011 met [medeverdachte1] op de plaats delict aanwezig was, vinden steun in het onderzoek naar de onder verdachte inbeslaggenomen telefoons. Zoals in het vonnis is overwogen is er gebruik gemaakt van het verkeersmeetsysteem van de Verkeersinformatiedienst. Met behulp van Bluetooth antennes is 'verkeer' opgevangen door Bluetooth signalen van (mobiele) apparaten. Elk apparaat zendt zijn eigen unieke adres uit (Mac adres). Verdachte heeft verklaard dat hij zijn mobiele telefoons, een Nokia en een Blackberry, nooit voor langere tijd uitleent, zonder dat hij er zelf bij is. Van de Nokia van verdachte is het Mac adres vastgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat deze telefoon zich op 12 september 2011 in de richting van de [adres] heeft verplaatst. Om 21:34:35 uur bevindt de telefoon zich op de [adres], afslag Rijksweg A6, om 21:36:44 uur op de locatie [adres], kruising [kruising], om 21:38:27 uur op de locatie [adres], kruising [kruising] en om 21:40:48 uur op de locatie [adres], Kruising [kruising].
Ten aanzien van de Nokia zijn er van 12 september 2011 om 21:40:48 uur tot 13 september 2011 om 00:37:57 uur geen metingen geregistreerd op het meetsysteem van het betreffende Mac adres.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen dat van dit onderzoek is opgemaakt, kan hieruit worden geconcludeerd dat het voornoemde Mac adres gedurende die tijd niet in beweging is geweest, dan wel niet langs het meetsysteem van de Verkeersinformatiedienst is gekomen. De historische printgegevens van de Blackberry van verdachte hebben uitgewezen dat er om 22:28:08 uur en 22:30:01 uur is gebeld, welke telefoongesprekken op de telefoonmast gevestigd op de locatie [adres]/[adres] zijn geregistreerd.
Het voorgaande bevestigt dat verdachte tussen 21:40:48 uur en 00:37:57 uur in de directe omgeving van de [adres] is gebleven.
Vanaf 00:37:57 uur heeft verdachtes telefoon zich verplaatst vanaf de kruising [kruising], met als laatste meting een meting op locatie [adres], kruising [kruising] om 00:41:33 uur.
Het hof ziet in het strafdossier geen aanwijzingen dat er een derde persoon bij (de gang van zaken rondom) het schietincident is betrokken, zodat het verdachte moet zijn geweest die met [medeverdachte1] in het appartement op de uitkijk heeft gestaan.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte wist van het plan van [medeverdachte1] om [slachtoffer] van het leven te beroven. Uit het feit dat hij in de periode voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] meermalen met [medeverdachte1] in het appartement van [medeverdachte2] heeft gepost, met het kennelijke doel om meer zicht te krijgen op het doen en laten van [slachtoffer], en het op de avond van de moord samen opwachten van het slachtoffer, leidt het hof af dat verdachte zich bij de wens van [medeverdachte1] om [slachtoffer] om het leven te brengen heeft aangesloten en dat verdachte derhalve (ook) opzet had op de dood van [slachtoffer].
Het hof constateert dat uit het dossier niet blijkt of verdachte wist dat [medeverdachte1] op 12/13 september 2011 een vuurwapen (met demper en een extra patroonhouder) bij zich had. De stelling van de advocaat-generaal dat hem dit niet kan zijn ontgaan, volgt het hof niet.
Voorts blijkt uit het dossier niet duidelijk wat de rol van verdachte is geweest nadat [slachtoffer] arriveerde. De raadsman heeft terecht gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte2] en [getuige 2] daarover geen of onvoldoende duidelijkheid geven. Ook anderszins blijkt niet uit het dossier of en zo ja welke rol verdachte vervolgens heeft gehad. Het hof kan de conclusie dat verdachte welbewust een strategisch van belang zijnde positie heeft ingenomen, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, daarom niet trekken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ná het opwachten van [slachtoffer] in het appartement van [medeverdachte2], nog bij de uitvoering van het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven betrokken is geweest. Overeenkomstig het pleidooi van de raadsman kan zijn aanwezigheid op/nabij de plaats delict niet verder worden geduid.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er tussen verdachte en [medeverdachte1] sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de dood van [slachtoffer]. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij het plegen van dit misdrijf opzettelijk behulpzaam is geweest en/of daartoe gelegenheid heeft verschaft waardoor het plegen van het misdrijf is bevorderd. De medeplichtigheid bestaat uit het meermalen met [medeverdachte1] posten in het appartement van [medeverdachte2] en het samen met [medeverdachte1] in de nacht van 12 op 13 september 2011opwachten van het slachtoffer in dat appartement. Verdachte heeft [medeverdachte1] met zijn handelen bijstand verleend.
De overige onderdelen uit de tenlastelegging acht het hof niet bewezen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs (feiten 2 en 4)
Ten aanzien van feit 2:
Op 6 maart 2012 is bij de doorzoeking in verdachtes woning een hoeveelheid MDMA aangetroffen. Geen van de andere in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen zijn aangetroffen.
Overeenkomstig het vonnis, het standpunt van de advocaat-generaal en dat van de raadsman is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende inhoudt voor een bewezenverklaring ter zake van het (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander) handelen in verdovende middelen. Het hof zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4:
Op 21 december 2011 is de woning en de daarbij behorende schuur van verdachte aan de [adres] te [plaats2]ontruimd. In de schuur is een grote hoeveelheid geneesmiddelen aangetroffen, waarvoor geen vergunning is afgegeven. In hoofdzaak ging het om middelen die behoren tot de groep spierversterkende middelen, ook wel anabole steroïden genoemd. Het hof acht bewezen dat deze middelen aan verdachte toebehoorden. Aan verdachte is geen vergunning verleend voor het voorhanden hebben van geneesmiddelen.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende inhoudt op basis waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander) schuldig heeft gemaakt aan de handel in anabole steroïden. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair:
[medeverdachte1] op 13 september 2011 te [plaats1], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte1] met dat opzet, met een vuurwapen kogels (van korte afstand en gericht) afgevuurd op en in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door meerdere van die kogels in het lichaam en het hoofd werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 1 maart 2011 tot en met 13 september 2011 te [plaats1], opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest,
- met voornoemde [medeverdachte1] meermalen te posten in het appartement gelegen aan de [adres] te [plaats1], en
- met voornoemde [medeverdachte1] op 12/13 september 2011 het slachtoffer bij de [adres] te [plaats1] op te wachten.
2:
hij op 6 maart 2012 te [plaats2]opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4:
hij op 21 december 2011 te [plaats2]
opzettelijk in voorraad heeft gehad, een grote hoeveelheid anabolen steroïden, telkens verpakt/gedoseerd in ampullen en/of pillenstrips en/of flesjes en/of doosjes en/of potjes),
zijnde een geneesmiddel, waarvoor geen handelsvergunning geldt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In de nacht van 12 op 13 september 2011 is [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad door medeverdachte [medeverdachte1] om het leven gebracht. [medeverdachte1] heeft hem meermalen in het lichaam en hoofd geschoten. Het lichaam van [slachtoffer] is 's ochtends op de parkeerplaats aan de voorzijde van het zijn appartementencomplex aangetroffen. Verdachte is [medeverdachte1] bij dit misdrijf opzettelijk behulpzaam geweest en/of heeft daartoe opzettelijk gelegenheid verschaft door in de periode voorafgaand aan de moord met [medeverdachte1] in het appartementencomplex aan de [adres] te [plaats1], alwaar [slachtoffer] woonachtig was, te posten en het slachtoffer op 12/13 september 2011 met [medeverdachte1] in dat appartementencomplex op te wachten.
Moord is één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. [slachtoffer] is het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Door een dergelijk misdrijf wordt de rechtsorde ernstig geschokt en worden sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Verdachte is hieraan medeplichtig.
Op het moment van overlijden was [slachtoffer] 43 jaar, getrouwd en vader van 2 jonge kinderen. Aan de nabestaanden is onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen van de weduwe van [slachtoffer] en die van zijn broer en zus. Dat de weduwe en [slachtoffer]broer het levenloze lichaam van [slachtoffer] 's ochtends op de parkeerplaats hebben zien liggen, is voor hen extra ingrijpend geweest.
Anders dan [medeverdachte1], had verdachte geen direct persoonlijk motief om [slachtoffer] te willen doden. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een conflict met [slachtoffer] had en/of dat hij door hem werd bedreigd. Hetgeen bij [medeverdachte1] strafverminderend heeft gewerkt, namelijk dat hij door [slachtoffer] getergd was, doet zich in deze zaak derhalve niet voor. Verdachtes vriendschap met [medeverdachte1] lijkt zijn enige drijfveer te zijn geweest om [medeverdachte1] te helpen zijn plan uit te voeren.
Naast het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet en aan het in voorraad hebben van een grote hoeveelheid anabole steroïden. De gebruikers van deze middelen kunnen aanzienlijke gezondheidsrisico's lopen. Het valt verdachte te verwijten dat hij deze middelen (zonder vergunning) in voorraad heeft gehad.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 23 september 2014 is verdachte eerder veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Er zijn geen veroordelingen wegens gewelds- en/of levensdelicten.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die onder meer blijken uit een reclasseringsadvies d.d. 30 november 2013. Verdachte is in 1998 als vluchteling vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen. Tot aan de aanhouding in de onderhavige zaak was hij werkzaam als pedagogisch medewerker bij een justitiële jeugdinrichting en leek hij zijn leven goed op orde te hebben. Omdat verdachte een ontkennende verdachte is, heeft de reclassering geen inschatting van het recidiverisico kunnen geven.
Het hof houdt ten slotte in het voordeel van verdachte rekening met de ondergeschikte rol en bijdrage van verdachte die hij als medeplichtige bij de moord op [slachtoffer] heeft gehad.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 6 jaren passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] (broer slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.200,00, bestaande uit € 1.200,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. [benadeelde partij2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering voor wat betreft de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [benadeelde partij2] kan in zoverre niet in zijn vordering worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook ten aanzien van de gevorderde materiële schade kan [benadeelde partij2] niet in zijn vordering worden ontvangen. Ingevolge artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering jo. artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is [benadeelde partij2] ten aanzien van de gevorderde schade (kosten reis bijwonen begrafenis) niet voegingsgerechtigd.
De benadeelde partij en verdachte dienen ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1](weduwe slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.269.995,50, bestaande uit:
1 - begrafeniskosten: € 4.304,98
2 - verhuiskosten: € 3.377,50
3 - woon- werkverkeer: € 47.623,33
4 - gederfd levensonderhoud: € 2.202.689,69
5 - immateriële schade € 10.000,00
6 - kosten rechtsbijstand: € 2.000,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedinngsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.304,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.304,98, bestaande uit de onder 1 vermelde begrafeniskosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor de onder 2 tot en met 6 gevorderde kosten is het hof overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in haar vordering worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de onder 1 vermelde schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 40 van de Geneesmiddelenwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voorzover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen tot nog toe gemaakte kosten dragen en veroordeelt verdachte in de nog te maken kosten van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1]ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.304,98 (vierduizend driehonderdvier euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen tot nog toe gemaakte kosten dragen en veroordeelt verdachte in de nog te maken kosten van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1], een bedrag te betalen van
€ 4.304,98 (vierduizend driehonderdvier euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
53 (drieënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 27 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.