ECLI:NL:GHARL:2014:9050

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
KS 21-000096-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan moord in megazaak TGO32, betrokkenheid bij schietoefening en drugshandel

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van de megazaak TGO32, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord op een sportschoolhouder in Almere. De moord vond plaats op 13 september 2011, waarbij het slachtoffer door medeverdachte [medeverdachte1] met een vuurwapen werd neergeschoten. De verdachte heeft, samen met [medeverdachte1], in de periode voorafgaand aan de moord in het appartement van [medeverdachte2] gepost en het slachtoffer opgewacht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het moordplan en dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest door [medeverdachte1] gelegenheid te bieden om het slachtoffer te doden. De rol van de verdachte werd als medeplichtig aan de moord gekwalificeerd, maar het hof sprak hem vrij van medeplegen van de moord zelf, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij actief betrokken was bij de uitvoering van het plan. Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij drugshandel, waarbij op 6 maart 2012 een hoeveelheid MDMA in zijn woning werd aangetroffen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, rekening houdend met zijn ondergeschikte rol in de moord en zijn eerdere veroordelingen voor drugsovertredingen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de weduwe van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000096-14
Uitspraak d.d.: 27 november 2014
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 december 2013 met parketnummer 07-662354-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1986,
thans verblijvende in PI Achterhoek - Gev. Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 juli 2014, 2 september 2014, 21 tot en met 23 oktober 2014 en 13 november 2014, 13 november 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]dient hoofdelijk te worden toegewezen tot een bedrag van € 5.304,98, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient deze benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. De benadeelde partij [benadeelde partij2] dient in zijn gehele vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Roelse, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit. Het openbaar ministerie heeft onbeperkt appel ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat de bezwaren van het openbaar ministerie tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit niet worden gehandhaafd. Nu het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van dit feit nodig maken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is voor zover in hoger beroep van belang en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep ten laste gelegd dat:
1. primair:

hij op of omstreeks 13 september 2011 te [plaats1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogels (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meerdere van die kogels in het lichaam en/of het hoofd is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

subsidiair:

[medeverdachte1] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 13 september 2011 te [plaats1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte1] en/of één of meer ander(en) met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogels (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door één of meerdere van die kogels in het lichaam en/of het hoofd werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,

bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 13 september 2011 te [plaats2]en/of [plaats1], in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
door opzettelijk (onder meer)
- met voornoemde [medeverdachte1] en/of anderen meermalen, althans eenmaal, te posten in het appartement gelegen aan de [adres] te [plaats1] en/of de omgeving aldaar te verkennen en/of in kaart te brengen en/of af te leggen
- met voornoemde [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of ander(en) op of omstreeks 12 september 2011 aanwezig te zijn geweest bij de schietoefening(en) in de sportschool te [plaats2](waar met het op 13 september 2011 gebruikte vuurwapen werd geschoten en/of dit wapen werd getest) en/of
- met voornoemde [medeverdachte1] op 12/13 september 2011 het slachtoffer bij de [adres] te [plaats1] op te wachten, waarbij verdachte bij de (toegangsweg van de) garage van het appartementencomplex op de uitkijk heeft gestaan (zodat het slachtoffer niet onopgemerkt zijn woning/appartementencomplex zou kunnen betreden), althans heeft hij, verdachte, in ieder geval op de uitkijk gestaan en/of
- met voornoemde [medeverdachte1] te vluchten nadat het strafbare feit was begaan en/of het slachtoffer in hulpeloze toestand achter te laten en/of na te laten de politie/hulpdiensten te bellen.2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 september 2011 tot en met 6 maart 2012 te [plaats2]en/of [plaats1] en/of elders in Nederland en/of in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
4:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 september 2011 tot en met 6 maart 2012 te [plaats1] en/of [plaats2]en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk in voorraad heeft/hebben gehad en/of verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld en/of ingevoerd en/of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied gebracht, een (grote) hoeveelheid anabolen steroïden (telkens verpakt/gedoseerd in ampullen en/of pillenstrips en/of flesjes en/of doosjes en/of potjes), zijnde een geneesmiddel, waarvoor geen handelsvergunning geldt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs (feit 1)

1.Feiten en omstandigheden

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Het hof sluit zich grotendeels aan bij hetgeen de rechtbank daaromtrent in het vonnis heeft overwogen.
1.1.
Aantreffen lichaam [slachtoffer]
Op 13 september 2011 omstreeks 06:30 uur is tegenover een appartementencomplex aan de [adres]te [plaats1] het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. In de directe omgeving van het lichaam liggen 2 hulzen en een lege patroonhouder. In de hal van het appartementencomplex waartegenover het lichaam is gevonden, worden 8 hulzen en verschoten kogels gevonden. Daarnaast zijn er inslagen van kogels te zien en is er een spoor van bloedspatten via de hoofdingang naar buiten.
1.2.
Oorzaak overlijden
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van meerdere schotverwondingen aan hoofd en lichaam is overleden. Bij de sectie zijn zeven schotverwondingen geconstateerd, waarvan drie doorschoten door het hoofd, één onderhuids verlopend doorschot in de nek, twee doorschoten door en één inschot in de romp en een kogel in de borst. De schoten in de romp waren ernstig en levensbedreigend, maar het slachtoffer hoeft daardoor niet direct handelingsonbekwaam te zijn geweest en zou nog naar buiten hebben kunnen lopen, aldus het NFI. Voorts blijkt uit het onderzoek van het NFI dat het overlijden op grond van de opgelopen hersenschade zondermeer kan worden verklaard door acuut functieverlies van de hersenen.
1.3.
Daderschap medeverdachte [medeverdachte1]
Medeverdachte [medeverdachte1] heeft erkend dat hij [slachtoffer] op 13 september 2011 voor het appartementencomplex bij de [adres] te [plaats1] heeft neergeschoten. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een vuurwapen met een demper. [medeverdachte1] heeft eerst in de hal van het appartementencomplex op [slachtoffer] geschoten, waarna [slachtoffer] gewond naar buiten rende. [medeverdachte1] is achter hem aan gerend en heeft daar nog meermalen op [slachtoffer] geschoten. Hij is een magazijn verloren en heeft het vuurwapen na het schieten achter het appartementencomplex in het water gegooid. Toen is hij weggegaan.
Het vuurwapen met demper is meer dan een jaar na het schietincident aan de achterzijde van het appartemmentencomplex in het water van de [adres] terug gevonden.
Het hof stelt vast dat [medeverdachte1] als enige heeft geschoten op [slachtoffer].
1.4.
Tijdstip schietincident
Uit camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] op 13 september 2011 om 00:18:46 uur de sportschool aan de [adres] te [plaats1] heeft verlaten. Vervolgens kon op beelden worden waargenomen dat zijn bedrijfsbus om 00:26 uur vanuit de richting van de sportschool in de richting van de [adres] reed, alwaar hij woonachtig was. Om 00:27:13 uur reed de bus richting de rotonde gelegen vóór de [adres].
Getuige [getuige 1]- een bewoner van hetzelfde appartementencomplex als [slachtoffer] - heeft verklaard dat hij op 13 september 2011 omstreeks 00:30 uur plotsklaps bonkende geluiden hoorde. Hij hoorde eerst 3 geluiden achter elkaar. Hierna was het even stil en vervolgens hoorde hij de rest van de geluiden. De stilte tussen de geluiden was minimaal. [getuige 1]denkt dat het aantal geluiden tussen de 6 à 8 keer was.
Het hof stelt op basis van bewijsmiddelen die later in het arrest aan de orde zullen komen, vast dat verdachte in de nacht van 12 op 13 september 2011 met [medeverdachte1] op/nabij de plaats delict aanwezig was. Onderzoek dat is uitgevoerd aan de hand van het verkeersmeetsysteem van de Verkeersinformatiedienst, heeft uitgewezen dat verdachtes telefoon zich op 13 september 2011 om 00:37:57 uur heeft verplaatst vanaf de kruising [kruising], met als laatste meting een meting op locatie [adres], kruising [kruising] om 00:41:33 uur. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon niet uitleent, tenzij hij er zelf bij is.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat het schietincident als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden op 13 september 2011 tussen 00:27:13 uur en 00:37:57 uur heeft plaatsgevonden. Om 00:37:57 uur waren [medeverdachte1] en verdachte al van de plaats delict vertrokken.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat er tussen de tijdmetingen van de camera en die van het verkeersmeetsysteem een gering tijdsverschil is, dat echter geen invloed heeft op de aan de tijdstippen te verbinden conclusies.

2.Standpunten

2.1.
Standpunt openbaar ministerie
Volgens de advocaat-generaal kan wettig en overtuigend worden bewezen dat [medeverdachte1] [slachtoffer] met voorbedachte rade om het leven heeft gebracht. De rol die verdachte voorafgaand aan en tijdens de uitvoering van de moord heeft gehad, kan volgens de advocaat-generaal worden aangemerkt als die van medepleger. Verdachte was op de hoogte van het plan van [medeverdachte1] om [slachtoffer] van het leven te beroven en heeft in dat kader meermalen met hem gepost in het appartement van [medeverdachte2], gelegen in hetzelfde appartementencomplex als waar [slachtoffer] woonde. Daarnaast is het slachtoffer in de avond/nacht van 12 op 13 september 2011 vanuit dit appartement opgewacht. De advocaat-generaal stelt dat verdachte hierbij aanwezig was en op de uitkijk heeft gestaan. [medeverdachte1] had op dat moment een pistool met demper bij zich, hetgeen [verdachte]vanwege de grootte ervan niet kan zijn ontgaan. Het moet voor verdachte duidelijk zijn geweest dat [medeverdachte1] [slachtoffer] die avond wilde doden. Verdachte en [medeverdachte1] handelden volgens een gezamenlijk voorgenomen plan strekkende tot verwezenlijking van hetzelfde doel, te weten het doden van [slachtoffer]. De fysieke aanwezigheid van [verdachte]heeft voor een getalsmatig overwicht gezorgd. Hierdoor kon worden voorkomen dat [slachtoffer] zou vluchten of zich tegen de aanslag zou verdedigen. Ten slotte is [verdachte]na afloop van het schietincident met [medeverdachte1] vertrokken, zonder hulp in te schakelen voor het slachtoffer. Gezien het voorgaande was er tussen verdachte en [medeverdachte1] sprake van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het met voorbedachte raad ombrengen van [slachtoffer], aldus de advocaat-generaal.
2.2.
Standpunt verdediging
Onder verwijzing naar de huidige stand van de jurisprudentie op het punt van medeplegen, heeft de raadsman bepleit dat verdachte integraal van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Niet kan worden vastgesteld dat er bij verdachte sprake was van voorbedachte raad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte had hiervoor ook geen motief. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op enig moment op de hoogte is geraakt van een plan van [medeverdachte1] om [slachtoffer] te doden. Hetgeen [medeverdachte2] heeft verklaard over het posten in het appartementencomplex door verdachte voorafgaand aan de moord, is onvoldoende concreet om aan te nemen dat dat daadwerkelijk is gebeurd. Ook de verklaringen van [getuige 2] zijn te onzeker om die conclusie te trekken. Voorts kan niet met de vereiste zekerheid worden vastgesteld of verdachte direct vóór, tijdens of na het schietincident op de plaats delict aanwezig was. De zendmast- en verkeersgegevens zeggen niet meer dan dat verdachte in de omgeving van de plaats delict was. Dat laat de mogelijkheid open dat verdachte geen (strafbare) rol bij het delict heeft gespeeld. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat zelfs indien zou worden aangenomen dat verdachte bij het schietincident aanwezig was, verder niets bekend is over de rol die hij daarbij gehad zou hebben, zodat niet is vast te stellen dat er tussen hem en [medeverdachte1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte heeft gedurende de gehele procedure ontkend betrokken te zijn geweest bij de dood van [slachtoffer].
3. Oordeel hof
3.1.
Juridisch kader voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de dader zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de dader voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de dader in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
3.2.
Verklaring [medeverdachte2]
Bij het oordeel of er in de onderhavige zaak sprake is van voorbedachte raad hecht het hof net als de rechtbank veel waarde aan de verklaring van [medeverdachte2], met name de letterlijke uitwerking van het vierde verhoor.
Zoals in het vonnis terecht is overwogen, heeft zich op enig moment in het vierde verhoor van [medeverdachte2] een 'omslagpunt' voorgedaan. In het eerste gedeelte van het verhoor stelde [medeverdachte2] zich terughoudend op in zijn antwoorden. Aanvankelijk ontkent hij dat hij [medeverdachte1] een sleutel van het appartement heeft gegeven. Later erkent hij dit wel en geeft daarbij dan als reden op dat [medeverdachte1] zijn vriendinnetje uit Parijs daar kon ontvangen. Als de verbalisanten hierop doorvragen, is duidelijk dat [medeverdachte2] aarzelingen heeft bij wat hij zal verklaren. Zo verklaart hij: "Ik wil er even goed over nadenken. Voordat ik, voordat ik dingen ga zeggen die ik niet meer terug kan draaien". Ook geeft hij aan dat hij bang is dat 'het' afhangt van zijn verhaal. Pas nadat de verbalisanten [medeverdachte2] hebben voorgehouden dat er ook ander bewijs tegen [medeverdachte1] ligt, namelijk dat DNA van [medeverdachte1] dat op de patroonhouder en in de woning van [medeverdachte2] is aangetroffen, wil [medeverdachte2] zijn verhaal doen. Hij verklaart dan: "Dus er is DNA op die, op die houder gevonden? Op de, op die euh… En DNA gevonden in de woning gevonden? V: Ja. A: (blijft stil). Okay. Nou, laten we het doen maar dan, het verhaal. V: Kom maar. A: Zeg maar wat je wil weten. V: Alles." [medeverdachte2] legt vervolgens een verklaring af over de schietpartij op 13 september 2011 en hetgeen daaraan vooraf ging. Veel van de informatie die hij geeft, zegt hij rechtstreeks van [medeverdachte1] te hebben gekregen. Ook verklaart hij over zijn eigen rol: "Het is gaan rollen dat euh, dat ik op een gegeven wist dat hij (het hof begrijpt: [slachtoffer]) .. Dat ik op een gegeven moment wist dat hij op de [adres] woonde. Ik was daar toevallig en ik kwam hem tegen. Althans, ik wist, ik wist van dat hij daar woonde. En euh, en dat heb ik, dat heb ik tegen [medeverdachte1](het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte1]) gezegd van dat ie daar zit. En daarop heeft hij actie ondernomen. (…) Het was al vrij snel duidelijk dat euh.. Nou ja, [medeverdachte1]euh wilde hem euh terugpakken. Ja, ik had daar geen moeite mee dat ie dat wilde. (..) Hij heeft aangegeven dat, dat hij dat wilde gaan doen en euh hij wist alleen nog niet de plek en hoe en euh wat en euh.. Toen kwam later dat verhaal dat euh, dat .. Althans, dat euh [slachtoffer] bij het appartement euh euh verbleef. Nou ja, dat, dat was, dat was een vrij rustige plek. Dus euh… En ik had dat appartement daar. Dus dat vergemakkelijkte alleen. Nou ja, en de sportschool zat daar euh om de hoek. Het was net de straat over. Nou ja, dat zijn ze gaan afleggen volgens mij en [verdachte] is een paar keer wezen kijken daar. Dat hebben ze samen opgezet. En ik moest alleen, ik moest de sleutel ervan geven voor het appartement. Dan konden ze.. Nadat m'n moeder geweest was, konden ze dan euh.. Vanuit de sportschool konden ze die kant op. (..) Ik heb die sleutel gegeven aan hem en die heeft ie een hele tijd bij zich gehad. Want dat was niet van de één op de andere dag. Toen moest maar net het moment of weet ik veel wat allemaal… Dus euh hij is regelmatig heen en weer gegaan. (..) Dat speelde al heel lang. Maanden." Later verklaart [medeverdachte2]: "Kijk, in eerste instantie had je, had je dat appartement niet nodig, maar hij vond het makkelijk om daar vanuit te, te kunnen kijken. Nou, dat is ook makkelijk. Daar.. Toen heb ik hem de sleutel gegeven. Ik heb hem de toegang tot het appartement gegeven met die sleutel. Dat heb ik gedaan. Als je zegt: "Een aandeel erin", dan is dat mijn aandeel. V: Waarom heb je daar aan mee gewerkt? A: Omdat euh ik euh ook, ik ook wel van hem af wilde eigenlijk."
[medeverdachte2] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte1] een hele tijd voor het schietincident tegenover [medeverdachte2] heeft aangegeven dat hij een wapen wilde aanschaffen en dat het een wapen met demper moest zijn. Hij wilde een demper om niet teveel lawaai te maken.
Over het posten heeft [medeverdachte2] aangegeven dat 'ze' daar volgens hem heel veel zijn geweest: "Eigenlijk veel te vaak". “V: en met wie ging ie dan? A: Met [verdachte]. Soms was [verdachte] al in de sportschool of soms was euh [verdachte] al onderweg.” Volgens [medeverdachte2] werd het een gewoonte om elke keer weer naar die [adres] te rijden en was het een soort procedure.
Over het schietincident zelf heeft [medeverdachte2] verklaard: "Ze hebben.. Hij heeft op de uitkijk gestaan euh op de tweede verdieping in mijn appartement. Ze zijn binnen geweest. Ze hebben geen licht aangedaan. Hebben daar gekeken. Hebben hem daar zien aan komen. Ze zijn naar beneden gelopen. [medeverdachte1]die was euh.. Nou, via de trap naar beneden gelopen en die heeft hem toen bij de lift opge, opgewacht. Bij de trap of de lift. Nou, en hij loopt de hoek om en toen heeft ie op hem geschoten. (..) Toen is ie gaan rennen, want hij ging niet neer. Hij is gaan rennen. V: Wie? Wie is gaan rennen? A: Euh.. [slachtoffer]. En euh toen is [medeverdachte1]achter hem aan gerend. Hij is toen naar buiten gerend en bij de auto euh is ie euh door z'n hoeven gezakt. En daar heeft ie hem euh nog een keer geschoten. In z'n hoofd. Dichtbij op z'n hoofd." [medeverdachte2] geeft aan dat [medeverdachte1] hem het voorgaande kort na het schietincident heeft verteld.
Aan het einde van het verhoor zegt [medeverdachte2] dat hij zijn bek voorbij gepraat heeft en dat zijn advocaat zich morgen dood zal schrikken.
In latere verhoren heeft [medeverdachte2] ten aanzien van voornoemde verklaring aangegeven dat bepaalde belangrijke onderdelen aannames betreffen, dat hij zelf conclusies heeft getrokken en eigenlijk met de politie heeft mee 'gerechercheerd'. [medeverdachte2] geeft in die latere verklaringen aan niet te hebben geweten van een plan om [slachtoffer] van het leven te beroven, en dat er geen andere reden was om [medeverdachte1] de sleutel van het appartement te geven dan de affaire. Ook zegt hij niet zeker te weten of [medeverdachte1] in het appartement heeft gepost.
Het hof gaat hier niet in mee. De verklaring die [medeverdachte2] in het vierde verhoor na het omslagpunt heeft afgelegd is stellig en komt authentiek over. [medeverdachte2] verklaart ofwel uit eigen wetenschap ofwel over hetgeen hij rechtstreeks van [medeverdachte1] heeft gehoord. Voor de stelling van [medeverdachte2] dat hij aannames heeft gedaan en zelf conclusies heeft getrokken, heeft het hof in het betreffende verhoor geen aanknopingspunt gevonden. Latere verklaringen hebben de geloofwaardigheid van het vierde verhoor niet aangetast. Het hof acht hetgeen [medeverdachte2] na het zogenoemde 'omslagpunt' heeft verklaard, derhalve geloofwaardig en betrouwbaar en zal deze verklaring voor het bewijs gebruiken.
3.3.
Voorbedachte raad
[medeverdachte1] heeft op enig moment nadat hij zelf beschoten is op 7 januari 2014 de wens geuit dat hij [slachtoffer] wilde vermoorden. Deze wens heeft hij later tegenover [medeverdachte2] herhaald. Toen [medeverdachte2] hem vertelde dat hij [slachtoffer] een aantal keer bij het appartementencomplex aan de [adres] in [plaats1] had gezien en hem de sleutel van het appartement gaf, is het plan concreet geworden. [medeverdachte1] heeft tegenover [medeverdachte2] aangegeven dat hij een wapen wilde aanschaffen met een demper erop. Vervolgens is hij in de periode voor het schietincident meermalen naar het appartement van [medeverdachte2] gegaan om te posten, kennelijk met het doel om meer grip te krijgen op het doen en laten van [slachtoffer].
[medeverdachte1] is in de avond van 12 september 2011 naar het appartementencomplex aan de [adres] te [plaats1] gegaan, met een vuurwapen met demper en een extra patroonhouder op zak. Anders dan de rechtbank acht het hof aannemelijk dat de directe aanleiding om op 12 september 2011 naar het appartement te gaan, de dreigbrief was die de familie [naam], de schoonfamilie van [medeverdachte1], had ontvangen. Dit laat echter onverlet dat [medeverdachte1] reeds tevoren het plan had gevat om [slachtoffer] van het leven te beroven, en dat de dreigbrief in die zin slechts het moment lijkt te hebben bepaald waarop hij dat zou doen.
Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte1] (samen met verdachte) omstreeks 22:00 uur in het appartement van [medeverdachte2] is aangekomen. Het hof baseert zich hierbij onder meer op de verklaring van getuige [getuige 3], een bewoonster van een appartement in hetzelfde complex. [getuige 3] heeft verklaard dat zij omstreeks 21:50 uur de lift wilde nemen en dat zij toen twee mannen in de lift zag staan. Die mannen kwamen vervolgens de lift uit en liepen in de richting van de deur van huisnummer [nummer] (het hof begrijpt: de woning van [medeverdachte2]). Toen [getuige 3] buiten met de hond liep, viel haar op dat de woning donker bleef.
Getuige [getuige 4], die in hetzelfde appartementencomplex als dat van [medeverdachte2] woont, en die vanuit haar appartement zicht heeft op de woonkamer van nummer [nummer], heeft verklaard dat zij op 12 september 2011 tussen 22:00 en 22:30 uur ineens het licht zag aangaan op nummer [nummer]. Zij zag toen twee mannen in het appartement. Niet veel later, ongeveer na 5 minuten, ging het licht ineens uit. [getuige 4] zat op dat moment televisie te kijken en kon vanaf de bank door de glazen afscheiding van het balkon de woonkamer van nummer [nummer] inkijken. Dat het licht in het appartement aan ging trok haar aandacht, omdat het appartement leeg stond. Bovendien viel het op omdat het buiten donker was, zo heeft zij verklaard.
Naar het oordeel van het hof strookt dit gedrag van de mannen met de verklaring van [medeverdachte2] dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte1] in het appartement op de uitkijk hebben gestaan. Het hof gaat daar dan ook van uit.
Blijkens de verklaring van [medeverdachte2] heeft [medeverdachte1] [slachtoffer] vanuit het appartement zien aankomen en is toen naar beneden gelopen. Gelet op hetgeen onder 1.4. is vermeld, moet dit kort na 00:27:13 uur zijn geweest. Volgens [medeverdachte2] heeft [medeverdachte1] [slachtoffer] bij de trap of de lift opgewacht en heeft op [slachtoffer] geschoten toen deze de hoek om kwam. Toen [slachtoffer] daarop naar buiten rende, is [medeverdachte1] achter hem aangerend en heeft daarbij nog meermalen geschoten, waaronder van dichtbij door het hoofd. Dit blijkt tevens uit [medeverdachte1]'s eigen verklaring en de op de plaats delict aangetroffen sporen. Hieruit blijkt ook dat het slachtoffer door zijn hoofd is geschoten terwijl hij viel, of toen hij reeds gevallen was. [medeverdachte1] is buiten een lege patroonhouder verloren en is na het schieten via de achterkant van het appartementencomplex weggelopen. Het vuurwapen is daar in het water gegooid.
Voornoemde gang van zaken vindt in grote lijnen bevestiging in hetgeen [getuige 2] tegenover 'Barry' en nadien bij de politie heeft verklaard, zoals in het vonnis is overwogen. [getuige 2] heeft verklaard dat zij van [medeverdachte1] heeft gehoord dat [medeverdachte1] [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Ook heeft zij verteld dat er een demper was gebruikt en dat er een houder was achter gelaten. Voorafgaand aan het schieten was er al lange tijd in het appartement van [medeverdachte2] gepost. [medeverdachte1] heeft volgens haar vanuit de lift op [slachtoffer] geschoten, die de hal van de flat binnen was komen lopen. [slachtoffer] is vervolgens de flat uitgerend en [medeverdachte1] is hem achterna gerend, waarna hij op straat enkele malen op het slachtoffer heeft geschoten om "het af te maken". Het wapen is nadien in het water gegooid, aldus [getuige 2]. Ten slotte heeft zij verklaard dat verdachte zo dom was geweest zijn GSM mee te nemen. De verklaring die zij bij de politie heeft afgelegd komt op belangrijke punten overeen met hetgeen zij aan 'Barry' heeft verteld, zonder dat haar op dat moment duidelijk was gemaakt dat Barry een politieman was.
De verklaringen van [medeverdachte2] en [getuige 2] sluiten voorts op belangrijke punten op elkaar aan en passen bij de uitkomsten van het onderzoek dat na het schietincident heeft plaatsgevonden.
Op basis van hetgeen hierboven onder 1.4. is weergegeven stelt het hof vast dat [medeverdachte1] (samen met verdachte) voor 00:37:57 uur van de plaats delict is vertrokken. Het gehele incident, vanaf het aan komen rijden van [slachtoffer] tot aan het vertrekken van de verdachten vanaf de plaats delict heeft derhalve een kleine 10 minuten geduurd. Bedacht moet worden dat [slachtoffer] in deze tijd het laatste stuk naar het appartementencomplex nog heeft moeten afleggen en zijn bus heeft moeten parkeren. Vervolgens is hij uitgestapt en het appartementencomplex ingelopen, waarna hij is beschoten. Na het schieten is [medeverdachte1] via de achterkant van het appartementencomplex weggelopen, heeft daar het wapen weggegooid en is daarna met verdachte vertrokken.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat [medeverdachte1] op enig moment na 7 januari 2011 het plan heeft gevat om [slachtoffer] te doden. Toen hij er via [medeverdachte2] achter kwam waar [slachtoffer] (regelmatig) verbleef, heeft hij ter uitvoering van dit plan een wapen met demper aangeschaft - hetgeen de rechtbank terecht als aanvalswapen heeft aangemerkt - en heeft hij meermalen in het appartement gepost. Hoewel de dreigbrief de directe aanleiding kan zijn geweest om op 12 september 2011 naar de [adres] in [plaats1] te gaan, blijkt uit het daarop volgende handelen van [medeverdachte1], dat hij niet van voornoemd vooropgezette plan is afgestapt. Immers heeft hij in het appartement geruime tijd op de uitkijk gestaan, heeft het slachtoffer opgewacht, is naar beneden gegaan en heeft de daad bij het woord gevoegd. Er was geen sprake van paniek maar van planmatig en weloverwogen handelen.
Aldus heeft [medeverdachte1] [slachtoffer] met voorbedachte raad gedood en zich daarmee schuldig gemaakt aan moord.
3.4.
De rol van verdachte
[medeverdachte1] heeft gedurende de gehele procedure geen antwoord willen geven op de vraag of er iemand bij hem was toen hij [slachtoffer] opwachtte en later neerschoot. [medeverdachte2] heeft in het hierboven reeds besproken vierde verhoor wel over de rol van verdachte verklaard. Nadat [medeverdachte2] heeft verklaard dat het feit dat hij erachter kwam dat [slachtoffer] in het appartement aan de [adres] verbleef, het vergemakkelijkte, verklaart hij: "Nou ja, dat zijn ze gaan afleggen volgens mij en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) is een paar keer wezen kijken daar. Dat hebben ze samen opgezet. En ik moest alleen, ik moest de sleutel ervan geven voor het appartement". [medeverdachte2] heeft vervolgens aangegeven dat hij soms zoiets had van "dat gaat toch nooit gebeuren. Of ie het lef ervoor heeft.." Volgens [medeverdachte2] heeft verdachte dat ook een keer aangegeven. Verdachte zei van: "Nou ja, euh dat gaat hem niet worden".
Hoewel verdachte kennelijk zijn twijfels heeft geuit of [medeverdachte1] 'het' daadwerkelijk zou doen, blijkt hier in ieder geval uit dat hij wist dat [medeverdachte1] met dit idee rondliep. Uit de context leidt het hof af dat met "dat" wordt bedoeld het doden van [slachtoffer]. Verderop in zijn verklaring heeft [medeverdachte2] herhaald dat verdachte en [medeverdachte1] in de periode voorafgaand aan de moord in zijn appartement hebben gepost. Hij verklaart hierover dat "ze een hele tijd aan het heen en weer pendelen waren. Omdat elke keer euh liep het mis of er was euh, er was wat. Of hij was er niet of euh.." Volgens [medeverdachte2] was het een gewoonte, een soort van procedure geworden. Eigenlijk zijn ze er veel te veel geweest. Tientallen keren en dit was altijd 's avonds, aldus [medeverdachte2]. Op de vraag wat ze zeiden als ze gepost hadden, heeft [medeverdachte2] geantwoord dat hij ze pas de volgende dag weer zag en dat ze dan zoiets zeiden van: "Weer geen bijzonderheden. Hadden we niks gezien. We hebben zo lang gewacht en euh niks gezien. Hij was er niet".
In latere verklaringen is [medeverdachte2] een stuk minder zeker over de vraag of verdachte en/of [medeverdachte1] in het appartement heeft/hebben gepost. Zijn conclusie dat verdachte "de boel is gaan afleggen", is een interpretatie van hemzelf, aldus [medeverdachte2], Ook hier is het zo dat [medeverdachte2] volgens de raadsman zijn best heeft gedaan om maar met een antwoord te komen en dat hij in die zin met de verbalisanten heeft 'meegepraat'.
Het hof gaat hier niet in mee. Uit de verklaring van [medeverdachte2] blijkt duidelijk dat verdachte op de hoogte was van het plan van [medeverdachte1] om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij in dat kader meermalen in het appartement van [medeverdachte2] heeft gepost. De onzekerheden in zijn verklaring zien op de omstandigheden waaronder dat is gebeurd, niet over het feit dat er is gepost. Zoals reeds is overwogen is de verklaring die [medeverdachte2] in het vierde verhoor na het omslagpunt heeft afgelegd stellig en komt die authentiek over. [medeverdachte2] geeft weer wat hij heeft gezien en gehoord. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat [medeverdachte2] zaken zelf heeft ingevuld of geïnterpreteerd. Hooguit is zijn verklaring omtrent het doel van het bezoek aan het appartement (“dat zijn ze gaan afleggen volgens mij”) een conclusie, die overigens in het licht van de omstandigheden een begrijpelijke en volgens het hof ook juiste conclusie is. Het hof acht hetgeen [medeverdachte2] na het zogenoemde 'omslagpunt' heeft verklaard geloofwaardig en betrouwbaar.
Dit geldt ook voor hetgeen [medeverdachte2] over de aanwezigheid van verdachte op de avond van het schietincident heeft verklaard. [medeverdachte2] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte1] heeft gehoord dat verdachte erbij was. Op dit punt is [medeverdachte2] niet teruggekomen. Dat [medeverdachte1] niet alleen was toen hij op 12 september 2011 naar het appartement van [medeverdachte2] aan de [adres] te [plaats1] ging, strookt met de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4], weergegeven onder 3.3.
Het voorgaande vindt voorts bevestiging in hetgeen [getuige 2] heeft verklaard. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte niet heeft geschoten, maar dat hij er wel bij is geweest. Dit heeft ze niet alleen van [medeverdachte1] gehoord, maar ook van verdachte zelf.
Hoewel de raadsman er terecht op heeft gewezen dat (ook) de verklaring van [getuige 2] op bepaalde punten niet concreet en specifiek is voor wat betreft de rol van verdachte, geldt dit niet voor het punt dat verdachte in de avond/nacht van het schietincident bij [medeverdachte1] was. Hierover is zij duidelijk. Verdachte heeft haar zelf verteld dat hij er bij was. [getuige 2] heeft haar verklaring op dit punt bij de raadsheer-commissaris bevestigd. Bovendien heeft zij bij de raadsheer-commissaris verklaard: Wat ik bij de politie heb gezegd dat wist ik gewoon toen en dat herinnerde ik me toen ook gewoon goed. Als ik zei dat ik het niet wist, dan wist ik het ook echt niet. Ik ben daar wel eerlijk in geweest." Het hof acht de verklaring van [getuige 2] op dit punt geloofwaardig en betrouwbaar.
De verklaringen van [medeverdachte2] en [getuige 2] dat verdachte van 12 op 13 september 2011 met [medeverdachte1] op de plaats delict aanwezig was, vinden steun in het onderzoek naar de onder verdachte inbeslaggenomen telefoons. Zoals in het vonnis is overwogen is er gebruik gemaakt van het verkeersmeetsysteem van de Verkeersinformatiedienst. Met behulp van Bluetooth antennes is 'verkeer' opgevangen door Bluetooth signalen van (mobiele) apparaten. Elk apparaat zendt zijn eigen unieke adres uit (Mac adres). Verdachte heeft verklaard dat hij zijn mobiele telefoons, een Nokia en een Blackberry, nooit voor langere tijd uitleent, zonder dat hij er zelf bij is. Van de Nokia van verdachte is het Mac adres vastgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat deze telefoon zich op 12 september 2011 in de richting van de [adres] heeft verplaatst. Om 21:34:35 uur bevindt de telefoon zich op de [adres], afslag Rijksweg A6, om 21:36:44 uur op de locatie [adres], kruising [kruising], om 21:38:27 uur op de locatie [adres], kruising [kruising] en om 21:40:48 uur op de locatie [adres], Kruising [kruising].
Ten aanzien van de Nokia zijn er van 12 september 2011 om 21:40:48 uur tot 13 september 2011 om 00:37:57 uur geen metingen geregistreerd op het meetsysteem van het betreffende Mac adres.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen dat van dit onderzoek is opgemaakt, kan hieruit worden geconcludeerd dat het voornoemde Mac adres gedurende die tijd niet in beweging is geweest, dan wel niet langs het meetsysteem van de Verkeersinformatiedienst is gekomen. De historische printgegevens van de Blackberry van verdachte hebben uitgewezen dat er om 22:28:08 uur en 22:30:01 uur is gebeld, welke telefoongesprekken op de telefoonmast gevestigd op de locatie [adres]/[adres] zijn geregistreerd.
Het voorgaande bevestigt dat verdachte tussen 21:40:48 uur en 00:37:57 uur in de directe omgeving van de [adres] is gebleven.
Vanaf 00:37:57 uur heeft verdachtes telefoon zich verplaatst vanaf de kruising [kruising], met als laatste meting een meting op locatie [adres], kruising [kruising] om 00:41:33 uur.
Het hof ziet in het strafdossier geen aanwijzingen dat er een derde persoon bij (de gang van zaken rondom) het schietincident is betrokken, zodat het verdachte moet zijn geweest die met [medeverdachte1] in het appartement op de uitkijk heeft gestaan.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte wist van het plan van [medeverdachte1] om [slachtoffer] van het leven te beroven. Uit het feit dat hij in de periode voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] meermalen met [medeverdachte1] in het appartement van [medeverdachte2] heeft gepost, met het kennelijke doel om meer zicht te krijgen op het doen en laten van [slachtoffer], en het op de avond van de moord samen opwachten van het slachtoffer, leidt het hof af dat verdachte zich bij de wens van [medeverdachte1] om [slachtoffer] om het leven te brengen heeft aangesloten en dat verdachte derhalve (ook) opzet had op de dood van [slachtoffer].
Het hof constateert dat uit het dossier niet blijkt of verdachte wist dat [medeverdachte1] op 12/13 september 2011 een vuurwapen (met demper en een extra patroonhouder) bij zich had. De stelling van de advocaat-generaal dat hem dit niet kan zijn ontgaan, volgt het hof niet.
Voorts blijkt uit het dossier niet duidelijk wat de rol van verdachte is geweest nadat [slachtoffer] arriveerde. De raadsman heeft terecht gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte2] en [getuige 2] daarover geen of onvoldoende duidelijkheid geven. Ook anderszins blijkt niet uit het dossier of en zo ja welke rol verdachte vervolgens heeft gehad. Het hof kan de conclusie dat verdachte welbewust een strategisch van belang zijnde positie heeft ingenomen, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, daarom niet trekken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ná het opwachten van [slachtoffer] in het appartement van [medeverdachte2], nog bij de uitvoering van het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven betrokken is geweest. Overeenkomstig het pleidooi van de raadsman kan zijn aanwezigheid op/nabij de plaats delict niet verder worden geduid.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er tussen verdachte en [medeverdachte1] sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de dood van [slachtoffer]. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij het plegen van dit misdrijf opzettelijk behulpzaam is geweest en/of daartoe gelegenheid heeft verschaft waardoor het plegen van het misdrijf is bevorderd. De medeplichtigheid bestaat uit het meermalen met [medeverdachte1] posten in het appartement van [medeverdachte2] en het samen met [medeverdachte1] in de nacht van 12 op 13 september 2011opwachten van het slachtoffer in dat appartement. Verdachte heeft [medeverdachte1] met zijn handelen bijstand verleend.
De overige onderdelen uit de tenlastelegging acht het hof niet bewezen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs (feiten 2 en 4)
Ten aanzien van feit 2:
Op 6 maart 2012 is bij de doorzoeking in verdachtes woning een hoeveelheid MDMA aangetroffen. Geen van de andere in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen zijn aangetroffen.
Overeenkomstig het vonnis, het standpunt van de advocaat-generaal en dat van de raadsman is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende inhoudt voor een bewezenverklaring ter zake van het (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander) handelen in verdovende middelen. Het hof zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4:
Op 21 december 2011 is de woning en de daarbij behorende schuur van verdachte aan de [adres] te [plaats2]ontruimd. In de schuur is een grote hoeveelheid geneesmiddelen aangetroffen, waarvoor geen vergunning is afgegeven. In hoofdzaak ging het om middelen die behoren tot de groep spierversterkende middelen, ook wel anabole steroïden genoemd. Het hof acht bewezen dat deze middelen aan verdachte toebehoorden. Aan verdachte is geen vergunning verleend voor het voorhanden hebben van geneesmiddelen.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende inhoudt op basis waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander) schuldig heeft gemaakt aan de handel in anabole steroïden. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair:
[medeverdachte1] op 13 september 2011 te [plaats1], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte1] met dat opzet, met een vuurwapen kogels (van korte afstand en gericht) afgevuurd op en in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door meerdere van die kogels in het lichaam en het hoofd werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 1 maart 2011 tot en met 13 september 2011 te [plaats1], opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest,
door opzettelijk
- met voornoemde [medeverdachte1] meermalen te posten in het appartement gelegen aan de [adres] te [plaats1], en
- met voornoemde [medeverdachte1] op 12/13 september 2011 het slachtoffer bij de [adres] te [plaats1] op te wachten.
2:
hij op 6 maart 2012 te [plaats2]opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4:
hij op 21 december 2011 te [plaats2]
opzettelijk in voorraad heeft gehad, een grote hoeveelheid anabolen steroïden, telkens verpakt/gedoseerd in ampullen en/of pillenstrips en/of flesjes en/of doosjes en/of potjes),
zijnde een geneesmiddel, waarvoor geen handelsvergunning geldt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In de nacht van 12 op 13 september 2011 is [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad door medeverdachte [medeverdachte1] om het leven gebracht. [medeverdachte1] heeft hem meermalen in het lichaam en hoofd geschoten. Het lichaam van [slachtoffer] is 's ochtends op de parkeerplaats aan de voorzijde van het zijn appartementencomplex aangetroffen. Verdachte is [medeverdachte1] bij dit misdrijf opzettelijk behulpzaam geweest en/of heeft daartoe opzettelijk gelegenheid verschaft door in de periode voorafgaand aan de moord met [medeverdachte1] in het appartementencomplex aan de [adres] te [plaats1], alwaar [slachtoffer] woonachtig was, te posten en het slachtoffer op 12/13 september 2011 met [medeverdachte1] in dat appartementencomplex op te wachten.
Moord is één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. [slachtoffer] is het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Door een dergelijk misdrijf wordt de rechtsorde ernstig geschokt en worden sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Verdachte is hieraan medeplichtig.
Op het moment van overlijden was [slachtoffer] 43 jaar, getrouwd en vader van 2 jonge kinderen. Aan de nabestaanden is onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen van de weduwe van [slachtoffer] en die van zijn broer en zus. Dat de weduwe en [slachtoffer]broer het levenloze lichaam van [slachtoffer] 's ochtends op de parkeerplaats hebben zien liggen, is voor hen extra ingrijpend geweest.
Anders dan [medeverdachte1], had verdachte geen direct persoonlijk motief om [slachtoffer] te willen doden. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een conflict met [slachtoffer] had en/of dat hij door hem werd bedreigd. Hetgeen bij [medeverdachte1] strafverminderend heeft gewerkt, namelijk dat hij door [slachtoffer] getergd was, doet zich in deze zaak derhalve niet voor. Verdachtes vriendschap met [medeverdachte1] lijkt zijn enige drijfveer te zijn geweest om [medeverdachte1] te helpen zijn plan uit te voeren.
Naast het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet en aan het in voorraad hebben van een grote hoeveelheid anabole steroïden. De gebruikers van deze middelen kunnen aanzienlijke gezondheidsrisico's lopen. Het valt verdachte te verwijten dat hij deze middelen (zonder vergunning) in voorraad heeft gehad.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 23 september 2014 is verdachte eerder veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Er zijn geen veroordelingen wegens gewelds- en/of levensdelicten.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die onder meer blijken uit een reclasseringsadvies d.d. 30 november 2013. Verdachte is in 1998 als vluchteling vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen. Tot aan de aanhouding in de onderhavige zaak was hij werkzaam als pedagogisch medewerker bij een justitiële jeugdinrichting en leek hij zijn leven goed op orde te hebben. Omdat verdachte een ontkennende verdachte is, heeft de reclassering geen inschatting van het recidiverisico kunnen geven.
Het hof houdt ten slotte in het voordeel van verdachte rekening met de ondergeschikte rol en bijdrage van verdachte die hij als medeplichtige bij de moord op [slachtoffer] heeft gehad.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 6 jaren passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] (broer slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.200,00, bestaande uit € 1.200,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. [benadeelde partij2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering voor wat betreft de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [benadeelde partij2] kan in zoverre niet in zijn vordering worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook ten aanzien van de gevorderde materiële schade kan [benadeelde partij2] niet in zijn vordering worden ontvangen. Ingevolge artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering jo. artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is [benadeelde partij2] ten aanzien van de gevorderde schade (kosten reis bijwonen begrafenis) niet voegingsgerechtigd.
De benadeelde partij en verdachte dienen ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1](weduwe slachtoffer)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.269.995,50, bestaande uit:
1 - begrafeniskosten: € 4.304,98
2 - verhuiskosten: € 3.377,50
3 - woon- werkverkeer: € 47.623,33
4 - gederfd levensonderhoud: € 2.202.689,69
5 - immateriële schade € 10.000,00
6 - kosten rechtsbijstand: € 2.000,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedinngsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.304,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.304,98, bestaande uit de onder 1 vermelde begrafeniskosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor de onder 2 tot en met 6 gevorderde kosten is het hof overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in haar vordering worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de onder 1 vermelde schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 40 van de Geneesmiddelenwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voorzover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen tot nog toe gemaakte kosten dragen en veroordeelt verdachte in de nog te maken kosten van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1]ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.304,98 (vierduizend driehonderdvier euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen tot nog toe gemaakte kosten dragen en veroordeelt verdachte in de nog te maken kosten van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1], een bedrag te betalen van
€ 4.304,98 (vierduizend driehonderdvier euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
53 (drieënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 27 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.