ECLI:NL:GHARL:2014:8933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
13/01076
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de doorwerkbonus

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 10 september 2013 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2010, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning € 13.896 bedroeg. De Inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2012. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting op basis van artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, omdat de gecombineerde heffingskorting door artikel 8.8 van deze wet was beperkt tot een bedrag beneden het toetsniveau. Het toetsniveau werd door belanghebbende gesteld op € 5.654, terwijl de Inspecteur dit bedrag op € 4.647 vaststelde. De zitting vond plaats op 5 november 2014, maar belanghebbende of zijn gemachtigde was niet aanwezig. De Inspecteur was vertegenwoordigd door mr. [A].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01076
uitspraakdatum:
18 november 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 september 2013, nummer
AWB 13/605, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.896.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2012 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 10 september 2013 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 22 oktober 2013 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 november 2014 een nader stuk ingediend. In deze brief is opgemerkt dat niet zeker is of belanghebbendes gemachtigde op de zitting van
5 november 2014 aanwezig kan zijn.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [A].
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren op 22 december 1946, heeft in 2010 gedurende het gehele jaar dezelfde fiscale partner gehad. Belanghebbende is de minstverdienende partner.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2010 een belastbaar inkomen uit werk en woning genoten van € 13.896. Over dit bedrag is een bedrag van € 319 aan inkomstenbelasting en een bedrag van € 4.328 aan premie volksverzekeringen verschuldigd, in totaal derhalve € 4.647.
2.3.
Belanghebbende heeft in beginsel recht op de volgende heffingskortingen:
Algemene heffingskorting € 1.987
Arbeidskorting - 2.273
Doorwerkbonus
- 1.394+
Gecombineerde heffingskorting € 5.654
2.4.
Bij de onderhavige aanslag is op grond van artikel 8.8 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) het bedrag van de gecombineerde heffingskorting beperkt tot het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing van € 4.647. Het te betalen bedrag van de aanslag is derhalve nihil.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende op grond van artikel 8.9 Wet IB recht heeft op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat de gecombineerde heffingskorting moet worden verhoogd tot een bedrag van € 5.654, hetgeen tot een uitbetaling aan belanghebbende moet leiden van € 1.007 (€ 4.647 minus € 5.654). De Inspecteur bestrijdt deze verhoging.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een negatieve aanslag van € 1.007. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen

4.1.
In artikel 8.9 Wet IB (tekst 2010) is, voor zover van belang, bepaald dat indien de gecombineerde heffingskorting door artikel 8.8 Wet IB wordt beperkt tot een bedrag beneden het niveau van 100% van de algemene heffingskorting vermeerderd met de voor belastingplichtige geldende arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, ouderschapsverlofkorting en levensloopverlofkorting (toetsniveau), de gecombineerde heffingskorting wordt verhoogd tot het toetsniveau.
4.2.
Op grond van artikel 8.9 Wet IB bedraagt het zogenoemde toetsniveau voor belanghebbende € 1.987 aan algemene heffingskorting vermeerderd met € 2.273 aan arbeidskorting, ofwel een bedrag van € 4.260. De gecombineerde heffingskorting die door toepassing van artikel 8.8 Wet IB is beperkt, bedraagt voor belanghebbende € 4.647. Dit bedrag ligt niet beneden het toetsniveau van € 4.260, zodat belanghebbende gelet op de bewoording van artikel 8.9 Wet IB geen recht heeft op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting.
4.3.
Het Hof begrijpt het betoog van belanghebbende aldus dat voor het zogenoemde toetsniveau van artikel 8.9 Wet IB ook de doorwerkbonus van € 1.394 in aanmerking moet worden genomen. De gecombineerde heffingskorting van € 4.647 zou alsdan wel beneden het niveau liggen van het (gestelde) toetsniveau van € 5.654. Op grond van artikel 8.9 Wet IB zou de gecombineerde heffingskorting in dat geval worden verhoogd tot € 5.654, hetgeen een teruggaaf van € 1.007 zou meebrengen.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn betoog dat artikel 8.9 Wet IB anders moet worden uitgelegd dan volgt uit de bewoording daarvan, wijst belanghebbende op de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2009 (TK, vergaderjaar 2008-2009, 31 704, nr. 3, blz. 9 tot en met 11, 47 en 48) waaruit een dergelijk uitleg zou volgen.
4.5.
Het is het Hof uit voornoemde Memorie van Toelichting niet gebleken dat de uitleg die de Inspecteur aan artikel 8.9 Wet IB heeft gegeven, niet in overeenstemming is met de bewoordingen daarvan. De duidelijke tekst van artikel 8.9 Wet IB laat geen ruimte voor de uitleg die belanghebbende voorstaat. De doorwerkbonus kan derhalve niet in aanmerking worden genomen bij het zogenoemde toetsniveau van artikel 8.9 Wet IB. De Inspecteur heeft de wettelijke regeling van artikel 8.9 Wet IB juist toegepast.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende dient ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. C.M. Ettema en
mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 november 2014.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 19 november 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.