ECLI:NL:GHARL:2014:8932

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
21-004638-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in moordzaak na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor de moord op [slachtoffer], die op 10 maart 2012 in Nijmegen om het leven was gebracht. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op basis van verschillende bewijsmiddelen tot de conclusie was gekomen dat de verdachte de dader was, maar het hof heeft deze bewijsbeslissing niet kunnen volgen. Er waren te veel onduidelijkheden en losse eindjes in het bewijs, waardoor het hof niet tot een overtuiging kon komen dat de verdachte de fatale schoten had gelost of dat hij als medepleger kan worden aangemerkt.

Het hof heeft onder andere gekeken naar de tijdstippen van de gebeurtenissen, de telecomgegevens, en de verklaringen van getuigen. De verdachte had ontkend betrokken te zijn bij de moord en het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om deze ontkenning te weerleggen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Daarnaast heeft het hof besloten tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen vuurwapens, aangezien deze in strijd met de wet waren voorhanden.

De benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004638-13
Uitspraak d.d.: 21 november 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 17 april 2013 met parketnummer 05-900407-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
thans verblijvende in P.I. [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 oktober 2013, 2 september 2014 en 11 november 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr J.A. Schadd, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging - tenlastegelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2012 tot en met 11 maart 2012 te Nijmegen, in elk geval in de gemeente Nijmegen en/of te Ooij, gemeente Ubbergen, in elk geval in de gemeente Ubbergen en/of elders in Nederland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes
mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een
(kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal een aantal kogels/projectielen heeft/hebben afgevuurd op/naar/in de richting van die [slachtoffer], waarna die [slachtoffer] door een of meer projectielen/kogels in het hoofd werd geraakt/getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2012 tot en met 11 maart 2012 te Nijmegen, in elk geval in de gemeente Nijmegen en/of te Ooij, gemeente Ubbergen, in elk geval in de gemeente Ubbergen en/of elders in Nederland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin
bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal een aantal kogels/projectielen heeft/hebben afgevuurd op/naar/in de richting van die [slachtoffer], waarna die [slachtoffer] door een of meer projectielen/kogels in het hoofd werd geraakt/getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Procesgang

De rechtbank
De rechtbank Gelderland heeft verdachte veroordeeld voor moord op [slachtoffer]. De rechtbank heeft een aantal (tussen)conclusies getrokken:
“-[slachtoffer] en verdachte hadden op 10 maart 2012 om 19.00 uur een afspraak en zijn samen vertrokken naar de [adres].
-[slachtoffer] is na 20.30 uur aan de [adres] om het leven gebracht.
-Het vuurwapen waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht behoorde toe aan verdachte en de veiligheidspal van het wapen bevatte DNA-sporen van verdachte.
-Verdachte is op 11 maart 2012 omstreeks 01.30 uur met zijn bestelbus langs of op de plaats geweest waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen.”
Op basis van deze conclusies en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 10 maart 2012 aan de [adres] te Nijmegen [slachtoffer] door middel van twee pistoolschoten in het hoofd om het leven heeft gebracht en hem later die nacht met zijn bestelbus naar de Vlietberg in Ooij heeft gebracht om hem aldaar in de berm langs de kant van de weg achter te laten.
Nader onderzoek in hoger beroep
In hoger beroep is nog een aantal punten nader onderzocht. Zo is een contra-expertise verricht door het NFO naar telecomgegevens en tevens is door een deskundige een contra-expertise verricht van het ballistisch onderzoek. Ook zijn nog twee getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris.
Het standpunt van de advocaat-generaal
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte voor het vermoorden van [slachtoffer] wordt veroordeeld. De advocaat-generaal heeft zich in haar requisitoir op hoofdlijnen aangesloten bij de redenering die de rechtbank heeft gevolgd, met daarbij een aantal preciseringen en aanvullingen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij [slachtoffer] heeft vermoord. Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte ten tijde van het doden van [slachtoffer] op de plaats van het delict was, dat niet kan worden bewezen dat verdachte samen met [slachtoffer] naar de loods aan de [adres] is gegaan en dat niet kan worden bewezen dat verdachte het moordwapen al in zijn bezit had vóór de verkrijging van de Citroen C5. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer in de polder heeft gedumpt. Mocht het hof deze voorgaande conclusie niet delen, dan is niet te bewijzen dat verdachte de schutter is geweest.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit onderzoek is komen vast te staan dat [slachtoffer] op 10 maart 2012 als gevolg van twee pistoolschoten in zijn hoofd om het leven is gebracht in het pand aan de [adres] in Nijmegen. Hij is om 19:20 uur nog te zien op beelden van een beveiligingscamera in de [adres] te Nijmegen. Zijn lichaam is op 11 maart 2012 om 03.02 uur door passanten aangetroffen langs een weg in de Ooijpolder.
Het hof constateert dat niet is komen vast te staan op welk tijdstip [slachtoffer] is doodgeschoten en op welk tijdstip zijn lichaam in de Ooijpolder is achtergelaten. [slachtoffer] is om 19.20 uur nog gezien op camerabeelden, om 20.37 uur heeft hij mogelijk nog telefonisch contact gehad met [naam] (daarna zijn er geen contacten meer met zijn telefoonnummers geregistreerd). Het ontbreken van kennis over deze belangrijke tijdstippen heeft invloed op de waardering van de gegevens die uit het opsporingsonderzoek naar voren komen, zoals de telecomgegevens, de camerabeelden en de resultaten van het biologisch sporenonderzoek, en ook voor de waardering van de verklaringen die door verdachte en diverse getuigen zijn afgelegd over tijdstippen in de bewuste periode.
Het is voor het hof duidelijk dat verdachte bij deze gebeurtenissen enige betrokkenheid moet hebben gehad. Het is echter niet buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat het verdachte is geweest die de fatale schoten zelf heeft afgevuurd of dat verdachte daarbij in zo vergaande mate betrokken was dat er sprake is van medeplegen. Ondanks het uitvoerige opsporingsonderzoek zijn er daarvoor op wezenlijke punten te veel losse einden, te veel onduidelijkheden en feiten die wel worden gesteld maar naar het oordeel van het hof niet vaststaan. De gaten in het bewijs zijn te groot om ze te dichten met een redenering die erop neerkomt dat de verdediging niet met een voldoende onderbouwd alternatief scenario is gekomen, dan wel dat een aan de verdediging toegedicht scenario wordt afgewezen omdat de verdachte een aantal onwaarheden heeft verteld dan wel wisselend heeft verklaard, zoals het OM in de ogen van het hof te zeer doet. Ook een minder grote betrokkenheid bij dit zeer ernstige delict kan goed verklaren waarom verdachte aanvankelijk aantoonbaar onjuist heeft verklaard en geprobeerd heeft om iedere betrokkenheid te verdoezelen. Een extra complicerende factor bij de vaststelling van de waarheid in deze zaak is dat verdachte en een aantal anderen betrokken lijken te zijn bij onder meer hennepkwekerijen. In het pand aan de [adres] was op 10 maart 2012 een hennepkwekerij in bedrijf, waarbij niet alleen verdachte was betrokken, maar ook diverse anderen die in dit dossier voorkomen. De grote belangen die daarbij kunnen spelen, kunnen niet alleen leiden tot geweldsdelicten maar ook tot het afleggen van onware verklaringen.
Het hof bespreekt ter nadere toelichting het bewijsmateriaal en de belangrijkste onderdelen daarvan.
Het pistool
Voor wat betreft het pistool waarmee de dodelijke schoten zijn gelost, is ten aanzien van verdachte belastend dat het is aangetroffen onder het reservewiel in de kofferbak van de auto waarin verdachte reed toen hij op 14 mei 2012 werd aangehouden. Op de veiligheidspal van het pistool is DNA dat matcht met het DNA-profiel van verdachte aangetroffen, terwijl op de kolf in een mengprofiel ook zodanig DNA is gevonden. Op grond van deze bevindingen kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte het wapen op enig moment in handen heeft gehad.
Hieruit volgt echter niet dat verdachte ook degene is geweest die de dodelijke schoten heeft gelost. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen heeft aangetroffen in de Citroen C5 die hij na 17 maart 2012 van [getuige 1] heeft gekregen, dat hij het wapen toen heeft aangeraakt en bekeken en weer teruggelegd onder het reservewiel. Vervolgens heeft hij er [getuige 1] op aangesproken tijdens een ontmoeting bij de Stevenskerk. Verdachte zegt het wapen niet te hebben teruggegeven aan [getuige 1] omdat hij bang voor hem was. Op 5 april 2012 is de hennepkwekerij aan de [adres] geript en verdachte had sinds die tijd onenigheid met [getuige 1]. [getuige 1] heeft verklaard dat hij inderdaad met verdachte heeft gesproken bij de Stevenskerk, maar hij ontkent dat toen over een wapen is gesproken.
De lezing van verdachte over het wapen lijkt op het eerste gezicht niet aannemelijk, maar zij kan mede tegen de achtergrond van de handel en wandel van betrokkenen niet als hoogst onwaarschijnlijk terzijde worden gesteld. Mede gelet op dezelfde achtergrond kan het hof niet zonder meer tot de vaststelling komen dat de verklaring van [getuige 1] juist is - en die van verdachte niet. Op dit punt bestaat naar het oordeel van het hof teveel twijfel om tot een voor verdachte negatieve keuze te kunnen komen. Blijkt dan (ook) anderszins dat verdachte het betreffende wapen al in zijn bezit heeft gehad vóór de gebeurtenissen op 10 en 11 maart 2012? Een bevestigend antwoord valt naar het oordeel van het hof niet uit de bewijsmiddelen af te leiden. Weliswaar heeft verdachte een of méér vuurwapens gehad en was er een vuurwapen verborgen in de koelkast van [getuige 2], maar het is niet komen vast te staan dat dit het vuurwapen betreft waarmee het slachtoffer is doodgeschoten. Daarvoor zijn de verklaringen en andere gegevens over het wapen of wapens en de verpakking te uiteenlopend. Een contra-indicatie is dat het niet logisch lijkt dat verdachte zich wel - zoals [getuige 2] heeft verklaard - van zijn telefoon zou ontdoen om zijn betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer] te verdoezelen, maar het moordwapen wel in zijn onmiddellijke nabijheid zou houden.
Het resultaat is dat het hof de lezing van verdachte op dit punt niet buiten redelijke twijfel kan uitsluiten.
Sporen op de broek van het slachtoffer
Voor wat betreft de sporen op de broek van het slachtoffer is voor verdachte belastend dat in mengprofielen met hem matchend DNA is aangetroffen en dat er DNA-(meng)sporen zijn aangetroffen van diverse andere personen. Dit zou erop kunnen duiden dat het slachtoffer na zijn overlijden door een aantal personen is vastgepakt en mogelijk opgetild en verplaatst of versleept. Uit de mengprofielen kan niet exact worden afgeleid van wie deze profielen zijn, maar een aantal in dit dossier voorkomende personen kunnen ook niet worden uitgesloten. Uit deze gegevens valt wellicht af te leiden dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de gebeurtenissen op 10 en 11 maart 2014. Maar er valt niet uit af te leiden dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft doodgeschoten dan wel een substantieel aandeel daarin heeft gehad.
Is verdachte in de loods aan de [adres] geweest?
Voor verdachte belastend is dat uit zendmastonderzoek blijkt dat hij zich na zijn vertrek uit het centrum naar het deel van Nijmegen heeft begeven waarin het terrein van de ANAC en het pand aan de [adres] zijn gelegen. Ook het slachtoffer heeft zich in die periode naar dat gebied verplaatst, terwijl verdachte zich in dat gebied nog moet hebben bevonden op het moment waarop met het slachtoffer voor het eerst geen telefonisch contact meer was.
Daar staat tegenover dat niet is komen vast te staan op welk moment het slachtoffer is doodgeschoten. Uit het enkele feit dat na 20.37 uur op de avond van 10 maart 2012 met het slachtoffer geen telefoonverkeer meer heeft plaatsgevonden kan niet worden afgeleid dat hij kort nadien om het leven is gebracht. Dat kan immers ook gebeurd zijn op een later tijdstip, óók na het moment waarop verdachte uit het betreffende gebied vertrok en zich weer naar het centrum van Nijmegen begaf. Die mogelijkheid kan in ieder geval niet op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen worden uitgesloten.
De vraag of het slachtoffer met verdachte is meegereden (al dan niet op grond van een afspraak) naar dat deel van Nijmegen en of zij gezamenlijk naar het pand aan de [adres] zijn gegaan, zou van belang kunnen zijn als zou komen vast te staan dat er daar toen en daarna geen andere personen zijn geweest. Maar dat is niet komen vast te staan en zelfs niet waarschijnlijk, gelet op het aantreffen van DNA-sporen van verschillende personen op de broek van [slachtoffer]. Daarnaast heeft [getuige 3] verklaard dat zij toen zij het slachtoffer belde - dat was om 19.37 uur - op de achtergrond stemmen van andere mannen hoorde. De omstandigheid dat verdachte zich mogelijk tussen 19:00 uur en 20:30 uur op het terrein van de ANAC heeft bevonden sluit overigens niet uit dat verdachte zich op het tijdstip van overlijden in het pand aan de [adres] heeft bevonden. Maar deze mogelijkheid betekent niet dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft doodgeschoten dan wel daarin een substantieel aandeel heeft gehad.
Ontbreken van telefonisch contact na 21.00 uur
Als voor verdachte belastende omstandigheid zou voorts kunnen worden aangemerkt dat verdachte na zijn terugkeer in het centrum om 21:15 uur geen telefonisch contact heeft gezocht met het slachtoffer, hoewel beiden in het algemeen en ook in de loop van 10 maart 2012 zeer regelmatig telefonisch en sms-contact hadden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dat niet heeft gedaan omdat [vriendin slachtoffer], de vriendin van [slachtoffer], het slachtoffer op dat moment probeerde te bellen doch geen contact kreeg. Verdachte was op dat tijdstip bij [vriendin slachtoffer] in het restaurant in Nijmegen. Het hof constateert in de eerste plaats dat [vriendin slachtoffer] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] probeerde te bellen toen verdachte bij haar kwam. Verder zou naar het oordeel van het hof uit het feit dat verdachte geen contact meer heeft opgenomen met het slachtoffer hoogstens kunnen worden afgeleid dat verdachte wist wat er met het slachtoffer gebeurd was, maar niet dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft doodgeschoten. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat verdachte - naar [getuige 2] heeft verklaard - het telefoontoestel waarover hij toen beschikte zou hebben weggegooid en daarbij zei dat hij dat deed omdat hij niet wilde dat de politie er achter zou komen dat hij vóór de dood van [slachtoffer] nog met hem had gesproken. Overigens kan verdachtes bezoek aan het restaurant niet - zoals de rechtbank doet in haar strafmaatoverweging – zonder meer worden weggezet als een koelbloedige en wrede poging om de ware gang van zaken te verhullen. De getuige [vriendin slachtoffer] heeft immers óók verklaard dat zij tevoren
van [slachtoffer]had gehoord dat hij en verdachte om 21.00 uur een afspraak hadden, zij het in het restaurant en niet in de snackbar, zoals verdachte verklaart.
Was verdachte in de Ooijpolder?
Verder zijn er voor verdachte belastende gegevens waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte zich in de Ooijpolder heeft bevonden korte tijd voordat het lichaam van het slachtoffer daar is aangetroffen. Uit camerabeelden blijkt dat de Renault Kangoo van verdachte op 11 maart 2012 om 01.28 uur de Burchtstraat verliet en in de richting van de Voerweg reed. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij rond 01:30 uur in zijn auto naar de Waalkade is gegaan en daar heeft gewacht op [getuige 1], dat hij niet naar de Ooijpolder is gereden en ook geen rondjes heeft gereden. Volgens een netwerkmeting van de politie zou verdachte niet op de Waalkade zijn gebleven, maar zich verplaatst hebben naar het gebied dat binnen het bereik ligt van de zendmast waarbinnen de plek in de Ooijpolder ligt waar het slachtoffer is aangetroffen. In de onderzoeksrapportage van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 25 maart 2014 wordt echter gemotiveerd aangegeven dat dit een te stellige conclusie is. Bij deze stand van zaken kan het hof niet op basis van de telecomgegevens aannemen dat verdachte naar de Ooijpolder is gereden. De verklaringen van de twee fietsers over hun waarnemingen met betrekking tot een witte bestelauto die in de richting van de Vlietberg reed zijn niet zo eenduidig dat daaruit buiten redelijke twijfel valt af te leiden dat het verdachtes auto betrof. Het hof herhaalt zijn eerdere constatering dat niet duidelijk is geworden op welk moment het lichaam van het slachtoffer op de betreffende plek is achtergelaten. In de Renault Kangoo van verdachte zijn na forensisch onderzoek wel bloedsporen aangetroffen, maar deze bleken niet van [slachtoffer] afkomstig. Van [slachtoffer] zijn in de auto geen bloedsporen aangetroffen. Wat hiervan ook zij, een bijdrage tot het bewijs dat verdachte of zijn auto betrokken waren bij het vervoer van het lichaam van [slachtoffer] naar de Ooijpolder, kan hierin niet worden gevonden.
Slotsom
Gelet op al het voorgaande ziet het hof onvoldoende wettig bewijs om tot de overtuiging te komen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, of die daarbij een zodanig aandeel heeft gehad dat hij als medepleger is aan te merken. Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat verdachte daar op enigerlei wijze bij betrokken is, maar van wat er precies gebeurd is valt niet een voldoende scherp beeld te krijgen. Daarom moet hij van het hem tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Beslag
Het hof zal op grond van artikel 36b, eerste lid, onder ten derde, van het Wetboek van Strafrecht de onttrekking aan het verkeer bevelen van de na te noemen goederen, omdat het voorhanden hebben daarvan een overtreding oplevert van artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Het ongecontroleerde bezit daarvan is derhalve in strijd met de wet. Zij zijn aangetroffen bij gelegenheid van het feit waarvan verdachte werd verdacht. Met behulp van het vuurwapen kal. 6.35 mm is [slachtoffer] om het leven gebracht. Het andere vuurwapen kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.797,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen te weten:
- een vuurwapen kal. 7.65 mm;
- een vuurwapen kal. 6.35 mm;
- een patroonhouder met 5 patronen kal. 6.35 mm.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

De voorlopige hechtenis

Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, welke beslissing bij aparte beschikking is geminuteerd.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr R. van den Heuvel en mr M. Barels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 21 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.