ECLI:NL:GHARL:2014:8930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
13/01019
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 16 december 2011 tot en met 7 juni 2012 en bedraagt € 569. De Inspecteur had een boete van € 569 opgelegd, maar deze werd later verminderd tot € 284. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland op 27 augustus 2013. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de naheffingsaanslag tot € 76, terwijl de boetebeschikking werd vernietigd. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2014 in Leeuwarden zijn de partijen gehoord. De Inspecteur stelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, terwijl belanghebbende betoogde dat zij geen toestemming had gegeven voor het gebruik van het voertuig. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat het kentekenbewijs gedurende de periode van naheffing op naam van belanghebbende stond. Het Hof volgde het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2013, waarin werd geoordeeld dat de regeling van naheffing in de Wet MRB niet in strijd is met Europees recht.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, bevestigde de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de naheffingsaanslag, en vernietigde de boetebeschikking. Tevens werd gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 13/01019
uitspraakdatum:
18 november 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratie(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van (hierna: de Rechtbank) van 27 augustus 2013, nummer AWB LEE 13/780, in het geding tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 16 december 2011 tot en met 7 juni 2012 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 569. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 569.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot het bedrag van € 284.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 augustus 2013 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 76, de boetebeschikking vernietigd en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur, en belanghebbende vergezeld door haar broer [B].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is volgens het kentekenregister vanaf 16 december 2011 houdster van het motorrijtuig, een personenauto, van het merk Volkswagen Golf, met kenteken [00-YY-YY] (hierna: het voertuig). De vorige houder van het kenteken was [C], de broer van belanghebbende. Deze broer verbleef van 9 juni 2011 tot en met 28 december 2012 in detentie.
2.2
Op verzoek van belanghebbende is de geldigheid van het kentekenbewijs van het voertuig geschorst van 16 december 2011 tot en met 28 november 2012 en van 29 november 2012 tot 16 december 2013.
2.3
Blijkens een ambtelijke constatering is het voertuig op 12 mei 2012 om 09.00 uur aangetroffen op de openbare weg, te weten [a-straat] te [Z].
2.4
Met dagtekening 24 oktober 2012 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting toegezonden over de periode 16 december 2011 tot en met 7 juni 2012 ter zake van het geconstateerde gebruik van de weg tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB).
2.5
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete gehalveerd tot 50% van het bedrag van de naheffingsaanslag. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 76 en de boetebeschikking vernietigd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of terecht en tot het juiste bedrag een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting is opgelegd. De boete is in hoger beroep niet meer in geschil.
3.2
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag.
3.3
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet MRB is ter zake van het houden van een personenauto motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
4.2
Artikel 19, eerste lid, van de Wet MRB bepaalt dat voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting niet wordt geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Op grond van het in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW opgenomen eerste lid van artikel 67 wordt, op verzoek van de eigenaar of houder van het voertuig, de geldigheid van het kentekenbewijs geschorst indien met een voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt.
4.3
Belanghebbende heeft een verzoek tot schorsing gedaan, welk verzoek is gehonoreerd voor de perioden van 16 december 2011 tot en met 28 november 2012 en van 29 november 2012 tot en met 16 december 2013. Op grond daarvan was belanghebbende geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
4.4
Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als genoemd onder 4.2. kan de belasting, zo bepaalt artikel 35, lid 1, van de Wet MRB, worden nageheven. Niet in geschil is dat op 12 mei 2012 is geconstateerd dat met het voertuig van de openbare weg is gebruik gemaakt en dat dit een omstandigheid als bedoeld in artikel 35, lid 1, van de Wet MRB oplevert. Belanghebbende heeft gesteld dat het voertuig er op dat moment al 23 dagen stond, en heeft het voertuig toen direct van de openbare weg verwijderd.
4.5
Op de voet van artikel 35, lid 2, van de Wet MRB wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven. De Inspecteur heeft als periode van naheffing vastgesteld 8 juni 2011 tot en met 7 juni 2012, maar aangezien belanghebbende eerst vanaf 16 december 2011 houdster van het kenteken van het voertuig is, heeft hij de belasting beperkt tot de periode van 16 december 2011 tot en met 7 juni 2012, en berekend op € 569.
4.6
De Rechtbank heeft in haar uitspraak verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 februari 2013, nummer 11/00423, LNJ: BV9820, waarin, samengevat, is geoordeeld dat de in 4.5 vermelde regeling van naheffing als opgenomen in de Wet MRB is strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, en heeft vervolgens de naheffingsaanslag verminderd naar een tijdsevenredig deel van 23 dagen van 172 dagen: 23/172 x € 569= € 76 (afgerond).
4.7
De Inspecteur stelt in hoger beroep dat dit oordeel onjuist is en beroept zich op het nadien gewezen arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2013, nummer 11/04730, ECLI:NL:HR:2013:973, waarin het tegen de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ingestelde cassatieberoep gegrond is verklaard en de Hoge Raad, samengevat, het bepaalde in artikel 35, lid 2, van de Wet MRB niet in strijd acht met genoemde Europeesrechtelijke verdragen.
4.8
Het Hof oordeelt in navolging van het arrest van de Hoge Raad dat het voor het bepalen van de periode waarover de belasting wordt nageheven niet van belang is of slechts gedurende een korte periode met het voertuig gebruik van de weg is gemaakt. Het Hof oordeelt dat hiermee de grond aan het oordeel van de Rechtbank, dat het bepaalde in artikel 35, lid 2 van de Wet een inbreuk maakt op artikel 1 Eerste Protocol EVRM, komt te ontvallen. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
4.9
Belanghebbende heeft voorts in hoger beroep haar stellingen herhaald dat zij weliswaar niet ontkent dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg, doch dat zij hiertoe geen toestemming had gegeven. Zij had weliswaar de auto gestald bij een derde, daarbij de sleutel afgegeven en niet expliciet vermeld dat er sprake was van een schorsing, doch zij had geen toestemming gegeven voor het gebruik van de auto.
4.1
Nu vaststaat dat het kentekenbewijs gedurende de periode van naheffing op naam van belanghebbende stond, is de naheffingsaanslag terecht en over de juiste periode opgelegd. Voor deze situatie is niet in geschil dat het bedrag van de naheffingsaanslag juist is berekend. Aan dit oordeel doet, evenals de Rechtbank had geoordeeld, niet af dat door een derde met de auto gebruik is gemaakt van de weg en dat dit buiten belanghebbendes medeweten is geschied.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Griffierecht

Nu het hoger beroep gegrond is, is voor het heffen van griffierecht van de Staat inzake het hoger beroep geen plaats. Het Hof zal de veroordeling in het griffierecht bij de Rechtbank in stand laten, nu het beroep bij de Rechtbank gegrond is voor zover het betreft de opgelegde boete.

6.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens het oordeel betreffende de boete;
  • bevestigt de uitspraak van de Inspecteur voor zover deze de naheffingsaanslag betreft;
  • handhaaft de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting;
  • vernietigt de boetebeschikking, en
  • gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 44 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en
mr. J.B.H. Röben in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
18 november 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(E. Polak)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 november 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.